ECLI:NL:GHSHE:2013:4288

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 juni 2013
Publicatiedatum
18 september 2013
Zaaknummer
12-00621
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen werknemersverzekeringsplicht voor directeur-grootaandeelhouders in holdingstructuur

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 20 juni 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de werknemersverzekeringsplicht van twee directeur-grootaandeelhouders, de heren [A] en [B], die zowel aandelen bezitten in als statutair directeur zijn van een holding. De zaak is ontstaan na een beschikking van de Inspecteur van de Belastingdienst, waarin werd vastgesteld dat de heer [A] niet verzekerd was voor de werknemersverzekeringen. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had het beroep van belanghebbende, een dochtervennootschap van de holding, gegrond verklaard, maar de Inspecteur ging in hoger beroep.

Het Hof heeft de relevante wet- en regelgeving, met name de Regeling aanwijzing directeur-grootaandeelhouder, in overweging genomen. Het Hof oordeelde dat de heren [A] en [B] niet als directeur-grootaandeelhouder konden worden aangemerkt, omdat zij feitelijk ondergeschikt waren aan de algemene vergadering van de holding. Dit betekent dat de arbeidsverhouding van de heer [A] als dienstbetrekking wordt beschouwd, waardoor hij verplicht verzekerd is voor de werknemersverzekeringen. Het Hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank en de beschikking van de Inspecteur, en verklaarde het hoger beroep gegrond.

De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de status van directeur-grootaandeelhouders in holdingstructuren en de toepassing van de werknemersverzekeringen. Het Hof heeft tevens bepaald dat de Inspecteur de kosten van het geding en het griffierecht aan belanghebbende moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken in cassatie te gaan tegen deze beslissing.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 12/00621
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] BV,
gevestigd te [vestigingsplaats],
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 9 augustus 2012, nummer AWB 12/507, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor [plaats],
hierna: de Inspecteur,
betreffende na te noemen beschikking.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De Inspecteur heeft bij beschikking als bedoeld in artikel 59, lid 3, van de Wet financiering sociale verzekeringen (hierna: de Wfsv) met dagtekening 1 september 2011 beslist, dat de heer [A] met ingang van 1 juli 2011 niet verzekerd is voor de werknemersverzekeringen.
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraak het bezwaar deels gegrond verklaard en de beschikking gewijzigd in dier voege, dat de heer [A] met ingang van 1 januari 2012 niet verzekerd is voor de werknemersverzekeringen.
1.3.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 41.
De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd voor zover het de overgangstermijn betreft, gelast dat belanghebbende een overgangstermijn wordt geboden van één jaar gerekend vanaf de datum waarop deze uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan, de uitspraak op bezwaar in stand gelaten voor zover het de verzekeringsplicht betreft, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 546,25 en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 41 aan deze vergoedt.
1.4.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 466. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Belanghebbende heeft schriftelijk gerepliceerd en de Inspecteur heeft schriftelijk gedupliceerd.
1.6.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) hebben partijen vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.7.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 2 mei 2013 te ‘s‑Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord namens belanghebbende, de heer [B] en de heer [H], verbonden aan [J] NV te[K], alsmede, namens de Inspecteur, de heren [L] en [M].
1.8.
Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
1.9.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
2.1.
De aandelen van belanghebbende en van [F] B.V. (hierna: [F]) zijn als volgt verdeeld:
De aandeelhouders in [F] zijn broers en zusters van elkaar.
2.2.
[F] is sinds 30 december 1999 bestuurder van belanghebbende.
2.3.
De heer [A], geboren op 9 maart 1958, en de heer [B], geboren op 30 januari 1956, zijn sinds 24 december 1999 bestuurder van [F]. Beide broers zijn als bestuurders zelfstandig bevoegd.
2.4.
De heer [A] en de heer [B] zijn in dienstbetrekking werkzaam bij belanghebbende.
2.5.
In de statuten van [F] is – voor zover hier relevant - het volgende vastgelegd:
Artikel 3
1. Het maatschappelijk kapitaal van de vennootschap bedraagt eenhonderdduizend gulden (f.100.000,00), verdeeld in vijftien (15) prioriteitsaandelen en vijfentachtig (85) gewone aandelen, elk groot eenduizend gulden (f.1.000,00).
