11.4.[appellant] heeft bij de akte van 20 november 2012 een schriftelijke verklaring van hem zelf overgelegd (prod. 4) en een kopie van een ticket (prod. 5). Verder heeft hij op 27 februari 2013 zichzelf, zijn broer [broer van appellant] (hierna: de broer) en [getuige B.] (hierna: [getuige B.]) als getuigen doen horen.
11.5.1.Naar het oordeel van het hof is [geïntimeerde] niet geslaagd in het leveren van het onder 11.1. sub a) (i) tot en met (iii) genoemde bewijs. Hiertoe overweegt het hof als volgt (waarbij de onderdelen a) (i) tot en met (iii) in omgekeerde volgorde aan de orde komen).
11.5.2.Zoals [geïntimeerde] inmiddels zelf erkent (memorie na enquête nr. 9) waren de tickets voor de terugreis van [geïntimeerde] naar Nederland op 1 juli 2009 (datum ondertekening Document) al gekocht. Als onvoldoende weersproken staat vast dat de vader deze aan [geïntimeerde] heeft gemaild, zoals ook blijkt uit bovengenoemde productie 5 van [appellant]. Dat [geïntimeerde] ten tijde van de ondertekening van het Document [appellant] nodig had om tickets naar huis te betalen (conclusie van antwoord nr. 43), klopt dan ook niet. [geïntimeerde] is niet geslaagd in het bewijs zoals bedoeld onder 11.1. sub a) (iii).
Van de gestelde druk om tot ondertekening over te gaan in verband met afhankelijkheid van [appellant] voor het kopen van tickets, kan dan ook geen sprake zijn. Dit wordt niet anders indien [appellant] het eventueel printen van tickets en dergelijke normaliter regelde (memorie na enquête nr. 11), voor zover dit al het geval was.
11.5.3.Eveneens onjuist blijkt de stelling van [geïntimeerde] (conclusie van antwoord nr. 35) dat [appellant] “vanuit zijn sterke controledrang” de mobiele telefoon van [geïntimeerde] in zijn bezit had. Als getuige heeft [geïntimeerde] verklaard dat zij wel de beschikking had over haar eigen telefoon maar dat zij die niet bij zich had toen ze in de badkamer zat. Zij heeft verder verklaard dat op haar telefoon nauwelijks beltegoed stond. Volgens de getuigenverklaring van de vader kon zij zonder beltegoed niet naar het buitenland bellen maar wel inkomende (internationale) gesprekken ontvangen. [geïntimeerde] heeft verder als getuige verklaard dat zij en [appellant] meestal de telefoon van [appellant] gebruikten. Wat [geïntimeerde] en de vader hebben verklaard betekent, anders dan [geïntimeerde] stelt bij memorie na enquête (nr. 8), niet dat [appellant] beschikte over de telefoon van [geïntimeerde]. [geïntimeerde] is dan ook niet geslaagd in het bewijs zoals bedoeld onder 11.1. sub a) (iii).
Overigens heeft [geïntimeerde] als getuige verklaard dat zij, ook nadat ze uit de badkamer was gekomen, geen telefonisch contact heeft opgenomen met andere mensen. Uit de stellingen van [geïntimeerde] in de akte van 17 juli 2012 (p. 3 onderaan) kan bovendien worden afgeleid dat het beschikken over een telefoon [geïntimeerde] hoogstwaarschijnlijk niet zou hebben weerhouden van ondertekening van het Document. De gestelde relevantie van het op 1 juli 2009 niet kunnen beschikken over een telefoon, is dan ook komen te vervallen.
11.5.4.Ten aanzien van de bewijsopdracht als bedoeld in 11.1. sub a) (i) (dermate geëscaleerde ruzie dat [appellant] [geïntimeerde] heeft bedreigd met fysiek geweld als ze het Document niet zou ondertekenen) wordt allereerst het volgende overwogen. [geïntimeerde] is partij in het geding en belast met het leveren van dit bewijs. De door haar als getuige ten overstaan van de rechter afgelegde verklaring kan daarom alleen bewijs in haar voordeel opleveren, indien aanvullend bewijs voorhanden is dat zodanig sterk is en zulke essentiële punten betreft dat het haar verklaring voldoende geloofwaardig maakt.
