Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Valkenburg Lb,
1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 153281 / HA ZA 10-861)
2.Het geding in hoger beroep
3.De gronden van het hoger beroep
4.De beoordeling
- Een offerte van Interpolis, nr [offertenummer 1.] voor een overbruggingslijfrente gecombineerd met een oudedagslijfrente, met een gegarandeerde uitkering gedurende de hele looptijd (hierna: offerte 1);
- Een offerte van Levensverzekering Maatschappij Erasmus N.V. (hierna: Erasmus) nr. [offertenummer 2.] gecombineerd met offerte [offertenummer 3.] voor een tijdelijke lijfrente tot 65 jaar en vervolgens een uitgestelde levenslange lijfrente, met een gegarandeerde uitkering gedurende de hele looptijd van beide verzekeringen (hierna: offerte 2);
- Een offerte van Erasmus nr. [offertenummer 4.] voor een lijfrente opname plan met NL-depot (hierna: offerte 3).
“offertenummer”handgeschreven vermeld
”[handgeschreven offertenummer]”, welk nummer is doorgehaald. Daarboven is handgeschreven vermeld
“[offertenummer 4.]”. Op een blanco gedeelte van het aanvraagformulier, onder het handgeschreven offertenummer, is handgeschreven vermeld
“N.L. depot”.
“N.L. depot”(zie 4.1.7.) pas hebben plaatsgevonden nadat zij het aanvraagformulier had ondertekend. Zij stelt hiervan niet te hebben geweten en niet te hebben gekozen voor offerte 3 (van Erasmus met nummer [offertenummer 4.]) met een NL-depot. Naar het hof begrijpt, bedoelt [appellante] onder meer aan te voeren dat Rabobank (in de persoon van [assurantieadviseur]) de tekst van het aanvraagformulier heeft vervalst (zie ook haar aangifte bij de politie, 4.1.15.) en haar met deze kunstgreep heeft bewogen tot het aangaan van de levensverzekering met Erasmus.
“N.L. depot”van de hand van [assurantieadviseur] zijn.
“N.L. depot”valt overigens zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet in te zien waarom die vermelding, indien geplaatst vóór ondertekening door [appellante], geparafeerd zou dienen te zijn. Het gaat hier immers niet om een doorhaling maar slechts om een vermelding op een blanco gedeelte van het formulier.
“(…) Ik kan me niet herinneren of de doorhaling op het formulier stond toen ik het ondertekende. Ik kan me evenmin herinneren of er een niet doorgehaald nummer op stond. Ik was in ieder geval niet aanwezig toen het formulier is ingevuld, maar uitsluitend bij de ondertekening. (…) De aanvraag is ingevuld door dhr. [assurantieadviseur]. Ik weet niet meer of ik daar zelf bij was. Dhr. [assurantieadviseur] heeft daarin veranderd. Ik ben er achteraf achter gekomen. Ik kan niet precies aangeven wat er veranderd is, maar het is iets met cijfers. Nu u mij confronteert met het aanvraagformulier van Erasmus (…)verklaar ik u dat dat formulier door mij ondertekend is. (…)Met de veranderingen die ik daarnet noemde doel ik op de doorhaling van het offertenummer en het invullen van een nieuw offertenummer op pagina 1 van het formulier. (…)”
“(…)U toont mij de uiteindelijke aanvraag zoals die naar Erasmus is opgestuurd. Ik herken daarop mijn handschrift. Die doorhaling is vóór de ondertekening van de polis geschied. Het betreft slechts een verschrijving zonder inhoudelijke betekenis. (…)”
“N.L. depot”pas ná haar ondertekening door [assurantieadviseur] op het aanvraagformulier zijn geplaatst. Gevraagd naar de veranderingen, heeft zij het bovendien slechts over het offertenummer. De vermelding
“N.L. depot”noemt zij niet. Dat zij zich ruim drie jaar later ten tijde van de aangifte bij de politie wel zou hebben herinnerd dat het veranderde nummer en
“N.L. depot”er
“absoluut niet stond”op het moment dat zij het aanvraagformulier ondertekende, acht het hof niet geloofwaardig.
“[appellante] is er niet voor de volle 100% in geslaagd rechtstreeks te bewijzen dat het formulier ongecorrigeerd was toen zij het ondertekende”.
“N.L. depot”waren ingevuld, althans dat zij in ieder geval akkoord was met deze vermeldingen. Van het gestelde bedrog door Rabobank en de gestelde dwaling van [appellante] op dit punt is dan ook geen sprake.
“fl 375.000,= overboeken naar Erasmus. [Erasmusrekeningnummer].”. Voorts heeft [appellante] in eerste aanleg gesteld dat zij op 17 juli 1998 de polis van Erasmus heeft ontvangen. Gesteld noch gebleken is dat zij hierover verbaasd was of navraag heeft gedaan bij Rabobank. Gelet op het voorgaande had het op de weg van [appellante] gelegen haar stelling dat zij niet wist dat zij met Erasmus in zee was gegaan, nader met concrete feiten en omstandigheden te onderbouwen. De enkele stelling dat [appellante] en [toemalige partner] in de veronderstelling verkeerden dat met Rabobank was gecontracteerd, is daartoe onvoldoende. Dat geldt ook voor de stelling dat [appellante] veronderstelde dat de polis was ondergebracht bij Rabobank of bij Interpolis omdat Interpolis deel uitmaakte van het Rabobank concern.
