In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 14 november 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen die aan de heer belanghebbende was opgelegd. De navorderingsaanslag was gebaseerd op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 667.714 voor het jaar 2005. De Inspecteur had de navorderingsaanslag opgelegd na een boekenonderzoek, maar de belanghebbende betwistte de juistheid van deze aanslag. De Rechtbank had eerder het beroep van belanghebbende gegrond verklaard en de navorderingsaanslag verminderd, maar de Inspecteur ging in hoger beroep.
Tijdens de zitting op 16 mei 2013 heeft het Hof de getuigenverklaring van [G] gehoord, die bevestigde dat de verkoop van een onroerende zaak in 2004 had plaatsgevonden en niet in 2005, zoals de Inspecteur had gesteld. Dit leidde tot de conclusie dat er in 2005 geen resultaat uit overige werkzaamheden kon worden belast. Het Hof oordeelde dat de Inspecteur niet had kunnen navorderen, omdat hij niet op de hoogte was van de relevante feiten en omstandigheden die de belanghebbende had opgegeven in zijn aangifte. Het Hof vernietigde de navorderingsaanslag en de uitspraak van de Rechtbank, en veroordeelde de Inspecteur tot vergoeding van de proceskosten.
De uitspraak benadrukt het belang van getuigenverklaringen en de verplichting van de Inspecteur om zorgvuldig om te gaan met de informatie die door belastingplichtigen wordt verstrekt. Het Hof concludeerde dat de belanghebbende niet alleen tijdig aangifte had gedaan, maar ook dat de Inspecteur niet had aangetoond dat hij op de hoogte was van feiten die navordering rechtvaardigden. De belanghebbende kreeg de kosten van het bezwaar en de proceskosten vergoed, en het Hof stelde de kosten voor de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het Hof vast op € 1.888 in totaal.