Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 180896/HA ZA 7-1671)
2.Het geding in hoger beroep
3.De gronden van het hoger beroep
4.De beoordeling
‘Artiest [artiestennaam appellant] verbreekt samenwerking met concert-organisator [geïntimeerde]’. In het persbericht wordt onder meer als volgt vermeld:
Concert op 14 april a.s. in de [concertzaal] in [plaats] afgelast!
‘[artiestennaam appellant]: “Bredase manager verduistert tonnen”’een artikel verschenen dat onder meer de volgende passage bevat:
Omdat er een sterk vermoeden bestaat dat de heer [geïntimeerde] met kwade opzet heeft gehandeld, is door [artiestennaam appellant] aangifte gedaan van verduistering bij de politie, district [woonplaats]’, staat in het persbericht. Die aangifte deed hij op 4 december jl. bevestigt een politiewoordvoerder. “Probleem is dat er geen stukken zijn om het een en ander te bewijzen.” Volgens [artiestennaam appellant] zijn die er wel. “Het zijn geen beschuldigingen, het zijn féiten. De facturen bewijzen het.” (…)’.
‘Het is net een film, te absurd voor woorden’. De inhoud van dit artikel is dezelfde als de inhoud van voormeld artikel in BN/De Stem (4.1 sub e).
(…) het probleem is, mij heeft hij ook heel veel geld afhanden gemaakt. (…) Nee ik krijg ook nog geld van dhr. [geïntimeerde]. (…) Hij heeft gewoon uhm een heel groot bedrag, heeft ie, achterover gedrukt. (…) Waar ik recht op heb. Plus hij heeft dan ook op een hele slimme manier mijn bankrekening geplunderd’.
‘[artiestennaam appellant]: ‘opgelicht door concertpromotor’’.
‘Omdat er een sterk vermoeden bestaat dat de heer [geïntimeerde] met kwade opzet heeft gehandeld, is door [appellant] aangifte gedaan van verduistering bij de politie, district [woonplaats].’Het persbericht bevat verderop echter de zin
‘[geïntimeerde] organiseerde dit jaar voor [artiestennaam appellant] diverse grote, uitverkochte concerten in samenwerking met andere artiesten, maar nu blijkt dus dat de opbrengst van deze concerten goeddeels is verduisterd.’Dat het woord ‘dus’ terugverwijst naar het voorgaande in het persbericht (en dus ook naar het
‘sterke vermoeden dat de heer [geïntimeerde] met kwade opzet heeft gehandeld’), laat onverlet dat in voormelde zin stellig wordt beweerd dat sprake is van verduistering. Voorts bevat het artikel in BN De Stem van 14 december 2006, na de vermelding dat [appellant] aangifte heeft gedaan van verduistering, de volgende passage
Die aangifte deed hij op 4 december jl. bevestigt een politiewoordvoerder. “Probleem is dat er geen stukken zijn om het een en ander te bewijzen.” Volgens [artiestennaam appellant] zijn die er wel. “Het zijn geen beschuldigingen, het zijn féiten. De facturen bewijzen het.’Nu [appellant] niet heeft betwist dat hij de in het artikel aan hem toegeschreven beweringen ‘
Het zijn geen beschuldigingen, het zijn féiten. De facturen bewijzen het.’, heeft gedaan, gaat het hof er vanuit dat dit het geval is. Ook de uitlatingen van [appellant] in het interview met een radioprogramma van Brabant Radio 8 FM zijn niet als vermoeden geformuleerd (‘
Het probleem is, mij heeft hij ook heel veel geld afhanden gemaakt. (…) Hij heeft gewoon uhm een heel groot bedrag, heeft ie, achterover gedrukt. (…) Waar ik recht op heb. Plus hij heeft dan ook op een hele slimme manier mijn bankrekening geplunderd’).