7.1.De rechtbank heeft in haar tussenvonnis van 19 maart 2008 onder 2.1 tot en met 2.4 vastgesteld van welke feiten zij is uitgegaan. Deze feiten zijn in hoger beroep niet betwist. Daarnaast acht het hof nog enkele andere feiten van belang.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
7.1.1.Begin maart 2007 kocht [appellant] van [geïntimeerden] een tussengelegen woonhuis met ingangsportaal, ondergrond en tuin plaatselijk bekend [straatnaam 1][huisnummer A], [postcode] [woonplaats ], kadastraal bekend gemeente [woonplaats ] sectie [sectieletter], nummer [sectienummer] gedeeltelijk, groot 92 centiaren (hierna: “de woning”), een en ander zoals schematisch en gearceerd is aangegeven op de situatieschets die is gehecht aan de door partijen op 5 respectievelijk 7 maart 2007 getekende koopovereenkomst (hierna: “de koopovereenkomst”). De koopprijs bedroeg € 85.000,--.
In een pand naast de woning exploiteert (althans exploiteerde in ieder geval toen) [appellant] met zijn partner een horeca-onderneming.
7.1.2.Aan de zijde van [geïntimeerden] trad als makelaar op de heer [makelaar] (hierna: “[makelaar]”).
7.1.3.In artikel 1 van de koopovereenkomst is bepaald dat de voor de overdracht vereiste akte van levering zal worden gepasseerd op 29 maart 2007, of zoveel eerder of later als partijen nader overeen zullen komen.
7.1.4.In artikel 4 lid 1 van de koopovereenkomst is bepaald dat [appellant] verplicht is uiterlijk op 15 maart 2007 bij de notaris als waarborgsom te storten een bedrag van € 8.500,-.
7.1.5.De eerste drie leden van artikel 12 van de koopovereenkomst luiden:
“1. Een partij is in verzuim jegens de wederpartij als hij, na in gebreke te zijn gesteld, nalatig is of blijft aan zijn verplichtingen uit hoofde van deze overeenkomst te voldoen. Ingebrekestelling moet schriftelijk geschieden met inachtneming van een termijn van acht dagen. Gemelde termijn kan reeds lopen voordat een partij nalatig is.
2. Wanneer een partij in verzuim is, is deze verplicht de schade, die de wederpartij dientengevolge lijdt, te vergoeden. De wederpartij kan alsdan de overeenkomst, zonder rechterlijke tussenkomst, ontbinden.
3. Wanneer het verzuim betrekking heeft op het meewerken aan de feitelijke en/of juridische levering dan wel op de voldoening van de koopprijs, zal de nalatige partij daarnaast, ten behoeve van de wederpartij, een zonder rechterlijke tussenkomst opeisbare boete verbeuren. De hoogte van deze boete is gelijk aan tien procent van de totale koopprijs. Voor zover de wederpartij meer schade lijdt, heeft hij, naast de boete, recht op aanvullende schadevergoeding. (…)
Gelet op de koopprijs van € 85.000,-- bedraagt de boete op grond van het hiervoor aangehaalde boetebeding (art. 12 lid 3) € 8.500,--.
7.1.6.In artikel 20, derde alinea van de koopovereenkomst staat onder het kopje “
Bijzondere bepalingen” vermeld:
“
Er zal een erfdienstbaarheid van weg worden gevestigd om te komen en te gaan vanaf de [straatnaam 1] op de minst bezwaarlijke wijze.”
7.1.7.Bij (fax)brief van 23 maart 2007 heeft [appellant] het volgende aan [makelaar] geschreven:
“
Vooruitlopend op de notariële overdracht verzoeken wij u nadere activiteiten in gang te zetten, zodat de erfdienstbaarheid van weg ook per de geplande datum van passeren van de notariële akte benut kan worden. Voor ons is dit zeker van belang in verband met bereikbaarheid per auto van de “achterom” voor o.a. verbouwing, renovatie, verhuizing e.d.
Wilt u ons laten weten hoe dit alles in zijn werk zal gaan.”
