ECLI:NL:GHSHE:2013:5417

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 november 2013
Publicatiedatum
14 november 2013
Zaaknummer
12-00645
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugwerkende kracht van tariefsverlaging in overdrachtsbelasting en de rechtszekerheid voor belanghebbende

In deze zaak gaat het om de terugwerkende kracht van de tariefsverlaging van de overdrachtsbelasting van 6% naar 2% voor woningen, die inging op 15 juni 2011. De belanghebbende, die op 31 mei 2011 een onroerende zaak had verworven, betoogde dat de terugwerkende kracht niet gerechtvaardigd was. Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch oordeelde dat de argumenten van de belanghebbende niet overtuigend waren. Het Hof wees erop dat de regering in 2011 aannames deed over het kopersgedrag die niet onhoudbaar waren. De belanghebbende had eerder bezwaar gemaakt tegen de voldoening van de overdrachtsbelasting, maar dit werd afgewezen door de Inspecteur. De Rechtbank had het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep ging. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en oordeelde dat er geen schending was van het gelijkheidsbeginsel of de rechtszekerheid. De beslissing van het Hof is gebaseerd op de wetgeving en de beleidskeuzes van de overheid, die de mogelijkheid heeft om terugwerkende kracht te verlenen aan belastingmaatregelen. De belanghebbende had geen recht op een lagere belastingtarief of schadevergoeding, en het Hof wees zijn verzoeken af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 12/00645
Uitspraak op het hoger beroep van
de heer [belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
hierna: belanghebbende,
tegen de mondelinge uitspraak van de Rechtbank Breda van 7 september 2012, nummer AWB 11/6218, in het geding tussen
belanghebbende
en
de directeur van de Belastingregio Belastingdienst/Limburg van de rijksbelastingdienst.
hierna: de Inspecteur,
betreffende de uitspraak van de Inspecteur van 31 oktober 2011 inzake het bezwaar tegen de na te noemen voldoening van overdrachtsbelasting.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Belanghebbende heeft op 19 juli 2011 aangifte gedaan van overdrachtsbelasting wegens de verkrijging op 31 mei 2011 van de hieronder te noemen onroerende zaak.
1.2.
De volgens de aangifte verschuldigde belasting is voldaan. Belanghebbende heeft tegen de voldoening op aangifte bij brief van 6 juli 2011 bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft bij uitspraak van 31 oktober 2011 besloten van dit bedrag geen teruggaaf te verlenen en het bezwaar afgewezen.
1.3.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 41. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 115.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Belanghebbende heeft schriftelijk gerepliceerd en de Inspecteur heeft schriftelijk gedupliceerd.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 16 mei 2013 te ’s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer [A], als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heer [B] en de heer [C].
1.7.
Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
1.8.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten en aangekondigd wanneer uitspraak zou worden gedaan.
1.9.
Van de zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
2.1.
Bij notariële akte van 31 mei 2011 verkreeg belanghebbende de eigendom van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [D-straat] 67, [0000] [XX] [woonplaats]. De koopsom voor deze onroerende zaak (hierna aan te duiden als: de woning) bedroeg € 1.745.063.
2.2.
Het tarief voor de overdrachtsbelasting was ten tijde van de levering volgens artikel 14 van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (hierna: de Wet BRV) zes procent. Op 19 juli 2011 is een bedrag van € 104.703 aan overdrachtsbelasting op aangifte voldaan, zijnde 6% van de koopsom.
2.3.
Tijdens de persconferentie van minister-president Rutte na afloop van de ministerraad op 17 juni 2011 is het volgende genotuleerd (website rijksoverheid, Radio- en TV-tekst 17 juni 2011):
‘VAN BEEK (BNR) (…) de woonvisie die nog komt. Is toegezegd aan de Kamer, gaat de overdrachtsbelasting daar deel van uitmaken?
RUTTE We komen met een woonvisie en echt, daar hebben we nog helemaal niet eens over gesproken, dus ik ga echt niets over die woonvisie zeggen.