11.5.5.Als getuige heeft [geïntimeerde] over het daadwerkelijk door [appellant] uiten van een dreigement verklaard dat [appellant] zei dat hij haar “iets zou aandoen” als zij het Document niet ondertekende. Verder heeft zij verklaard dat zij er bang voor was dat hij dat zou doen en dat zij de dreiging voelde.
Wat zij voor het overige heeft verklaard (bijvoorbeeld dat [appellant] tegenover haar kwam staan, dat hij bonkte op de badkamerdeur en dat hij schreeuwde dat ze naar buiten moest komen om het Document te ondertekenen) duidt wel op een ruzie maar niet zonder meer
-welk meerdere niet is aangetoond- op dreiging met fysiek geweld door [appellant]. Zoals al overwogen (rov. 8.7.5. van het tussenarrest), is een enkele ruzie over financiën onder de concrete omstandigheden van dit geval onvoldoende voor het oordeel dat er sprake is van misbruik van omstandigheden, bedreiging of het ontbreken van een op rechtsgevolg gerichte wil.
11.5.6.Vaststaat dat de vader niet aanwezig is geweest bij de ondertekening van het Document. Hij heeft als getuige verklaard dat [geïntimeerde] hem pas lang na 1 juli 2009 heeft verteld over deze ondertekening. [geïntimeerde] heeft de vader volgens zijn getuigenverklaring toen onder meer verteld dat zij zich bedreigd voelde en dat zij op dat bewuste moment buiten zinnen was. Verder heeft zij volgens de vader aan hem verteld dat er sprake was van een forse scheldpartij en dat [appellant] bonkte op de badkamerdeur.
In de schriftelijke verklaring vermeldt de vader zonder nadere toelichting slechts dat zijn dochter “onder zeer zware psychische druk en met een enorm fysiek overwicht” is bezweken.
[geïntimeerde] vermeldt in haar schriftelijke verklaring slechts dat zij het Document “onder dwang” heeft ondertekend.
11.5.7.[appellant] heeft zowel als getuige als in zijn schriftelijke verklaring verklaard dat er bij de ondertekening van het Document geen sprake was van ruzie tussen hem en [geïntimeerde] en dat hij haar nooit heeft bedreigd.
11.5.8.De broer heeft als getuige verklaard dat hij [appellant] en [geïntimeerde], toen zij rond Kerst 2008 in Nederland waren, waarschuwde om het financieel rustiger aan te doen. Volgens zijn verklaring is toen ook besproken dat [appellant] regelmatig geld aan [geïntimeerde] leende en zou de broer toen aan [appellant] en [geïntimeerde] hebben geadviseerd dit op papier te zetten. De broer heeft verklaard dat [geïntimeerde] toen heeft gezegd dat zij het geld ging terugbetalen en dat zij het er mee eens was om een en ander op papier te zetten. De broer heeft tevens verklaard dat beiden nooit tegen hem hebben gezegd dat er ruzie is geweest bij de ondertekening van het Document. Volgens zijn verklaring heeft hij hen ook na de definitieve terugkeer uit India nog gewoon gezien en gesproken (en werd de relatie tussen [appellant] en [geïntimeerde] pas een tijdje daarna beëindigd).
11.5.9.Tegenover deze getuigenverklaringen van [appellant] en de broer, de schriftelijke verklaring van [appellant] en de in rechtsoverwegingen 8.7.4. en 8.7.6. van het tussenarrest genoemde mailberichten van [geïntimeerde] van kort na de ondertekening van het Document, vormen de getuigenverklaring van de vader en de schriftelijke verklaringen van [geïntimeerde] en de vader naar het oordeel van het hof geen aanvullend bewijs dat zodanig sterk is en zulke essentiële punten betreft dat het de verklaring van [geïntimeerde] voldoende geloofwaardig maakt.
De enkele omstandigheid dat [appellant] groter en breder is dan [geïntimeerde] en dat hij aan karate doet, is tegen die achtergrond onvoldoende om tot een ander oordeel te leiden.
Ook de stelling van [geïntimeerde] dat [appellant] zowel haar als de vader al eerder heeft bedreigd, brengt geen verandering in het voorgaande. Op grond van de getuigenverklaringen van [geïntimeerde] en de vader over de bewuste eerdere gebeurtenissen is onvoldoende aannemelijk geworden dat er toen sprake is geweest van daadwerkelijke bedreigingen door [appellant].