7.1.8.In een ongedateerde brief aan [geïntimeerden] heeft [appellant] geschreven:
“
(…) faxte wij afgelopen vrijdag 23 maart jl. bijgevoegde brief maar kort daarop stond [makelaar] op mijn stoep met allerlei dwingende mededelingen, waarvan een deel niet overeen stemt met de mondelinge afspraken. (…)
Overigens blijft onze bovengenoemde brief van kracht, alsook dat wij – in overleg met U – dezer dagen de nieuwe eigendomsgrens van ons toekomstig eigendom afgepaald willen zien. (…)
Voor het geval deze zaken niet op orde zijn voor de datum notariële akte, dan stellen wij U reeds nu – voor alsdan – in gebreke conform artikel 12 van onze geldende koopakte. (…)”
7.1.9.Op 29 maart 2007 heeft het transport van de woning niet plaatsgevonden. Op diezelfde dag heeft de notaris voor wie het transport zou plaatsvinden per faxbrief aan [makelaar] verzocht partijen voor uitstel voor akkoord te laten tekenen. [geïntimeerden] hebben voor akkoord getekend. Daarbij is handgeschreven vermeld “
uiterlijke passeerdatum 5 april 2007 anders volgt ingebrekestelling en zal de boete opge-eist worden.
7.1.10.Bij brief van 2 april 2007 heeft [appellant] aan [geïntimeerden] geschreven:
“
Ons allen is bekend dat de oplevering van het door mij gekochte woonhuis (…) niet in orde was. (…) de gebreken als volgt samen te vatten zijn:
lijmresten, spanlatten, egaliseermiddel e.d. in diverse kamers en trappenhuis, slecht, slordig of niet verwijderd;
novylon in keuken nog kompleet aanwezig;
het hele huis was niet “bezemschoon”;
de erfdienstbaarheid van weg is door de aanwezigheid van het stalletje terplaatse voorlopig niet te gebruiken (…)
(…)
Met het door u voorgestelde uitstel (…) ga ik niet accoord (…)
Mocht mijn eerder aan u gedane ingebrekestelling niet juist zijn, dan stel ik u hierbij nogmaals – ingaande datum ontvangst van deze aangetekende brief – nu voor alsdan conform artikel 12 van onze overeenkomst in gebreke. (…)”
7.1.11.Bij brief van 5 april 2007 heeft de raadsman van [geïntimeerden] [appellant] ingebreke gesteld en gesommeerd om alsnog, binnen acht dagen, mee te werken aan levering van de woning. In deze brief maakten [geïntimeerden] tevens aanspraak op de in artikel 12 lid 3 van de koopovereenkomst genoemde boete.
Ten aanzien van de eerste drie in de brief van [appellant] van 2 april 2007 genoemde punten (r.o. 7.1.10) verwees de raadsman van [geïntimeerden] naar artikel 5.1 van de koopovereenkomst. Ingevolge die bepaling had [appellant] de woning gekocht in de staat waarin die zich bevond bij het tot stand komen van de koopovereenkomst en waren [geïntimeerden] niet gehouden lijmresten, spanlatten, egaliseermiddel en novylon te verwijderen noch het huis bezemschoon te maken, aldus de raadsman.
Voor wat betreft het vierde punt in genoemde brief van [appellant] (erfdienstbaarheid) schreef de raadsman van [geïntimeerden]:
“
Vóór het sluiten van de koopovereenkomst was U bekend met de situatie ter plekke en de aanwezigheid van een stalletje. Nergens in de koopovereenkomst staat dat het stalletje zou worden gesloopt. Nu er dienaangaande geen afspraken gemaakt zijn tussen partijen, geldt dan ook dat er slechts een erfdienstbaarheid verkregen kan worden voor zover de situatie ter plekke het toelaat. (…)”
7.1.12.[appellant] heeft niet aan de in r.o. 7.1.11 genoemde sommatie voldaan.
7.1.13.Partijen hebben nader overleg gevoerd. Dat heeft niet geresulteerd in een minnelijke regeling. Bij brief van 25 april 2007 heeft de raadsman van [geïntimeerden] [appellant] een laatste termijn van acht dagen gesteld en medegedeeld dat bij gebreke van tijdige nakoming, de koopovereenkomst buitengerechtelijk zou zijn ontbonden en aanspraak gemaakt zou worden op de boete en vergoeding van schade. Ook aan deze sommatie heeft [appellant] niet voldaan.
7.2.1.[geïntimeerden] hebben vervolgens [appellant] gedagvaard en – na wijziging van eis - gevorderd, kort samengevat,:
- primair een verklaring voor recht dat de koopovereenkomst bij brief van 25 april 2007 buitengerechtelijk is ontbonden, subsidiair ontbinding van de koopovereenkomst;
- primair tot en met subsidiair veroordeling van [appellant] tot betaling aan [geïntimeerden] van de door [geïntimeerden] geleden schade ad € 23.176,92 (verschil verkoopprijs, renteverlies, verwijderen vloerbedekking, novilon en huur aanhanger, energiekosten, extra makelaarskosten, contractuele boete van € 8.500,--, deurwaarderskosten i.v.m. beslag, griffierechten en kosten i.v.m. opvraag uittreksel kadaster, aanslag waterschapsheffingen, WOZ waardebeschikking en aanslag gemeentelijke belasting, buitengerechtelijke kosten), vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.