VAN BEEK Maar als je nu een startend stelletje bent en…
RUTTE Dan moet je gewoon een huis kopen, als je een huis wilt kopen.
BERGHUIS (RTL) Dan heb je niet straks in september van goh, had ik maar een paar maanden gewacht, want nou…
RUTTE Als jij graag een huis wilt kopen dan moet je dat gewoon doen. Dan kijk ik recht in de camera, dat is ook heel goed nieuws voor heel Nederland. We hebben echt die woningmarkt nodig. (…)
BERGHUIS Dus geen cadeautjes voor starters?
RUTTE Cadeautjes doen we al helemaal nooit.
BERGHUIS Lagere overdrachtsbelasting.
RUTTE U kent ons, cadeautjes is niets voor het kabinet.’.
2.4.
Op 1 juli 2011 is door het kabinet een integrale woonvisie gepresenteerd (kamerstukken II, 2010-2011, 32.847, nummer 1) en op dezelfde datum is een persbericht uitgebracht. In de integrale woonvisie en het persbericht is onder meer aangekondigd dat de overdrachtsbelasting verlaagd wordt van zes naar twee procent voor de periode van 15 juni 2011 tot 1 juli 2012, waarbij voor de verkrijging in de zin van artikel 2, eerste lid, van de Wet BRV het tijdstip van de juridische eigendomsoverdracht bepalend is.
2.5.
Op 1 juli 2011 gaf de minister-president tevens een persconferentie na afloop van de op die dag gehouden ministerraad. De notulen van de persconferentie (website Rijksoverheid, Radio-en tv-teksten, persconferentie minister-president na de MR 1 juli 2011) vermelden het volgende.
‘VAN DER HEYDE Laatste vraag over de overdrachtsbelasting, is het kabinet ook een beetje gedwongen om het te doen omdat er zoveel geruchten ontstonden en er een notitie was uitgelekt? (…)
RUTTE Nou, in hele kleine kring was die discussie nog wel wat langer aan de gang of dit niet de kick-start zou kunnen zijn (…). Ja, en dat dingen uitlekken in de politiek dat is een ziekte, maar daar kun je geen beleid op maken hè, dus als wij de conclusie hadden getrokken deze week: dit is geen goede maatregel, ondanks de publiciteit, hadden we hem niet genomen.
(…)
WESTER (RTL NIEUWS) Het feit dat de maatregel met terugwerkende kracht twee weken geleden ingaat, heeft dat er ook mee te maken dat u twee weken geleden riep als u een huis wil kopen moet dat vooral doen.
RUTTE Ja, zeker, het heeft ook daarmee te maken, en met het feit dat de meeste - en trouwens Verhagen ook een week later haast ik mij er aan toe te voegen – Maxim[e], ja, nee, maar allebei hebben we er uitspraken over gedaan. De tweede reden is dat de meeste juridische overdrachten ook plaatsvinden tegen het eind van een kalendermaand, dus wil je meteen ook effect hebben kan het maar beter met iets terugwerkende kracht.
WESTER Even heel precies, wist u twee weken geleden al dat de maatregel er aan zat te komen, dus u kon dat roepen. Kortom, doordat u dat twee weken geleden geroepen heeft moet het met terugwerkende kracht, al kost het wat extra geld.
RUTTE Geen van beide. Nee, het is geen van beide, want we waren er al een tijd over in gesprek in het kabinet en het had heel goed kunnen zijn dat we deze week de knoop de andere kant hadden doorgehakt, want we hebben echt gekeken op basis van alle onderzoeken (…)
(…)’.
2.6.
Bij Besluit van 1 juli 2011, nr. BLKB 2011/1290M (hierna: het Besluit) heeft de staatssecretaris van Financiën het volgende bekend gemaakt:
‘1. Inleiding
In het persbericht van 1 juli 2011 is aangekondigd dat het tarief overdrachtsbelasting bij de verkrijging van woningen tijdelijk wordt verlaagd tot 1 juli 2012. Deze maatregel zal worden opgenomen in het Belastingplan 2012. Als het wetsvoorstel wordt aangenomen treedt deze maatregel op 1 januari 2012 in werking en werkt terug tot en met 15 juni 2011.