2. Overal waar in deze statuten wordt gesproken van “aandelen” en “aandeelhouders” zijn daaronder zowel de gewone aandelen als de prioriteitsaandelen en de houders van gewone aandelen en prioriteitsaandelen begrepen tenzij het tegendeel uitdrukkelijk blijkt.
(…)
Artikel 16
1. Het bestuur van de vennootschap is opgedragen aan de directie, bestaande uit één of meer directeuren. De prioriteit bepaalt het aantal directeuren.
2. De prioriteit is bevoegd door haar, in haar daartoe strekkend besluit, duidelijk te omschrijven besluiten van de directie aan haar goedkeuring dan wel de goedkeuring van de algemene vergadering te onderwerpen.
3. De directeuren worden door de algemene vergadering benoemd en kunnen te allen tijde door deze vergadering worden geschorst en ontslagen.
De prioriteit kan één of meer directeuren tot algemeen directeur benoemen.
De directeuren worden benoemd door de algemene vergadering uit een of door de prioriteit opgestelde bindende voordracht bevattende de namen van ten minste twee personen voor iedere te vervullen plaats.
De algemene vergadering kan echter aan zodanige voordracht steeds het bindend karakter ontnemen bij een besluit, genomen met twee/derde van de uitgebrachte stemmen, die meer dan de helft van het geplaatste kapitaal vertegenwoordigen.
Ingeval van een vacature zal de directie een vergadering van houders van prioriteitsaandelen bijeenroepen teneinde een voordracht tot benoeming van een directeur op te stellen. De oproeping tot deze vergadering dient zodanig te geschieden dat deze binnen twee maanden na het ontstaan van de vacature wordt gehouden. Indien binnen drie maanden na het ontstaan van die vacature geen voordracht is gediend, is de algemene vergadering vrij in de benoeming.
4. Het salaris en de overige arbeidsvoorwaarden worden voor iedere directeur afzonderlijk vastgesteld door de prioriteit.
5. Ingeval van ontstentenis of belet van een directeur blijven de overige directeuren met het bestuur belast. Bij ontstentenis of belet van alle directeuren wijst de prioriteit een of meer personen aan, die tijdelijk met het bestuur zijn belast. De prioriteit heeft het recht om ook ingeval van ontstentenis of belet van één of meer directeuren doch niet alle directeuren, een persoon als bedoeld in de vorige zin, aan te wijzen die alsdan mede met het bestuur is belast.
(…)
Artikel 25
1. Ieder aandeel geeft recht op het uitbrengen van één stem.
2. De besluiten van de algemene vergadering worden, behalve in de gevallen waarin bij deze statuten een grotere meerderheid is voorgeschreven, genomen bij volstrekte meerderheid van de uitgebrachte stemmen.
(…)
3. Bij staking van stemmen beslist de prioriteit. Neemt de prioriteit terzake geen besluit, dan is het voorstel verworpen.
2.6.
In de notulen van de algemene vergadering van aandeelhouders van [F] van 25 september 2012 is onder meer het volgende vastgelegd:
Vervolgens stelt de voorzitter de onderwerpen aan de orde waarover de Vergadering een besluit dient te nemen:
I Beëindiging arbeidsverhouding van de heer [A] met [belanghebbende] B.V.
[F] B.V., als aandeelhouder en bestuurder van [belanghebbende] B.V., neemt het volgende in overweging:
 Voorligt het voorstel tot beëindiging van de arbeidsverhouding tussen de heer [A] en [belanghebbende] B.V. per 30 augustus 2014;
 Vanaf heden zal de heer [A] een aangepast salaris ontvangen welke is vastgesteld middels de op 11 mei 2012 opgestelde berekening. Dit salaris zal de heer [A] ontvangen tot 30 september 2014;
 Vanaf heden tot 30 september 2014 zal de heer [A], ingeval van calamiteiten, waaronder arbeidsongeschiktheid van de heer [B], wanneer deze naar verwachting langer duurt dan 2 weken, naar Nederland terugkeren om de heer [B] als directeur te vervangen.