7.2.2.[appellant] vorderde in reconventie – na vermindering van eis (conclusie van antwoord na gehouden getuigenverhoren randnummer 35) – hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerden] tot, kort samengevat,:
- betaling van de contractuele boete van € 8.500,--, met wettelijke rente vanaf 2 april 2007;
- vergoeding van de door [appellant] geleden en nog te lijden schade, op te maken bij staat, met wettelijke rente vanaf het instellen van de eis in reconventie;
- betaling van de proceskosten.
7.2.3.Op 13 februari 2008 is de rechtbank naar de woning aan de [straatnaam 1][huisnummer A] te [woonplaats ] gegaan en heeft zij aansluitend een comparitie van partijen gehouden. In het terzake opgemaakte proces-verbaal is gerelateerd:
“
Ter plaatse wordt door de rechter waargenomen dat de inrit naar de achterzijde van het perceel gelegen aan de [straatnaam 1][huisnummer A] in [woonplaats ] met een kleine personenwagen toegankelijk is, maar met een grote personenwagen niet, of althans ik elk geval niet op een normale wijze door een vloeiende beweging. Voorts wordt waargenomen dat ter plaatse een schuurtje is gelegen, waardoor de toegang tot het perceel in enige mate wordt belemmerd. Deze belemmering bestaat daarin dat de rijwegbreedte door het schuurtje wordt beperkt, waardoor de indraai naar de haaks op de rijweg gelegen tuin van het perceel [straatnaam 1][huisnummer A] niet in één beweging van het voertuig mogelijk is.
Desgevraagd verklaart de heer [appellant] dat de huidige situatie niet afwijkt van de situatie ten tijde van het aangaan van de koopovereenkomst. Voorts verklaart de heer [appellant] dat hij met deze bestaande situatie bekend was voordat de koopovereenkomst werd gesloten.”
7.2.4.Bij tussenvonnis van 19 maart 2008 heeft de rechtbank aan [appellant] opgedragen te bewijzen dat:
makelaar [makelaar] namens [geïntimeerden] voorafgaand aan de koop aan [appellant] heeft meegedeeld dat hij door de erfdienstbaarheid met zijn auto zonder enig probleem de achtertuin van het woonhuis zou kunnen bereiken, omdat het schuurtje zou worden afgebroken.
7.2.5.Vervolgens zijn als getuigen gehoord: (op 21 oktober 2008) [appellant] en zijn levenspartner [levenspartner appellant] (hierna: [levenspartner appellant]), (op 17 februari 2009) [makelaar] en [geïntimeerde 1], (op 26 mei 2009) een neef van [appellant], [neef appellant], (op 8 december 2009) nogmaals [appellant] en [levenspartner appellant] en (op 17 maart 2010) de toenmalige advocaat van [appellant], mr. F.G.F.M. Tripels.
7.2.6.Bij het bestreden eindvonnis van 27 april 2011 heeft de rechtbank in conventie de vorderingen van [geïntimeerden] grotendeels toegewezen en in reconventie de vorderingen van [appellant] afgewezen. De rechtbank oordeelde daartoe, kort samengevat, dat [appellant] niet was geslaagd in het hem opgedragen bewijs. Verder was volgens de rechtbank evenmin sprake van dwaling aan de zijde van [appellant]. De rechtbank oordeelde vervolgens dat [appellant] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van zijn uit de koopovereenkomst voortvloeiende verplichtingen. De rechtbank verklaarde voor recht dat de koopovereenkomst bij brief van 25 april 2007 buitengerechtelijk is ontbonden.
Daarnaast veroordeelde de rechtbank [appellant] tot betaling aan [geïntimeerden] van een bedrag van € 10.009,21, met wettelijke rente over € 8.500,-- vanaf 25 april 2007. De rechtbank oordeelde dat alleen de schade die het boetebedrag van € 8.500,-- overschrijdt voor toewijzing vatbaar is. Van de gevorderde schadeposten achtte de rechtbank in beginsel toewijsbaar: het verschil in verkoopprijs, het renteverlies en de extra makelaarskosten. Deze posten tezamen bedragen volgens de rechtbank € 10.009,21, zodat naast de boete van
€ 8.500,-- een bedrag van € 1.509,21 aan schade toewijsbaar is. De wettelijke rente over deze drie schadeposten wees de rechtbank af, omdat volgens haar (terzake van deze posten) niet van een ingebrekestelling was gebleken en [appellant] ook anderszins niet in verzuim is geraakt.