2. Goedkeuring
Het is niet wenselijk dat belanghebbenden de verkrijging van een woning uitstellen tot 1 januari 2012. Daarom keur ik vooruitlopend op wetswijziging het volgende goed.
Goedkeuring
Ik keur goed dat een tarief overdrachtsbelasting van 2 procent wordt toegepast voor de verkrijging op of na 15 juni 2011 van een woning. Hieronder wordt het begrip woning nader toegelicht.
4. Inwerkingtreding en vervaldatum
Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en werkt terug voor de verkrijging op of na 15 juni 2011 van woningen.
Dit besluit vervalt op 1 januari 2012.’.
2.7.
In een brief van 1 juli 2011 (Tweede Kamer 31371, nr. 364) heeft de staatssecretaris van Financiën de Tweede Kamer als volgt geïnformeerd:
‘Vergaderjaar 2010-2011
Nr. 364
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 1 juli 2011
Het kabinet verlaagt het tarief van de overdrachtsbelasting van 6% naar 2% voor woningen waarvan de transportakte passeert gedurende de periode 15 juni 2011 tot en met 30 juni 2012. Met deze brief informeer ik u over de dekking van de maatregel.
Achtergrond
De woningmarkt stagneert. Het aantal transacties is de laatste twee jaar fors afgenomen. Mensen hebben moeite hun huis te verkopen, wat in sommige gevallen leidt tot financiële problemen. Tegen deze achtergrond heeft het kabinet besloten om de overdrachtsbelasting tijdelijk fors te verlagen. (…)
(…)
Deze achtergrond heeft het kabinet tot een aantal overwegingen gebracht bij de invulling van de dekking van de maatregel. Gegeven het doel van de maatregel – het geven van een impuls aan de woningmarkt – ligt het in de rede geen compenserende lastenmaatregel op het woningmarktdossier zelf te nemen. Hierbij dient bedacht te worden dat de verlaging tijdelijk is, zodat de incidentele inzet van dekkingsmaatregelen volstaat. Verder is van belang dat de voordelen van de maatregel zowel bij burgers als bedrijven neerslaan. Daarmee ligt het in de rede de noodzakelijke dekking bij beiden te vinden.
Het pakket
Met deze overwegingen in het achterhoofd heeft het kabinet gezocht naar dekkingsmaatregelen die hun eigen merites hebben. Het gaat daarbij om maatregelen die het kabinet reeds voornemens was te treffen en waarover ook eerder met de Kamer is gecommuniceerd. De opbrengst van deze maatregelen wordt nu eenmalig ingezet ten behoeve van de verlaging van de overdrachtsbelasting. Het gaat om het volgende pakket:
Tabel: Dekking tijdelijke verlaging overdrachtsbelasting
in miljoenen euro’s
Derving –1200
Dekking
Bankenbelasting 300
Grondslagverbreding Vennootschapsbelasting (w.o. reparatie Bosal-gat) 340
Fasering vitaliteitsregeling 500
Enveloppe Regeerakkoord 60
Totaal 0
2.8.
Het wetsvoorstel inzake de tijdelijke tariefsverlaging als onderdeel van het Belastingplan 2012 is op 17 november 2011 door de Tweede Kamer en, na indiening van het beroepschrift bij de Rechtbank op 9 december 2011, op 20 december 2011 door de Eerste Kamer aangenomen. Het Belastingplan 2012 is als Wet van 22 december 2011 (hierna: de Wet) gepubliceerd in het Staatsblad 2011, nr. 639.
2.9.
In artikel XXXVIII van de Wet is bepaald dat artikel XVI van de Wet (het artikel waarin de tariefswijziging van artikel 14 van de Wet BRV is opgenomen) terugwerkt tot en met 15 juni 2011.