 Vanaf heden tot 30 september 2014 zal de heer [A] in deze periode worden betrokken bij investeringsplannen voor productiemachines en wanneer dit door de heer [B] en/of de overige aandeelhouders noodzakelijk wordt geacht, zal de heer [A] terugkeren naar Nederland voor mogelijke technische begeleiding;
 Vanaf heden tot 30 september 2014 zal wekelijks op maandagochtend om 10.30 uur een zakelijke bespreking plaatsvinden (via telefoon of skype) tussen de heer [A] en de heer [B];
 Vanaf heden tot 30 september 2014 zullen de zakelijke e‑mails binnen 24 uur na ontvangst worden beantwoord door de heer [A];
 De heer [A] heeft ruim de gelegenheid gekregen zijn visie op de gang van zaken te geven.
II Voorstel Statutenwijziging [F] B.V.
 Ingebracht is verder het voorstel om de Statuten van [F] BV te wijzigen en de prioriteitsaandelen hun extra bevoegdheden te ontnemen, dan wel om ze geheel en al uit de statuten te verwijderen en deze te vervangen door gewone aandelen, waarna er voor zal worden gezorgd dat de aandelenverhouding ook zo op papier komt, zoals deze van meet af aan de bedoeling zijn geweest, in de verhouding zoals hierboven staat beschreven.
 Na beraadslaging, waarbij de bestuurders van de Vennootschap in de gelegenheid zijn gesteld de Vergadering ter zake van dit agendapunt te adviseren, wordt het onderwerp in stemming gebracht. Na het tellen van de stemmen constateert de voorzitter dat de Vergadering met de daarvoor voorgeschreven meerderheid het navolgende besluit heeft genomen:
Besluit:
De arbeidsovereenkomst tussen de heer [A] en [belanghebbende] B.V. zal per 30 september 2014 worden ontbonden, een en ander met inachtneming van bovenstaande overwegingen en het in de wet bepaalde.
De vennootschap zal het vorenstaande voorleggen in de Algemene Vergadering van Aandeelhouders van [belanghebbende] B.V.
De statutenwijziging zoals voorgesteld wordt uitgevoerd.
2.7.
De heer [A] woont tot mei 2012 in Nederland. Sinds mei 2012 verblijft hij afwisselend in Nederland en in Zuid-Afrika. Zijn echtgenote woont in Zuid-Afrika. De heer [A] staat ten tijde van het sluiten van het onderzoek nog steeds ingeschreven in Nederland, namelijk op het woonadres van zijn zuster.
2.8.
De heer [E] is overleden in 2012.
2.9.
Bij beschikking van GAK Nederland van 23 maart 2000 is de heer [A] als verplicht verzekerd voor de werknemersverzekeringen aangemerkt.
2.10.
Bij brief van 30 juni 2011 heeft belanghebbende de Inspecteur verzocht de verzekeringsplicht van de heer [A] voor de werknemersverzekeringen te beoordelen.

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
Is de heer [A] op grond van de toepasselijke wet- en regelgeving per 1 juli 2011 verplicht verzekerd voor de werknemersverzekeringen?
Zo nee, is de heer [A] door schending van het vertrouwens- en/of het evenredigheidsbeginsel verplicht verzekerd voor de werknemersverzekeringen?
Belanghebbende is van mening dat deze vragen bevestigend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak van de Inspecteur en wijziging van de beschikking in dier voege, dat de heer [A] verplicht verzekerd is voor de werknemersverzekeringen.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
4.1.
Het Hof stelt voorop dat vraag a beoordeeld dient te worden op basis van de wet- en regelgeving en de feiten en omstandigheden, die golden per datum van de ingang van de in geschil zijnde beschikking, derhalve op 1 juli 2011. Op dat moment woonde de heer [A] in Nederland.
4.2.
Ingevolge artikel 20 van de Ziektewet (hierna: de ZW), artikel 15 van de Werkloosheidswet (hierna: de WW), artikel 16 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (hierna: de WAO) en artikel 7, lid 1, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (hierna: de WIA) is een werknemer in de zin van de betreffende wetten verzekerd voor die wetten.
