In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, ging het om een hoger beroep van een moeder tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 18 juli 2013, waarin de kinderen onder toezicht werden gesteld. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. I.M. van den Heuvel, verzocht de beschikking te vernietigen en het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming tot ondertoezichtstelling van haar kinderen, [dochter A] en [dochter B], af te wijzen. De Raad voor de Kinderbescherming, vertegenwoordigd door mevrouw E. van der Aalst, en Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant, vertegenwoordigd door de heer S. Meessen, stelden dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk was vanwege een ernstig geweldsincident op 26 september 2012, waarbij de vader de moeder aanviel in het bijzijn van de kinderen. De moeder betwistte de noodzaak van de ondertoezichtstelling en voerde aan dat de kinderen goed functioneren en geen hulp nodig hebben.
Tijdens de mondelinge behandeling op 10 september 2013 werd duidelijk dat de kinderen sinds het geweldsincident geen contact meer hebben gehad met hun vader. Het hof oordeelde dat er sprake was van een ernstige bedreiging van de ontwikkeling van de kinderen, gezien het geweldsincident en de gevolgen daarvan. Het hof concludeerde dat de kinderen begeleiding nodig hebben om het trauma van het geweld te verwerken en om het contact met hun vader te herstellen. De moeder's argumenten dat zij de kinderen beschermt en dat het goed met hen gaat, werden door het hof niet overtuigend geacht. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank en wees het schorsingsverzoek van de moeder af, omdat de hoofdzaak en het schorsingsverzoek gelijktijdig waren behandeld en de moeder geen belang meer had bij een inhoudelijke beoordeling van het schorsingsverzoek.