2.10.
In de Memorie van Toelichting bij het wetsontwerp Belastingplan 2012 (Tweede Kamer 33 003, nr. 3) is op pagina 36 vermeld:
‘5.1. Tijdelijke verlaging tarief overdrachtsbelasting
De woningmarkt hapert en het vertrouwen is laag. Het aantal transacties is de laatste twee jaar fors afgenomen. Mensen kunnen hun huis niet kwijt, wat in sommige gevallen tot financiële problemen leidt. Het kabinet stelt daarom voor het tarief van de overdrachtsbelasting voor de verkrijging van woningen te verlagen van 6 naar 2 procent voor de periode van één jaar. Dit past binnen het kabinetsbeleid dat erop is gericht om het vertrouwen in de woningmarkt te ondersteunen, mede door de hypotheekrenteaftrek ongemoeid te laten en daarbij wel de financiële risico’s te beperken. De rem op het aantal transacties doet vooral pijn in slechte tijden. De maatregel wordt nu ingevoerd om een tijdelijk probleem te adresseren: de diepste neergang op de woningmarkt sinds begin jaren tachtig. Met de tariefsverlaging wordt beoogd om het aantrekkelijker te maken om nu een huis te kopen en daarmee een impuls te geven die de woningmarkt op dit moment goed kan gebruiken. De gedachte is dat starters in deze periode tegen gunstigere voorwaarden en lagere financiële risico’s kunnen instappen en doorstromers kunnen profiteren omdat de verkoopbaarheid van de oude woning verbetert. De impuls tot het kopen van een woning wordt daarbij vergroot door het tijdelijke karakter van de maatregel. Een positief effect van de beoogde betere doorstroming is bovendien dat het de arbeidsmobiliteit ondersteunt. Mensen kunnen gemakkelijker dicht bij hun werk gaan wonen. In de huidige fase van herstel na de crisis is dit van bijzonder belang. Ten slotte levert de maatregel een bijdrage in het proces van herstel van de financiële stabiliteit na de kredietcrisis. Er hoeft minder geld geleend te worden voor de hypotheek, wat (ook op lange termijn) in het belang is van consumenten en hypotheekverstrekkers.
Om uitsteleffecten te voorkomen, is reeds eerder bij beleidsbesluit […] goedgekeurd dat, vooruitlopend op de aanvaarding van deze wet, het tarief van de overdrachtsbelasting van 2 procent bij de verkrijging van woningen al met ingang van 15 juni 2011 kan worden toegepast. De maatregel vervalt per 1 juli 2012.’.
2.11.
In de Nota naar aanleiding van het verslag Belastingplan 2012 (Kamerstukken II 2011/12, 33003, nr. 10) is omtrent de ingangsdatum voor de tariefsverlaging het volgende medegedeeld:
‘Om uitstelgedrag te voorkomen heeft het kabinet, vooruitlopend op de aanvaarding van deze wet, ervoor gekozen dat het tarief van de overdrachtsbelasting van 2% bij de verkrijging van woningen al met ingang van 15 juni 2011 kan worden toegepast. De reden waarom voor 15 juni is gekozen houdt verband met uitlatingen van het kabinet over de woningmarkt met de bedoeling het vertrouwen in de woningmarkt te versterken. Het hiermee opgewekte consumentenvertrouwen noopte het kabinet ertoe de maatregel met terugwerkende kracht tot deze dag in te laten gaan. Voor woningen die tussen 15 juni 2011 en 1 juli 2011 zijn verkregen is er derhalve in het kader van de rechtszekerheid voor gekozen de tariefsverlaging in deze situaties te laten gelden.’.

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of belanghebbende, op grond van het gelijkheidsbeginsel in enige vorm en het rechtszekerheidsbeginsel, recht heeft op toepassing van het tarief van 2% in de overdrachtsbelasting voor het transport van de woning.