4.3.
Niet in geschil is dat de heer [A] in privaatrechtelijke dienstbetrekking staat tot belanghebbende en werknemer is in de zin van artikel 3, lid 1, van de ZW, artikel 3, lid 1, van de WW, artikel 3, lid 1, van de WAO en artikel 8, lid 1, van de WIA.
Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 7 februari 1940, NJ 1940,80, is het Hof van oordeel dat partijen daarbij uitgaan van een juiste rechtsopvatting.
4.4.
Als uitzondering op de in 4.2 genoemde bepalingen geldt, dat ingevolge artikel 4 van de ZW, artikel 4 van de WW, artikel 6 van de WAO en artikel 8 van de WIA de arbeidsverhouding van een directeur-grootaandeelhouder niet wordt beschouwd als dienstbetrekking. In de Regeling aanwijzing directeur-grootaandeelhouder (hierna: de Regeling) is vastgelegd, wie wordt aangemerkt als directeur-grootaandeelhouder.
4.5.
Tussen partijen is in geschil of de heer [A] kan worden aangemerkt als directeur-grootaandeelhouder in de zin van de in 4.4 aangehaalde wettelijke bepalingen.
4.6.
Niet in geschil is dat de heer [A] ingevolge artikel 2, lid 1, aanhef en onderdelen a en b, van de Regeling, niet kan worden aangemerkt als directeur-grootaandeelhouder.
De Inspecteur heeft zich naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad van 22 maart 2013, nr. 12/02909, LJN BY9295, nader op het standpunt gesteld dat de heer [A] evenmin op grond van artikel 2, lid 1, aanhef en onderdeel d, van de Regeling, als directeur-grootaandeelhouder kan worden aangemerkt, doch dat hij ingevolge artikel 2, lid 1, aanhef en onderdeel c, van de Regeling, wel als zodanig kan worden aangemerkt. De Inspecteur beroept zich daarbij op de letterlijke lezing van de laatstgenoemde bepaling. Dienaangaande oordeelt het Hof als volgt.
4.7.
In artikel 1, aanhef en onderdeel c, van de Regeling, is het volgende bepaald:
In deze regeling wordt verstaan onder:
c. bestuurder:
de statutair bestuurder van een vennootschap;
In artikel 2, lid 1, aanhef en onderdeel c, en lid 2, van de Regeling, is het volgende bepaald:
1. Onder directeur-grootaandeelhouder, bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel d, van de Ziektewet, artikel 6, eerste lid, onderdeel d, van de Wet op de arbeidsongeschiktheids-verzekering, artikel 6, eerste lid, onderdeel d, van de Werkloosheidswet en artikel 3:17, tweede lid, van de Wet arbeid en zorg wordt verstaan:
(…)
c. bestuurders die in de algemene vergadering van de vennootschap allen een gelijk of nagenoeg gelijk aantal stemmen kunnen uitbrengen;
(…)
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de bestuurder die zeggenschap heeft in de algemene vergadering van de vennootschap door tussenkomst van een rechtspersoon.
4.8.
Het Hof is van oordeel dat deze bepalingen, in hun onderlinge samenhang bezien, meebrengen dat de heer [A] niet als directeur-grootaandeelhouder kan worden aangemerkt. De heer [A] is immers geen statutair bestuurder van belanghebbende en kan bovendien niet direct stemmen uitbrengen in de algemene vergadering van belanghebbende.
4.9.
Voor het geval dat ’s Hofs lezing van de in 4.7 aangehaalde bepalingen onjuist is, oordeelt het Hof als volgt. Het Hof gaat er voor dat geval veronderstellenderwijs van uit dat de heer [A] ingevolge artikel 2, lid 1, aanhef en onderdeel c, van de Regeling, kwalificeert als directeur-grootaandeelhouder.
4.10.
In artikel 3 van de Regeling is het volgende bepaald:
Het UWV is bevoegd, in afwijking van artikel 2, een bestuurder niet als directeur-grootaandeelhouder aan te merken, indien deze door feiten en omstandigheden aantoont daadwerkelijk ondergeschikt te zijn aan de algemene vergadering van de vennootschap.