“(…) en wat mocht mw [appellante] van een redelijk handelende en redelijk bekwame adviseur verwachten. (…)“Ook uit de overige stellingen in de conclusie van antwoord (onder meer nrs 21, 33 en 34, waarin expliciet wordt gesproken over de advisering) blijkt dat Rabobank zich zelf beschouwde als adviseur van [appellante]. Dit strookt ook met de omstandigheid dat Rabobank in 2001 op eigen initiatief een offerte voor een eventueel als alternatief af te sluiten levensverzekering aan [appellante] heeft toegestuurd. Zeker in het licht van het voorgaande, vormen de stellingen van Rabobank in hoger beroep een onvoldoende betwisting van de door [appellante] gestelde adviesrelatie. Zo maakt het enkele feit dat er geen schriftelijke adviesovereenkomst is gesloten, nog niet dat er daarom geen sprake was van een overeenkomst waarbij Rabobank [appellante] zou adviseren. De omstandigheid dat [appellante] haar eigen keuze maakte past binnen een adviesrelatie en doet dus als zodanig niet af aan het advieskarakter van de relatie tussen [appellante] en Rabobank. Evenmin betekent de enkele omstandigheid dat [appellante] haar financiële zaken deels aan haar partner [toemalige partner] had toevertrouwd en dat hij ook elders offertes had aangevraagd, dat Rabobank geen adviesrol had en slechts orders van haar aannam. Meer concrete feiten en omstandigheden over [toemalige partner] die dit anders zouden maken, heeft Rabobank niet aangevoerd.
- [appellante] was een gescheiden vrouw van toen bijna 50 jaar, met de zorg voor 3 kinderen,
- zij had haar financiële belangen deels toevertrouwd aan haar partner (omdat zij op dit gebied minder goed onderlegd was),
- zij was eigenaresse van een bloemenzaak geweest,
- deze zaak had zij wegens arbeidsongeschiktheid en lokale ontwikkelingen verkocht en daarmee een stakingswinst van f 375.000,-- gerealiseerd,
- zij was, toen zij zich tot Rabobank wendde, nog steeds arbeidongeschikt en had geen arbeidsongeschiktheidsverzekering of andere bronnen van inkomen of vermogen,
- evenmin had [appellante] ander vermogen of pensioenrechten opgebouwd,
- zij wilde genoemde stakingswinst aanwenden om inkomen en pensioen te genereren en
- zij had geen ervaring met beleggen.
“(…) De passendheid van de gekozen beleggingsvorm is discussieerbaar (…)”en
“(…) Conclusie is dat de overeenkomst past op de meeste punten, behalve op de gekozen beleggingsvorm(…)”.
[appellante] stelt (onder meer dagvaarding in eerste aanleg nr. 75) dat Rabobank een waarschuwing zoals hierboven bedoeld, nooit heeft gegeven.
“dat Rabobank geen waarschuwing aan [appellante] heeft gegeven inzake door haar gemaakte keuze voor de Erasmus Levensverzekering met toevoeging “NL-depot”en dat Rabobank de risico’s waaraan [appellante] zich heeft blootgesteld niet inzichtelijk heeft weergegeven”. Gelet op het voorgaande, heeft Rabobank derhalve niet of in elk geval onvoldoende gemotiveerd betwist dat zij heeft nagelaten [appellante] in de hierboven bedoelde zin adequaat te waarschuwen.
“(…) Nogal een verschil, toch! (…)”in de brief van Rabobank van 20 mei 1998 (zie 4.1.5.) leidt niet tot een ander oordeel. Anders dan Rabobank lijkt te betogen, kan deze zinsnede niet worden gelezen als een waarschuwing, integendeel. Deze zinsnede duidt eerder op een advies om de levensverzekering te kiezen en niet het alternatief met een garantie (vanwege het verschil in het te verwachten beschikbare kapitaal nadat [appellante] 65 jaar zou zijn geworden).
“zeer goed”te noemen is. Dat [appellante] naar aanleiding van deze brief niet heeft gekozen voor een andere, minder risicovolle levensverzekering kan niet worden aangemerkt als een aan haar toe te rekenen omstandigheid, waarvan haar schade mede een gevolg is. Het beroep van Rabobank op eigen schuld faalt dan ook.
5.De uitspraak
- in eerste aanleg op: € 206,93 aan verschotten, € 4.973,50,-- aan salaris advocaat en
- en in hoger beroep op: € 374,81 aan verschotten en € 3.948,-- aan salaris advocaat;
- en voor wat betreft de nakosten op € 131,-- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 199,-- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
in eerste aanlegop de voet van het bepaalde in artikel 243 Rv (oud) dienen te worden betaald
aan de griffier van Rechtbank Maastricht
in hoger beroepdienen te worden betaald
aan [appellante]