De in verband met het beslag gemaakte deurwaarderskosten, griffierechten en kosten kadaster zijn volgens de rechtbank toewijsbaar als proceskosten. De kosten van verwijdering van vloerbedekking en novilon, van de huur van de aanhangwagen, kosten milieupark, energiekosten, kosten waterschapsheffingen, WOZ-waardebeschikking en gemeentelijke belastingen werden afgewezen. Volgens de rechtbank staan die kosten niet in zodanig verband met de toerekenbare tekortkoming van [appellant] dat zij aan hem kunnen worden toegerekend. De buitenrechtelijke kosten wees de rechtbank af, omdat volgens haar onvoldoende was gebleken dat de gestelde kosten niet als proceskosten kunnen worden aangemerkt.
[appellant] werd zowel in conventie als in reconventie in de aan de zijde van [geïntimeerden] gevallen proceskosten veroordeeld. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
7.3.1.[appellant] heeft tijdig tegen dit eindvonnis hoger beroep ingesteld. Daarbij heeft hij vernietiging gevorderd van dit vonnis, zijn reconventionele vordering vermeerderd en een ongedaanmakingsvordering ingesteld. Aldus vordert [appellant]:
- afwijzing van de vorderingen in conventie van [geïntimeerden];
- toewijzing alsnog van zijn reconventionele vorderingen;
- toewijzing van zijn vermeerderde reconventionele eis, inhoudende ontbinding van de koopovereenkomst en verklaring voor recht dat het nog immer onder de notaris rustende depot van € 8.500,-- met inbegrip van de daarop gekweekte rente aan hem toevalt;
- veroordeling van [geïntimeerden] tot terugbetaling van het bedrag van € 15.257,40 dat [appellant] uit hoofde van het bestreden vonnis heeft voldaan, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 24 mei 2011;
- hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerden] in de proceskosten van beide instanties;
- uitvoerbaar bij voorraad verklaring van het te wijzen arrest.
7.3.2.De eerste vijf grieven komen in de kern genomen op tegen de door de rechtbank in haar eindvonnis gegeven bewijswaardering. De zesde en de zevende grief zijn opgeworpen voor het geval de andere grieven niet zouden slagen en houden bezwaren in tegen de door de rechtbank toegewezen schadeposten renteverlies en extra makelaarskosten.
Is [appellant] geslaagd in het hem opgedragen bewijs (r.o. 7.2.4)? Grieven 1 tot en met 5.
7.4.1.[appellant] heeft – kort samengevat – het volgende aangevoerd. De rechtbank heeft ten onrechte geen acht geslagen op de verklaring van mr. Tripels, op de brief van mr. Tripels aan de getuige [neef appellant] d.d. 15 oktober 2008, op de brieven van [appellant] van 23 maart en 2 april 2007, op de aangifte van meineed tegen [neef appellant] en op de onderhandse verklaringen van [appellant] en [levenspartner appellant]. Op laatstgenoemde verklaringen is de in artikel 164 lid 2 Rv vervatte beperking niet van toepassing. Verder is [levenspartner appellant] geen partij-getuige en er is geen reden haar verklaring met terughoudendheid te beoordelen. Aan de verklaring van [makelaar] kan geen waarde worden gehecht, nu hij voorafgaande aan zijn verhoor de processtukken heeft gelezen, zodat het twijfelachtig is of hij wel uit eigen wetenschap heeft verklaard. De verklaringen van Tripels en van [levenspartner appellant] leveren tezamen met het schriftelijk bewijs en met de verklaring van [appellant] voldoende bewijs op, althans in ieder geval voorshands, van de stelling dat [makelaar] voorafgaande aan het sluiten van de koopovereenkomst tegen [appellant] heeft gezegd dat het schuurtje zou worden afgebroken, aldus [appellant].
7.4.2.[geïntimeerden] hebben – kort samengevat – het volgende betoogd. Niet staat centraal of [makelaar] eerderbedoelde toezegging heeft gedaan, maar of zij de koopovereenkomst terecht hebben ontbonden. Volgens [geïntimeerden] legt [appellant] ten onrechte zoveel nadruk op de bewijswaardering door de rechtbank, omdat zelfs indien [makelaar] die toezegging zou hebben gedaan, [appellant] daarop niet gerechtvaardigd mocht vertrouwen, maar die toezegging had moeten verifiëren.