Tevens is, voor het geval de Inspecteur veroordeeld mocht worden in de proceskosten van belanghebbende, in geschil of aan belanghebbende een vergoeding van de werkelijke kosten van het bezwaar en de werkelijke proceskosten dan wel bovenforfaitaire tegemoetkoming in kosten van het bezwaar en in de proceskosten toekomt, nu het naar belanghebbende stelt maar de Inspecteur betwist aan de onzorgvuldigheid van de rijksbelastingdienst en/of overheid te wijten is dat teveel overdrachtsbelasting is betaald.
Voorts is in geschil of belanghebbende recht heeft op een schadevergoeding (artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht).
3.2.
Belanghebbende is van mening dat de eerste vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.3.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, en op hetgeen door hen hieraan ter zitting is toegevoegd.
3.4.
Belanghebbende concludeert tot toepassing van een tarief in de overdrachtsbelasting van 2% en teruggave van hetgeen door hem teveel werd voldaan. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
4.1.
In zijn arrest van 14 juni 2013, nr. 12/03630, ECLI:NL:HR:2013:BZ7857, heeft de Hoge Raad geoordeeld
‘3.2. Voor de Rechtbank was in geschil of de beperking van de terugwerkende kracht van de wijziging van artikel 14 van de Wet BRV tot 15 juni 2011 in strijd is met het verbod van discriminatie zoals dat is neergelegd in internationale verdragen, met name artikel 26 van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (hierna: IVBPR) en artikel 14 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM).
3.3.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat de wetgever de wijziging van artikel 14 van de Wet BRV heeft kunnen laten terugwerken tot en met 15 juni 2011 zonder het verbod van discriminatie te schenden. Hiertegen richt zich het middel.
3.4.1.
Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat wetswijziging naar haar aard meebrengt dat onderscheid wordt gemaakt tussen gevallen die zich hebben voorgedaan vóór dan wel na het tijdstip met ingang waarvan de nieuwe regeling van toepassing is. Een dergelijk onderscheid kan in beginsel niet als discriminatie worden aangemerkt. Anders zou de wetgever de mogelijkheid worden ontnomen om wetten in te voeren of te wijzigen, bijvoorbeeld naar aanleiding van nieuwe ontwikkelingen of gewijzigde beleidsinzichten (vgl. EHRM 8 juli 1986, nr. 9006/80, Lithgow en anderen tegen het Verenigd Koninkrijk, Series A no. 102, punt 187).
3.4.2.
De Rechtbank heeft dan ook terecht vooropgesteld dat het de wetgever in beginsel vrij staat een lastenverlichting door te voeren en de ingangsdatum daarvan te bepalen, ook als daarbij sprake is van terugwerkende kracht.
3.4.3.
Gelet op de uitlatingen van minister-president Rutte op 17 juni 2011, vermeld in onderdeel 2.2 van de conclusie van de Advocaat-Generaal, kon de wetgever in redelijkheid besluiten aan de onderhavige wetswijziging terugwerkende kracht te verlenen.
De wetgever heeft de verlaging van het tarief niet laten terugwerken tot 17 juni 2011, de dag waarop minister-president Rutte de zojuist bedoelde uitlatingen deed, maar tot 15 juni 2011. De keuze voor dat verschil van enkele dagen is in het hiervoor in
3.1.3 vermelde persbericht, noch tijdens de parlementaire behandeling van het Belastingplan 2012 toegelicht. Hoewel een dergelijke toelichting de voorkeur had verdiend, brengt het ontbreken daarvan niet mee dat sprake is van discriminatie. In dit geval is de wetgever gebleven binnen de hem op dit gebied toekomende ruime beoordelingsmarge door het overgangstijdstip te bepalen op de helft van de desbetreffende maand. Het verbod van discriminatie gaat niet zo ver dat de wetgever gehouden zou zijn nog verdere terugwerkende kracht te verlenen.
3.4.4.
