4.7.Partijen zijn het erover eens dat de in 4.1.8 weergegeven overeenkomst een vaststellingsovereenkomst is. [geintimeerde sub 1.] en [appellante] hebben kennelijk beoogd hun geschil met betrekking tot de ten tijde van de koop bestaande vochtproblematiek in het appartement definitief te regelen. De omstandigheid dat partijen met betrekking tot een bepaalde kwestie in onzekerheid verkeren en ten aanzien daarvan een vaststellingsovereenkomst sluiten, sluit een geslaagd beroep op dwaling ten aanzien van die overeenkomst niet uit, zoals ook de rechtbank overwoog. Dat geldt in het bijzonder indien sprake is van betrokkenheid van de wederpartij op een wijze als genoemd in artikel 6:228 lid 1 onder a of b BW (HR 01-02-2013, LJN BY3129).
4.8.1.In hoger beroep heeft [appellante] aangevoerd dat de vaststellingsovereenkomst nietig dan wel ongeldig is. Zij vormt samen met de eigenaar van de bovenwoning een vereniging van eigenaren. Nu de verleende finale kwijting betrekking had op een buitenmuur, welke behoort tot de gemeenschappelijke zaken, was niet [appellante] maar enkel de Vereniging van eigenaren bevoegd hierover een regeling te treffen, aldus [appellante].
4.8.2.Het hof verwerpt deze stelling. Niet valt in te zien waarom [appellante] als koper niet bevoegd zou zijn een regeling te treffen met [geintimeerde sub 1.] als verkoper omtrent een geschil met betrekking tot de koop. Daarenboven geldt dat, indien al juist zou zijn dat de bevoegdheid tot het treffen van een regeling in dit geval bij de Vereniging van eigenaren zou berusten, in elk geval [appellante] tegenover [geintimeerde sub 1.] geen beroep kan doen op het ontbreken van bevoegdheid, nu [geintimeerde sub 1.] in redelijkheid op het bestaan van bevoegdheid heeft mogen vertrouwen.
4.9.1.[appellante] heeft zich voorts op dwaling bij het sluiten van de vaststellingsovereenkomst beroepen. Zij heeft gesteld dat [geintimeerde sub 1.] opzettelijk informatie voor haar heeft achtergehouden, waardoor zij een verkeerde voorstelling van zaken heeft verkregen. Zij heeft bij de comparitie verklaard dat zij, toen [makelaar]zei dat er na het sluiten van de vaststellingsovereenkomst geen vorderingen meer zouden zijn, antwoordde dat zij er vanuit ging dat het probleem zou worden opgelost. [appellante] heeft aangevoerd dat zij nooit inzage heeft gekregen in de offertes van Bedi en Het Zuiden. Volgens haar heeft Bedi kenbaar gemaakt dat een injectie zeker onvoldoende was om de problematiek te bestrijden en heeft [geintimeerde sub 1.] vervolgens aan Het Zuiden enkel gevraagd om een injectie van de muur ter hoogte van de keuken. Kort weergegeven heeft [appellante] voorts de volgende argumenten naar voren gebracht ter onderbouwing van haar stelling dat [geintimeerde sub 1.] haar meer over de vochtproblematiek had moeten mededelen:
a. Het pand was al veel langer onderhevig aan ernstige vochtproblematiek. Dat volgt reeds uit het feit dat in december 2006 vocht- en schimmelplekken door de nieuwe verf heen kwamen.
b. De deskundige Smeets heeft verklaard dat de problematiek al aanwezig was ten tijde van de levering, in november 2006.
c. De heer [huurder], die het appartement van 2000 tot 2006 heeft gehuurd, kampte met vochtproblemen en heeft [geintimeerde sub 1.] daarvan op de hoogte gesteld.
d. Uit de verklaring van Het Zuiden blijkt dat de gevels in het verleden zijn behandeld tegen vochtdoorslag (zie 4.1.10).
