ECLI:NL:GHSHE:2013:3983

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 juli 2013
Publicatiedatum
2 september 2013
Zaaknummer
12-00540
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Heffingsrecht Nederland over buitenlandse pensioenen en premie AWBZ

In deze zaak gaat het om de vraag of de door belanghebbende ontvangen bedrijfspensioenen in aanmerking mogen worden genomen bij het premie-inkomen voor de premie voor de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw). Belanghebbende ontving in 2010 zowel Nederlandse als Duitse wettelijke pensioenen en bedrijfspensioenen. Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch oordeelt dat het heffingsrecht van Nederland niet wordt beperkt door het Unierecht. Het Hof stelt vast dat er geen enkele bepaling van het Unierecht Nederland verbiedt om het premie-inkomen inclusief de bedrijfspensioenen te berekenen. Belanghebbende heeft niet aangetoond dat zij tijdens de opbouw van de Duitse pensioenen ziekteverzekeringspremies heeft afgedragen, waardoor Nederland het recht heeft om premie AWBZ te heffen over de Duitse pensioenen. Het Hof concludeert dat de door belanghebbende ontvangen bedrijfspensioenen in aanmerking mogen worden genomen bij het premie-inkomen voor de premie AWBZ. Het hoger beroep van belanghebbende wordt niet-ontvankelijk verklaard voor zover het de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw betreft, en voor het overige ongegrond verklaard. De uitspraak van de Rechtbank wordt bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 12/00540
Uitspraak op het hoger beroep van
mevrouw [belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Breda (thans: Rechtbank Zeeland-West Brabant te Breda) (hierna: de Rechtbank) van 17 augustus 2012, nummer AWB 11/3844, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de directeur van het onderdeel belastingregio Belastingdienst Limburg/kantoor [A] van de rijksbelastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende na te noemen belastingaanslag.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is met dagtekening 7 mei 2011 en nummer [aanslagnummer] voor het jaar 2010 een voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar, onder andere, een premie-inkomen van € 20.834, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
1.2.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 41. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.3.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 115. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 29 mei 2013 te ‘s‑Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer [B], als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heer [C] en de heer [D].
1.5.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.6.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende is geboren op 21 maart 1935.
2.2.
Belanghebbende woont in het onderhavige jaar in Nederland.
2.3.
Belanghebbende verricht in het onderhavige jaar geen werkzaamheden.
2.4.
Belanghebbende heeft in het onderhavige jaar zowel inkomsten uit Nederland als uit Duitsland ontvangen. Het gaat om de volgende inkomsten:
AOW
Nederland
13.078
Renteversicherung der Arbeiter
Duitsland
4.729
Bedrijfspensioen [E] NV
Nederland
3.193
Bedrijfspensioen [F]
Duitsland
1.304
22.304
2.5.
De pensioenen zijn gelijkmatig in de tijd ontvangen.
2.6.
Belanghebbende ontvangt verstrekkingen inzake prestaties bij ziekte, en moederschaps- en daarmee gelijkgestelde vaderschapsuitkeringen, krachtens de wetgeving in Nederland. De kosten voor deze verstrekkingen worden gedragen door een orgaan van Nederland.
2.7.
Belanghebbende heeft recht op zorgtoeslag. Belanghebbende ontvangt een zorgtoeslag van € 65 per maand.
2.8.
Belanghebbende heeft recht op aftrek wegens uitgaven voor specifieke zorgkosten ten bedrage van € 1.470.

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de door belanghebbende ontvangen bedrijfspensioenen in aanmerking mogen worden genomen bij het premie-inkomen voor de premie voor de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (hierna: AWBZ) en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw). Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de voorlopige aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen tot een berekend naar een premie-inkomen van € 16.337 (namelijk € 20.834 - € 3.193 - € 1.304) en, naar het Hof belanghebbende begrijpt, vermindering van de aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zvw. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
A. Ten aanzien van de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw
4.1.
Belanghebbende stelt dat de Inspecteur geen inkomensafhankelijke bijdrage voor de Zvw mag heffen over de bedrijfspensioenen. De aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zvw maakt evenwel geen onderdeel uit van deze procedure. Het Hof zal derhalve het hoger beroep, voor zover dit is gericht tegen de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw niet-ontvankelijk verklaren.