Op grond van het bepaalde in artikel 59, lid 3, van de Wfsv, is het aan de Inspecteur om een beschikking te geven op een aanvraag van de werkgever over het verzekerd zijn op grond van de werknemersverzekeringen. In dat verband is de toepassing van voornoemd artikel 3, waarop belanghebbende zich beroept, aan de Inspecteur.
4.11.
In de artikelsgewijze toelichting bij artikel 3 van de Regeling is het volgende opgemerkt:
Zoals reeds eerder is aangegeven, is met de onderhavige regeling niet beoogd om inhoudelijke wijzigingen in de uitvoeringspraktijk door te voeren. In de richtlijnen van de FBV bestaat ruimte voor het aannemen van verzekeringsplicht van een directeur-grootaandeelhouder indien vast komt te staan dat betrokkene feitelijk toch in een positie van ondergeschiktheid tot de vennootschap werkzaam is. In artikel 3 is dit voor alle duidelijkheid met zoveel woorden bepaald. Het initiatief voor een dergelijk onderzoek ligt overigens niet bij het Lisv. De strekking van artikel 2 is immers om aan te geven wanneer in beginsel geen verzekeringsplicht aanwezig is. Het Lisv kan daar van uitgaan. Het is dan aan de bestuurder om aan de hand van feiten en omstandigheden aan te tonen dat, in afwijking van de hoofdregels zoals neergelegd in artikel 2, in het concrete geval toch sprake is van daadwerkelijke ondergeschiktheid.
4.12.
Het is aan belanghebbende door feiten en omstandigheden aan te tonen dat de heer [A] ondergeschikt is aan de algemene vergadering van “de vennootschap”. Het Hof is van oordeel dat onder “de vennootschap” dient te worden verstaan: [F], aangezien de heer [A] statutair bestuurder is van deze vennootschap.
4.13.
Belanghebbende heeft daartoe gesteld dat de heer [A] door de algemene vergadering van [F] geschorst en ontslagen kan worden als bestuurder, hetgeen impliceert dat sprake is van ondergeschiktheid. Voorts heeft belanghebbende gesteld dat uit de notulen van de algemene vergadering van [F], zoals aangehaald in 2.6, blijkt dat sprake is van daadwerkelijke ondergeschiktheid en dat het bestaan van een gezagsverhouding hiermee is aangetoond.
4.14.
De Inspecteur heeft hier tegen ingebracht dat de in 2.6 aangehaalde notulen zijn opgesteld na de uitspraak van de Rechtbank en dat daaraan om die reden geen waarde kan worden gehecht. Voorts heeft de Inspecteur gesteld dat het ongebruikelijk is om de beëindiging van de arbeidsovereenkomst van de heer [A] te regelen, zoals thans is geschied.
4.15.
Het Hof is van oordeel dat uit de statuten van [F] kan worden afgeleid dat de heer [A] als bestuurder van [F] daadwerkelijk ondergeschikt is aan de algemene vergadering van de vennootschap. Immers, de heer [A] kan ingevolge artikel 16, lid 3, van die statuten, door de algemene vergadering worden geschorst en ontslagen als bestuurder van [F]. Gelet op artikel 25, lid 1, in verbinding met artikel 3, lid 2, van de statuten van [F], is de zeggenschap over schorsing en ontslag van de heer [A] als bestuurder van [F] als volgt verdeeld:
Prioriteits-aandelen
#
Gewone
aandelen
#
Aandelen-
bezit
#
Nominale
waarde
Aandelenbezit en zeggenschap
%
[A]
7
7,5
14,5
6.58
42,65%
[B]
7
7,5
14,5
6.58
42,65%
[D]
2,5
2,5
1.134
7,35%
[C]
2,5
2,5
1.134
7,35%
Totaal
14
20,0
34,0
15.428
100,00%
Naar het oordeel van het Hof is de heer [A] onder deze omstandigheden daadwerkelijk ondergeschikt aan de algemene vergadering van [F].