e. Uit de verklaring van Het Zuiden blijkt dat dit bedrijf geen uitgebreid onderzoek heeft verricht, maar een offerte naar aanleiding van een gerichte vraag van [geintimeerde sub 1.] heeft uitgebracht.
f. Het hele appartement was ten tijde van de verkoop pas geschilderd. Hieruit kan worden afgeleid dat [geintimeerde sub 1.] het probleem heeft willen verdoezelen.
g. [geintimeerde sub 1.] heeft meteen nadat hij de brief van de toenmalige advocaat van [appellante] had ontvangen contact met deze advocaat opgenomen en hem gezegd dat hij [makelaar]van de problemen op de hoogte had gesteld.
4.9.2.[geintimeerde sub 1.] heeft een en ander weersproken. Hij heeft gesteld dat hij ten tijde van zijn bewoning van het appartement geen last van vocht heeft gehad. Het enkele feit dat in november 2006 vochtplekken door de muur kwamen, toont volgens hem niet aan dat hij kennis had van ernstige vochtproblematiek. Smeets heeft volgens hem niet kunnen waarnemen dat de vochtproblematiek al in 2006 bestond, omdat hij zijn onderzoek pas in 2009 heeft uitgevoerd. Severens heeft destijds niet meer over vocht geklaagd nadat [geintimeerde sub 1.] achterstallig onderhoud aan de buitengevel had uitgevoerd. Het is onjuist dat Het Zuiden geen onderzoek mocht doen. [appellante] strooit voorts met vermoedens en geeft een interpretatie van het telefoongesprek tussen [geintimeerde sub 1.] en haar advocaat, terwijl zij daarbij niet aanwezig was. [geintimeerde sub 1.] stelt dat [appellante] wel op de hoogte was van de offertes van Bedi en Het Zuiden en dat zij bewust heeft gekozen voor de oplossing van Het Zuiden.
4.10.1.Indien [geintimeerde sub 1.] er ten tijde van het sluiten van de vaststellingsovereenkomst van op de hoogte was, of daarvan op de hoogte behoorde te zijn, dat de door hem aangeboden maatregelen, te weten het door Het Zuiden laten aanbrengen van een ventilatierooster en het injecteren van de keukenmuur, geen oplossing zouden opleveren van het door [appellante] geconstateerde vochtprobleem, doet [appellante] terecht een beroep op dwaling bij het aangaan van de vaststellingsovereenkomst. In dat geval had [geintimeerde sub 1.] [appellante] immers behoren in te lichten. Dat is slechts anders indien ook [appellante] daarvan op de hoogte was of behoorde te zijn. Dat is het geval indien komt vast te staan dat [appellante] evenzeer als [geintimeerde sub 1.] op de hoogte was van de inhoud van de offertes van Bedi en Het Zuiden en [appellante] desondanks uitdrukkelijk voor de oplossing van Het Zuiden heeft gekozen. Bij dit alles is ook van belang of [geintimeerde sub 1.] ook aan Het Zuiden heeft gevraagd een onderzoek in te stellen naar de vochtproblematiek, dan wel heeft volstaan met de vraag een offerte uit te brengen voor het injecteren van muren.
4.10.2.[appellante] heeft betwist dat[geintimeerde sub 1.] en [appellante] in overleg hebben gekozen voor werkzaamheden door Het Zuiden (grief IV). Zij ging akkoord met de door Het Zuiden aangeboden methode, omdat die minder ingrijpend was, maar zij ging er daarbij wel van uit dat het een passende oplossing van het probleem was. Indien juist is dat [appellante] geen inzage heeft gekregen in de offerte en bevindingen van Bedi, heeft zij geen onderbouwde keuze kunnen maken. De bewijslast van de stelling dat [geintimeerde sub 1.] [appellante] niet van de inhoud van de twee offertes op de hoogte heeft gesteld of doen stellen, rust op [appellante], nu die stelling onderdeel uitmaakt van haar beroep op dwaling.