B. Ten aanzien van de premie AWBZ
4.2.
Niet in geschil is dat de premie AWBZ, zuiver naar nationaal recht bezien, wordt berekend over een premie-inkomen van € 20.834. Uitgaande van een premiepercentage van 12,15 bedraagt de premie AWBZ over het onderhavige jaar aldus € 2.531.
4.3.
Partijen verschillen van mening over de vraag of het heffingsrecht ten aanzien van de premie AWBZ wordt beperkt door Unierecht. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de door haar ontvangen bedrijfspensioenen niet in aanmerking mogen worden genomen bij het premie-inkomen voor de premie AWBZ. De Inspecteur is van mening dat de bedrijfspensioenen wel tot het premie-inkomen voor de premie AWBZ behoren. Niet in geschil is dat het buitenlandse wettelijke pensioen, de Renteversicherung der Arbeiter, tot het premie-inkomen voor de premie AWBZ behoort. Nu het Hof niet is gebleken dat partijen met dit standpunt uitgaan van een onjuiste rechtsopvatting, zal het Hof hen daarin volgen.
B.i. Het van toepassing zijnde recht
4.4.
Van belang is dat in de loop van het onderhavige jaar, namelijk per 1 mei 2010, het Unierecht is gewijzigd. Tot 1 mei 2010 gold Verordening 1408/71 met Toepassingsverordening 574/72. Met ingang van 1 mei 2010 geldt Verordening 883/2004 met Toepassingsverordening 987/2009.
4.5.
Voor de vraag welk Unierecht in het onderhavige jaar van toepassing is, is het overgangsrecht van belang. Het overgangsrecht is neergelegd in artikel 87 van Verordening 883/2004. In dit artikel is het volgende bepaald:
‘1. Aan deze verordening kan geen enkel recht worden ontleend voor het tijdvak dat aan de datum van haar toepassing voorafgaat.
2. Voor de vaststelling van de aan deze verordening te ontlenen rechten wordt rekening gehouden met elk tijdvak van verzekering, alsmede eventueel met elk tijdvak van werkzaamheden in loondienst, van werkzaamheden anders dan in loondienst of van wonen, dat krachtens de wetgeving van de betrokken lidstaat de datum van haar toepassing in deze lidstaat is vervuld.
3. Onverminderd lid 1 ontstaat krachtens deze verordening ook dan een recht, indien dit recht in verband staat met een gebeurtenis die vóór de datum van haar toepassing in de betrokken lidstaat heeft plaatsgevonden.
4. Elke prestatie die in verband met de nationaliteit van de betrokkene dan wel met diens woonplaats niet is toegekend dan wel is geschorst, wordt op verzoek van de betrokkene toegekend of hervat met ingang van de datum van toepassing van deze verordening in de betrokken lidstaat, mits de vroeger toegekende rechten niet in de vorm van een afkoopsom zijn vereffend.
5. De rechten van de betrokkene wier pensioen vóór de datum van toepassing van deze verordening in een lidstaat werd toegekend, kunnen op verzoek van de betrokkene worden herzien met inachtneming van deze verordening.
6. Indien het in lid 4 of lid 5 bedoelde verzoek binnen twee jaar na de datum van toepassing van deze verordening in een lidstaat wordt ingediend, worden de aan deze verordening te ontlenen rechten met ingang van die datum verkregen, zonder dat de wetgeving van enige lidstaat met betrekking tot het verval of de verjaring van rechten op de betrokkenen kan worden toegepast.
7. Indien het in lid 4 of lid 5 bedoelde verzoek na afloop van de termijn van twee jaar na de datum van toepassing van deze verordening in de betrokken lidstaat wordt ingediend, worden de niet vervallen of verjaarde rechten met ingang van de datum waarop het verzoek is ingediend, verkregen, tenzij gunstiger bepalingen van de wetgeving van enig lidstaat van toepassing zijn.