Voorafgaande aan het sluiten van de koopovereenkomst is wel gesproken over het vestigen van een recht van erfdienstbaarheid, maar niet over het afbreken van het schuurtje. Dat is niet toegezegd en niet overeengekomen. Als dat zo’n halszaak voor [appellant] was, had het toch voor de hand gelegen dat vast te leggen, aldus [geïntimeerden]
Verder blijkt uit de gang van zaken rond de getuige [neef appellant] alleen maar dat op deze getuige ten onrechte druk is uitgeoefend en dat deze getuige, toen hij door de rechtbank is gehoord, de waarheid vertelde. Overigens heeft de aangifte van meineed geen strafrechtelijk gevolg gekregen. Verder kunnen de getuige [neef appellant] noch mr. Tripels iets verklaren omtrent het probandum, omdat zij geen wetenschap hebben van wat zich tussen [makelaar] en [appellant] heeft voorgedaan.
De rechtbank vond de verklaring van [levenspartner appellant] kennelijk van onvoldoende gewicht. Dan mag zij ook de buitengerechtelijke verklaring van [levenspartner appellant] buiten beschouwing laten.
De rechtbank heeft een juridische afweging gemaakt, geen wiskundige in die zin dat verklaringen (getalsmatig) tegen elkaar weggestreept zouden zijn.
De rechter is vrij in zijn bewijswaardering.
7.4.3.Bij gelegenheid van zijn antwoord in het door [geïntimeerden] ingestelde incidentele appel, heeft [appellant] nog in het principale appel aangevoerd dat vaststaat dat de gestelde toezegging van [makelaar] [geïntimeerden] bindt. [appellant] heeft hierbij verwezen naar r.o. 3.2 van het tussenvonnis van de rechtbank d.d. 19 maart 2008, waarin de rechtbank, kort gezegd, overwoog dat de vraag of [makelaar] bedoelde mededeling (hof: dat het schuurtje zou worden afgebroken) heeft gedaan, van betekenis is voor de uitleg van de in de koopovereenkomst opgenomen bepaling over de erfdienstbaarheid. Nu tegen dit tussenvonnis geen hoger beroep is ingesteld, staat vast dat mededelingen van [makelaar] aan [geïntimeerden] moeten worden toegerekend, aldus [appellant].
7.4.4.[geïntimeerden] hebben op dit laatste nog niet kunnen reageren. Om praktische redenen zal het hof echter reeds nu op dit punt ingaan. Anders dan [appellant] betoogt kan het in r.o. 3.2 van het tussenvonnis van de rechtbank d.d. 19 maart 2008 gegeven oordeel nog onderwerp van debat worden in dit hoger beroep. Het hof dient immers alle in eerste aanleg door [geïntimeerden] geponeerde, maar buiten beschouwing gelaten of verworpen stellingen of weren (alsnog) ambtshalve te beoordelen voor zover deze door de gegrondbevinding van een grief van [appellant] relevant worden. [geïntimeerden] hebben in eerste aanleg aangevoerd dat ook als [makelaar] zou hebben toegezegd dat het schuurtje zou worden afgebroken, zij door die toezegging niet gebonden zouden zijn, omdat [makelaar] geen vertegenwoordiger van hen was, maar optrad als makelaar. Indien een tegen de bewijswaardering gerichte principale grief slaagt en het hof zou oordelen dat [appellant] wel in het hem opgedragen bewijs is geslaagd, zal genoemd verweer van [geïntimeerden] dus in de verdere beoordeling van het hof aan bod komen. Daaraan staat niet in de weg dat tegen het tussenvonnis van 19 maart 2008 niet (incidenteel) geappelleerd is. Voor [geïntimeerden] bestond geen noodzaak om incidenteel te appelleren tegen andere oordelen dan die welke een voor hen ongunstig dictum opleverden (zoals bijvoorbeeld de afwijzing van een deel van hun vorderingen, tegen welke afwijzing zij dan ook incidenteel geappelleerd hebben).
Een appellant dient op deze toepassing van het appelrecht bedacht te zijn. In beginsel bestaat daarom geen recht op een nadere reactie op die eerder ingenomen stellingen en weren van geïntimeerde (vgl. bv. Hoge Raad 12-11-04 NJ 2005, 24).