In het onderhavige geval bestaat daarom geen aanleiding om een uitzondering te maken op het hiervoor in 3.4.2 omschreven beginsel.
3.5.
De Rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat geen sprake is van een schending van artikel 14 EVRM of van artikel 26 IVBPR. Van een schending van artikel 1 van het Twaalfde Protocol bij het EVRM is evenmin sprake. Het middel faalt daarom.’.
4.2.
In zijn arrest van 14 juni 2013, nr. 12/04290, ECLI:NL:HR:2013:CA2818, heeft de Hoge Raad onder meer geoordeeld:
‘3.3. Voor zover het middel erover klaagt dat het Hof niet heeft getoetst aan het gelijkheidsbeginsel als ongeschreven rechtsbeginsel faalt het eveneens, aangezien de rechter niet bevoegd is wetgeving in formele zin te toetsen aan algemene rechtsbeginselen (zie HR 14 april 1989, NJ 1989, 469, het zogenoemde Harmonisatiewetarrest).
3.4.
Ook voor het overige kunnen de middelen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.’.
4.3.
Voor zover belanghebbendes klachten samenvallen met de grieven als behandeld in de onder 4.1 en 4.2 genoemde arresten verwerpt het Hof deze onder verwijzing naar de genoemde arresten.
4.4.
Belanghebbende heeft in hoger beroep voorts aangevoerd dat een van de redenen om aan de onderhavige wetswijziging terugwerkende kracht te verlenen tot 15 juni 2011 de data van de notariële aktes zijn, zulks zijns inziens ten onrechte. Hij heeft daartoe met de door hem bij zijn conclusie van repliek meegezonden gegevens van het Kadaster over de aantallen particuliere woningtransacties in heel Nederland in de periode 19 mei 2011 tot en met 14 juni 2011 en 15 juni 2011 tot en met 30 juni 2011 proberen aan te tonen, dat potentiële kopers in tegenstelling tot wat de Minister-President in zijn onder 2.3 geciteerde uitlating op 17 juni 2011 heeft gezegd, wèl op cadeautjes zaten te wachten en dat de inschatting van de regering dat méér mensen een woning zouden kopen is gelogenstraft door de door het Kadaster geproduceerde cijfers. Zijns inziens heeft niemand een woning gekocht tussen 17 juni en 1 juli 2011 en in die periode laten transporteren. Men heeft al eerder een woning gekocht en dan is het maar heel toevallig of het notarieel transport in die periode plaats vindt. Met de door hem ingebrachte cijfers wil hij laten zien dat de beperkte terugwerkende kracht geen redelijke maatregel is maar een maatregel is die van elke redelijke grond ontbloot is.
De Inspecteur heeft het beweerdelijke verband tussen het een en het ander tijdens het onderzoek ter zitting betwist.
4.5.
Het Hof is van oordeel dat de meerderheidsregel invulling heeft gekregen door waarheidsvinding achteraf. Dat het achteraf anders bleek te zijn dan de regering destijds tijdens de persconferentie en/of op het tijdstip van het aanvaarden van de wetsvoorstellen meende en ook mocht menen – er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken
die erop wijzen dat de toenmalige inschatting van de regering dat de maatregel wel uitwerking op het koopgedrag op de woningmarkt zou hebben voor onhoudbaar moet worden gehouden – maakt dit niet anders.
Slotsom
4.6.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de Rechtbank dient te worden bevestigd.
Ten aanzien van het griffierecht
4.7.
Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Staat aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.
Ten aanzien van de proceskosten
4.8.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Ten aanzien van het verzoek om schadevergoeding
4.9.
Nu de uitspraak van de Rechtbank wordt bevestigd komt een schadevergoeding op de voet van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht niet aan de orde.

5.Beslissing

Het Hof
bevestigtde uitspraak van de Rechtbank.
Aldus gedaan op: 14 november 2013 door P.J.M. Bongaarts, voorzitter, P. Fortuin en N. van Beelen, in tegenwoordigheid van Th.A.J. Kock, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.