8. Indien een persoon op grond van deze verordening is onderworpen aan de wetgeving van een andere lidstaat dan die waaraan die persoon krachtens Titel II van Verordening (EEG) nr. 1408/71 onderworpen is, blijft de betrokkene onderworpen aan deze wetgeving zolang de desbetreffende situatie voortduurt, tenzij hij een aanvraag indient om onderworpen te worden aan de wetgeving die krachtens deze verordening van toepassing is. Indien de aanvraag binnen een termijn van drie maanden vanaf de toepassingsdatum van deze verordening wordt ingediend bij het bevoegde orgaan van de lidstaat waarvan de wetgeving krachtens deze verordening van toepassing is, is deze wetgeving op betrokkene van toepassing vanaf de toepassingsdatum van deze verordening. Indien de aanvraag wordt ingediend nadat deze termijn verstreken is, is genoemde wetgeving op betrokkene van toepassing vanaf de eerste dag van de volgende maand.
9. Artikel 55 van deze verordening is uitsluitend van toepassing op pensioenen waarop artikel 46 quater van Verordening (EEG) nr. 1408/71 op de toepassingsdatum van deze verordening niet van toepassing is.
10. Artikel 65, lid 2, tweede zin, en lid 3, tweede zin, is uiterlijk twee jaar na de toepassingsdatum van deze verordening in Luxemburg van toepassing.
11. De lidstaten zien erop toe dat passende informatie wordt verstrekt met betrekking tot de wijzigingen in de rechten en plichten die worden ingevoerd bij deze verordening en de toepassingsverordening.’.
4.6.
Het antwoord op de vraag welk Unierecht in het onderhavige jaar van toepassing is, hangt er derhalve van af of belanghebbende zowel ingevolge Verordening 1408/71 als ingevolge Verordening 883/2004 aan de wetgeving van dezelfde lidstaat is onderworpen (artikel 87, lid 8, van Verordening 883/2004). Derhalve toetst het Hof allereerst aan de wetgeving van welke lidstaat belanghebbende is onderworpen gedurende het onderhavige jaar.
4.7.
In artikel 13 van Verordening 1408/71 is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:
‘1. Onder voorbehoud van de artikelen 14 quater en 14 septies zijn degenen op wie deze verordening van toepassing is, slechts aan de wetgeving van één enkele lidstaat onderworpen. De toe te passen wetgeving wordt overeenkomstig de bepalingen van deze titel vastgesteld.
2. Onder voorbehoud van de artikelen 14 tot en met 17:
(…)
f) is op degene die ophoudt onderworpen te zijn aan de wettelijke regeling van een Lid-Staat zonder dat hij op grond van één van de in de voorgaande punten genoemde regels of van één van de in de artikelen 14 tot en met 17 bedoelde uitzonderingen of bijzondere regels aan de wettelijke regeling van een andere Lid-Staat wordt onderworpen, de wettelijke regeling van toepassing van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan hij woont overeenkomstig de bepalingen van deze wettelijke regeling alleen.’.
Gelet op de vastgestelde feiten is op belanghebbende volgens Verordening 1408/71 de wetgeving inzake sociale zekerheid van de woonstaat, derhalve van Nederland, van toepassing.
4.8.
In artikel 11 van Verordening 883/2004 is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:
‘1. Degenen op wie deze verordening van toepassing is, zijn slechts aan de wetgeving van één lidstaat onderworpen. Welke die wetgeving is, wordt overeenkomstig deze titel vastgesteld.
2. Voor de toepassing van deze titel worden de personen die een uitkering ontvangen omdat of als gevolg van het feit dat zij een werkzaamheid uitvoeren in loondienst of een werkzaamheid anders dan in loondienst, beschouwd als personen die die werkzaamheid verrichten. Deze regel geldt niet voor uitkeringen bij invaliditeit, ouderdom of aan nabestaanden, prestaties in verband met arbeidsongevallen en beroepsziekten, of prestaties bij ziekte voor behandeling voor onbepaalde tijd.
3. Behoudens de artikelen 12 tot en met 16:
(…)
e) geldt voor eenieder op wie de bepalingen van de onderdelen a) tot en met d) niet van toepassing zijn, de wetgeving van de lidstaat van zijn woonplaats, onverminderd andere bepalingen van deze verordening die hem prestaties garanderen krachtens de wetgeving van een of meer andere lidstaten.’.
Gelet op de vastgestelde feiten is op belanghebbende ook volgens Verordening 883/2004 de wetgeving inzake sociale zekerheid van de woonstaat, derhalve van Nederland, van toepassing.