Ingeval zich een conflictsituatie voordoet, kan de heer [A] er niet zelf voor zorgen dat hij niet geschorst of ontslagen wordt als bestuurder van [F]. Door belanghebbende is, onvoldoende weersproken, gesteld dat de heer [A] ook feitelijk tegen zijn zin is ontslagen door de aandeelhoudersvergadering van 26 september 2012. Dat de notulen van die aandeelhoudersvergadering pas na de uitspraak van de Rechtbank zijn opgesteld, doet daaraan, naar het oordeel van het Hof, niet af.
[F] kan en zal, als statutair bestuurder van belanghebbende, dus het besluit tot schorsing of ontslag uitvoeren.
4.16.
Gelet op het vorenstaande is het Hof van oordeel dat de heer [A], ondanks het rechtsvermoeden van artikel 2, lid 1, aanhef en onderdeel c, van de Regeling, ingevolge artikel 3 van de Regeling toch niet als directeur-grootaandeelhouder kan worden aangemerkt. De arbeidsverhouding van de heer [A] wordt beschouwd als dienstbetrekking. Nu de heer [A] werknemer is in de zin van de in 4.2 genoemde bepalingen, is hij verplicht verzekerd voor de werknemersverzekeringen.
4.17.
Nu vraag a bevestigend wordt beantwoord, behoeft vraag b geen beantwoording meer.
Slotsom
4.18.
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is. De uitspraak van de Rechtbank dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de Rechtbank had behoren te doen, zal het Hof het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de Inspecteur vernietigen en de beschikking wijzigen, in dier voege dat de heer [A] verplicht verzekerd is voor de werknemers-verzekeringen.
Ten aanzien van de schadevergoeding
4.19.
Belanghebbende verzoekt het Hof om, in geval van gegrondverklaring van het hoger beroep, de Inspecteur te veroordelen tot vergoeding van de schade, die zij lijdt dan wel zal gaan lijden ten gevolge van de onrechtmatigheid van het bestreden besluit van de Inspecteur, zulks op grond van artikel 8:73 van de Awb.
4.20.
Belanghebbende heeft echter op geen enkele wijze inzichtelijk gemaakt, welke schade zij terzake geleden zou hebben. Het Hof acht derhalve geen redenen aanwezig om belanghebbende op de voet van artikel 8:73 van de Awb een schadevergoeding toe te kennen.
Ten aanzien van het griffierecht
4.21.
Nu de uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd, dient de Inspecteur aan belanghebbende het door haar ter zake van de behandeling van het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van € 466 te vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.22.
Nu het door belanghebbende ingestelde hoger beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen tot betaling van een tegemoetkoming in de kosten, die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.
4.23.
Daarbij wordt uitgegaan van twee samenhangende zaken, waarin belanghebbende geheel of gedeeltelijk in het gelijk is gesteld. Dit betreft de zaken met kenmerk 12/00621 en 12/00622.
Het Hof stelt, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit), de tegemoetkoming in de kosten in verband met de behandeling van het beroep bij de Rechtbank, op 2,5 (punten) x € 472 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) x 1 (factor samenhangende zaken) is in totaal € 1.180; en van het hoger beroep bij het Hof, op 2,5 (punten) x € 472 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) x 1 (factor samenhangende zaken) is in totaal € 1.180; tezamen derhalve op € 2.360. Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit heeft gemaakt.
Het Hof zal in deze zaak en in de zaak met kenmerk 12/00622 een proceskostenvergoeding toekennen van telkens (€ 2.360:2 =) € 1.180.

5.Beslissing

Het Hof:
  • verklaarthet hoger beroep gegrond;
  • vernietigtde uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht;
  • vernietigtde uitspraak van de Inspecteur;
  • wijzigtde beschikking in dier voege, dat de heer [A] verplicht verzekerd is voor de werknemersverzekeringen;
  • gelastdat de Inspecteur aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van € 466 vergoedt;
  • veroordeeltde Inspecteur in de kosten van het geding bij de Rechtbank en het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op in totaal € 1.180.
Aldus gedaan op 20 juni 2013 door J. Swinkels, voorzitter, W.E.M. van Nispen tot Sevenaer en G.D. van Norden, in tegenwoordigheid van M.M. Stassen-Kanters, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.