11.5.10.Gelet op het voorgaande faalt het beroep van [geïntimeerde] op misbruik van omstandigheden, bedreiging of het ontbreken van een op rechtsgevolg gerichte wil bij haar ondertekening van het Document. Dit betekent dat het Document waarde heeft als bewijsmiddel voor de stellingen van [appellant] (zie rov. 8.7.3., 8.8. en 8.9. van het tussenarrest).
11.6.1.[geïntimeerde] is naar het oordeel van het hof evenmin geslaagd in het tegenbewijs tegen de voorshands bewezen geachte stelling dat [appellant] in de periode augustus 2008 tot en met januari 2009 € 10.000,-- heeft uitgeleend aan [geïntimeerde] (zie rov. 8.9. van het tussenarrest). Hiertoe overweegt het hof als volgt.
11.6.2.[geïntimeerde] heeft als getuige onder meer verklaard dat de vader diverse keren contant geld aan haar heeft gegeven en dat hij de borgsom voor het appartement en het schoolgeld heeft betaald. Ook heeft zij verklaard dat zij in totaal in de periode dat zij in India was de beschikking heeft gehad over € 26.000,-- van de kant van haar vader. Volgens de verklaring van [geïntimeerde] bezat [appellant] “geen rooie cent”. Verder heeft zij onder meer verklaard dat zij geen reden had om van [appellant] te lenen, want dat zij naar haar ouders zou gaan als zij geld nodig had. Ten aanzien van het Document heeft zij verklaard dat zij wist dat het betrekking had op een lening van € 10.000,-- van [appellant] aan haar.
11.6.3.De vader heeft als getuige onder meer verklaard dat hij vier of vijf keer in India is geweest toen [geïntimeerde] en [appellant] daar waren en dat hij toen veel voor hen heeft betaald (onder meer hotels en tickets). Volgens zijn verklaring heeft de hele India-reis hem
€ 26.000,-- gekost. Tevens heeft hij verklaard dat hij [appellant] nooit geld heeft zien verstrekken aan [geïntimeerde] als hij (de vader) in India was.
11.6.4.Ten aanzien van het onderhavige te bewijzen feit geldt [appellant] als partijgetuige. Als zodanig heeft hij verklaard dat het daadwerkelijk aan [geïntimeerde] geleende bedrag hoger was dan € 10.000,--. Tevens heeft hij verklaard dat hij vanuit Nederland grote bedragen contant geld heeft meegenomen naar India, onder andere € 15.000,-- bij de eerste reis.
11.6.5.Zoals hierboven al vermeld (11.5.8.), heeft de broer als getuige verklaard dat hij met [appellant] en [geïntimeerde] onder andere heeft besproken dat [appellant] regelmatig geld aan [geïntimeerde] leende. Volgens de broer ging het daarbij om duizenden euro’s, “eerder € 10.000,-- dan een paar duizend euro”. Ook heeft de broer verklaard dat hij wist dat [appellant] een aanzienlijk bedrag in cash (“€ 10.000,- of zo”) had meegenomen naar India. Overeenkomstig de getuigenverklaring van [appellant] heeft de broer verklaard dat het geld dat hij overmaakte aan [appellant], afkomstig was van bedragen die [appellant] had verdiend met eerdere werkzaamheden.
11.6.6.[getuige B.] heeft als getuige verklaard dat hij na de definitieve terugkeer van [appellant] en [geïntimeerde] uit India een keer iets met hen heeft gedronken in Valkenburg. Deze ontmoeting wordt als zodanig door [geïntimeerde] erkend.
Volgens de getuigenverklaring van [getuige B.] is toen besproken dat [geïntimeerde] geld terug moest betalen aan [appellant], dat het ging om meer dan € 10.000,-- en dat ze daar een contract voor hadden getekend. Dit komt overeen met de schriftelijke verklaringen van [getuige B.] (prod. 3 bij dagvaarding in eerste aanleg en prod. 3 bij memorie van grieven).
11.6.7.Gelet op het door [geïntimeerde] ondertekende Document en op de getuigenverklaringen van de broer, [getuige B.] en [appellant], zijn de getuigen- en schriftelijke verklaringen van [geïntimeerde] en de vader naar het oordeel van het hof onvoldoende om te ontzenuwen dat [appellant] in de periode augustus 2008 tot en met januari 2009 € 10.000,-- heeft uitgeleend aan [geïntimeerde]. Dit wordt derhalve als bewezen aangenomen.