4.9.
Nu belanghebbende zowel ingevolge Verordening 1408/71 als ingevolge Verordening 883/2004 is onderworpen aan de Nederlandse wetgeving inzake sociale zekerheid, zijn in het onderhavige geval aan artikel 87, lid 8, van Verordening 883/2004 geen gevolgen verbonden: belanghebbende is het gehele onderhavige jaar onderworpen aan de Nederlandse wetgeving inzake sociale zekerheid. Wat betreft het Unierecht geldt dat Verordening 1408/71 en Toepassingsverordening 574/72 dienen te worden toegepast ten aanzien van de periode 1 januari 2010 tot 1 mei 2010 en Verordening 883/2004 en Toepassingsverordening 987/2009 ten aanzien van de periode 1 mei 2010 tot en met 31 december 2010.
B.ii. De periode 1 januari 2010 tot 1 mei 2010
4.10.
In artikel 27 van Verordening 1408/71 is het volgende bepaald:
‘De rechthebbende op pensioenen of renten, verschuldigd krachtens de wettelijke regelingen van twee of meer Lid-Staten, waaronder de Lid-Staat op het grondgebied waarvan hij woonachtig is, die recht heeft op prestaties op grond van de wettelijke regeling van laatstbedoelde Lid-Staat, eventueel met inachtneming van artikel 18 en van bijlage VI, krijgt, evenals zijn gezinsleden, prestaties van het orgaan van de woonplaats en voor rekening van dit orgaan, alsof de betrokkene uitsluitend recht had op een pensioen of rente, verschuldigd krachtens de wettelijke regeling van deze Lid-Staat.’.
4.11.
In artikel 33 van Verordening 1408/71 is het volgende bepaald:
‘1. Het orgaan van een Lid-Staat dat een pensioen of rente verschuldigd is en dat een wettelijke regeling toepast waarin is bepaald, dat voor rekening van een pensioen of rentetrekker bijdragen of premies worden ingehouden om de kosten van de prestaties bij ziekte en moederschap te dekken, is gemachtigd deze bedragen, berekend overeenkomstig de betrokken wettelijke regeling, in te houden op het pensioen of de rente welke dit orgaan verschuldigd is, voorzover de prestaties krachtens de artikelen 27, 28, 28 bis, 29, 31 en 32 voor rekening van een orgaan van bedoelde Lid-Staat komen.
2. Wanneer de pensioen- of rentetrekker in de in artikel 28 bis bedoelde gevallen krachtens de wetgeving van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan hij woont, uit hoofde van zijn woonplaats aldaar, premies of soortgelijke inhoudingen verschuldigd is voor de dekking van de kosten van prestaties wegens ziekte of moederschap, zijn deze niet invorderbaar.’.
4.12.
Ingevolge artikel 27 van Verordening 1408/71 heeft belanghebbende recht op prestaties uit Nederland. Nederland is dan ingevolge artikel 33 van Verordening 1408/71 gemachtigd om premie AWBZ in te houden volgens zijn nationale wetgeving.
4.13.
Bij gebreke van harmonisatie op unitair niveau dient op basis van de nationale wetgeving van Nederland te worden bepaald welke inkomsten voor de berekening van de premie AWBZ in aanmerking moeten worden genomen. Daarbij moet Nederland het Unierecht eerbiedigen, in het bijzonder artikel 33 van Verordening 1408/71. Zie HvJ EU 7 juli 2005, C‑227/03 (Terhoeve), punten 39 en 51.
4.14.
Geen enkele bepaling van Verordening 1408/71 verbiedt Nederland het bedrag van de premie AWBZ van belanghebbende te berekenen over haar belastbare inkomen uit werk en woning, derhalve inclusief de door haar ontvangen bedrijfspensioenen. Zie HvJ EU 18 juli 2006, C‑50/05 (Nikula), punt 31.
4.15.
Ongeacht de gehanteerde berekeningswijze van de premie AWBZ mag het totaalbedrag van de ziekteverzekeringspremies evenwel niet hoger zijn dan dat van de door Nederland uitgekeerde pensioenen. De ziekteverzekeringspremies kunnen immers uitsluitend worden ingehouden op de uitgekeerde pensioenen of renten. Zie HvJ EU 10 mei 2001, C‑389/99 (Rundgren), punt 49 en HvJ EU 18 juli 2006, C‑50/05 (Nikula), punt 32.