11.6.8.De door [geïntimeerde] herhaaldelijk gestelde en ook in haar getuigenverklaringen naar voren gebrachte omstandigheden:
- dat de vader diverse zaken voor [geïntimeerde] en [appellant] betaalde,
- dat de vader in totaal € 26.000,-- voor de reis naar en het verblijf in India beschikbaar heeft gesteld aan [geïntimeerde] en
- dat genoemd bedrag ruim voldoende zou moeten zijn, zeker gelet op de in India geldende levensstandaard,
doen hier niet aan af. Weliswaar heeft de vader een aanzienlijk bedrag aan [geïntimeerde] ter beschikking gesteld voor de reis naar en het verblijf in India maar dit betekent niet dat [appellant] geen € 10.000,-- aan [geïntimeerde] kan hebben geleend, zoals vermeld in het door haar ondertekende Document. Daarbij neemt het hof nog het volgende in aanmerking. In tegenstelling tot hetgeen [geïntimeerde] in de processtukken in eerste aanleg en hoger beroep heeft gesteld (onder andere conclusie van antwoord nrs 35 tot en met 37 en 43 en memorie van antwoord nrs 47 en 56), heeft zij als getuige verklaard dat zij wist dat het Document dat zij ondertekende, betrekking had op een lening van €10.000,-- van [appellant] aan haar (zie hierboven 11.6.2.). De stellingen van [geïntimeerde] in deze procedure zijn dan ook weinig consistent, zoals eveneens is gebleken bij de stellingen over de tickets voor de terugreis en de beschikbaarheid van haar telefoon. Voorts hebben [appellant] en [geïntimeerde] ook volgens [geïntimeerde] in India “goed geleefd” (volgens [geïntimeerde] van het geld van de vader). Dit wordt geïllustreerd door de omstandigheid dat [geïntimeerde] blijkens de door haar overgelegde stukken (onder andere prod. 2 bij conclusie van antwoord) in de maanden augustus 2008 en september 2008 meer dan € 4.000,-- heeft opgenomen van haar betaalrekening, waarna deze rekening in oktober 2008 is geblokkeerd door de bank. De door [appellant] bedoelde kledingaankopen en etentjes voor substantiële bedragen worden door [geïntimeerde] ook niet betwist. Uit de getuigenverklaring van de vader blijkt bovendien dat, anders dan [geïntimeerde] als getuige lijkt te verklaren, zij geen € 10.000,-- (extra) van haar vader zou hebben gekregen als zij daar om had gevraagd, tenzij dit geld voor studie-doeleinden was bestemd.
Ook de verklaringen van [geïntimeerde] en de vader dat [appellant] niet voldoende geld zou hebben gehad om haar € 10.000,-- te lenen, leggen onvoldoende gewicht in de schaal tegenover de consistente verklaringen van [appellant] en de broer dat [appellant] flinke bedragen in contant geld meenam naar India en dat hij onder meer beschikte over geld uit de verkoop van zijn auto.
11.6.9.Ten overvloede overweegt het hof als volgt. Ook indien [geïntimeerde] gedeeltelijk geslaagd zou zijn in bovengenoemd tegenbewijs, in die zin dat zou zijn komen vast te staan dat zij in totaal minder van [appellant] heeft geleend dan € 10.000,--, zou haar verweer falen. [geïntimeerde] is namelijk niet geslaagd in het tegenbewijs tegen de voorshands bewezen geachte stelling dat partijen het door [geïntimeerde] van [appellant] uit hoofde van de leningen terug te betalen bedrag hebben gefixeerd op € 10.000,--. Zoals al in rov. 8.11. van het tussenarrest overwogen, is gesteld noch gebleken dat de geleende bedragen ronde bedragen in euro’s betroffen of anderszins precies uitkwamen op € 10.000,--. Uit de getuigenverklaringen van [appellant] en [geïntimeerde] blijkt ook dat zij hun uitgaven niet tot op de cent nauwkeurig bijhielden. Zoals hierboven al vermeld, wist [geïntimeerde] op het moment van ondertekening van het Document dat daarin was vermeld dat er sprake was van een lening van € 10.000,-- van [appellant] aan haar. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat [geïntimeerde] akkoord is gegaan met het fixeren van het aan [appellant] terug te betalen bedrag op € 10.000,--.