4.16.
De ziekteverzekeringspremies in Nederland bestaan in het onderhavige jaar uit de premie AWBZ, de inkomensafhankelijke bijdrage voor de Zvw en de nominale premie voor de Zvw, waarbij naar het oordeel van het Hof tevens rekening dient te worden gehouden met de heffingskorting voor de algemene verzekering bijzondere ziektekosten (AWBZ) en de zorgtoeslag.
4.17.
Het totaalbedrag van de ziekteverzekeringspremies over de periode 1 januari 2010 tot 1 mei 2010 kan dan als volgt worden berekend:
AWBZ
AWBZ premie (bruto)
2.531
Af: Heffingskorting voor de AWBZ (12,15 / 15,55 * € 1.371)
1.072
AWBZ-premie (netto)
1.459
Zvw – nominale premie
Nominale premie Zvw (bruto; 12 * € 96,08)
1.152
Af: Zorgtoeslag (12 * € 65)
780
Nominale premie Zvw (netto)
372
Zvw - inkomensafhankelijke bijdrage
-
o.b.v. vergoedingsrecht
(€ 13.078 + € 3.193 = € 16.271 * 7,05%)
1.147
-
o.b.v. geen vergoedingsrecht
(€ 4.729 + € 1.304 = € 6.033 * 4,95%)
298
1.445
Totaalbedrag aan ziekteverzekeringspremies
3.276
Tijdsevenredige herrekening (4/12)
1.092
4.18.
Het totaalbedrag van de ziektekostenpremies over de periode 1 januari 2010 tot 1 mei 2010, € 1.092, is aldus niet hoger dan dat van de over die periode door Nederland aan belanghebbende uitgekeerde pensioenen (de AOW), € 4.359 (€ 13.078 * 4/12).
4.19.
Het feit dat belanghebbende geen arbeidsverhouding meer heeft, doet niet af aan de waarborg van bepaalde met de hoedanigheid van werknemer samenhangende rechten; zie HvJ EU 15 juni 2000, C‑302/98 (Sehrer), punt 30; HvJ EU 27 november 1997, C‑57/96 (Meints), punt 40 en HvJ EU 24 september 1998, C‑35-97 (Commissie/Frankrijk), punt 41. In dat kader heeft te gelden dat artikel 45 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU) eraan in de weg staat dat Nederland premie AWBZ over buitenlandse pensioenen heft, indien belanghebbende kan bewijzen dat zij tijdens de opbouw van die buitenlandse pensioenen aldaar ziekteverzekeringspremies heeft afgedragen. Zie HvJ EU 15 juni 2000, C‑302/98 (Sehrer), punt 36 en HvJ EU 18 juli 2006, C‑50/05 (Nikula), punt 34. Belanghebbende heeft gesteld, noch is het Hof gebleken, dat zij in Duitsland ziekteverzekeringspremies heeft afgedragen.
4.20.
De naar nationaal recht berekende premie AWBZ wordt derhalve niet beperkt door het tot 1 mei 2010 geldende Unierecht.
B.iii. De periode 1 mei 2010 tot en met 31 december 2010
4.21.
In artikel 1, aanhef en onderdeel w, van Verordening 883/2004 is het volgende bepaald:
‘w) omvat de term "pensioen" tevens renten, als afkoopsom uitgekeerde bedragen die in de plaats daarvan kunnen treden en terugstortingen van premies of bijdragen, alsmede, behoudens het bepaalde in titel III, verhogingen in verband met aanpassing aan het loon- of prijsniveau of aanvullende uitkeringen;’.
4.22.
In artikel 3 van Verordening 883/2004 is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:
‘1. Deze verordening is van toepassing op alle wetgeving betreffende de volgende takken van
sociale zekerheid:
a) prestaties bij ziekte;
b) moederschaps- en daarmee gelijkgestelde vaderschapsuitkeringen;
c) uitkeringen bij invaliditeit;
d) uitkeringen bij ouderdom;
e) uitkeringen aan nabestaanden;
f) prestaties bij arbeidsongevallen en beroepsziekten;
g) uitkeringen bij overlijden;
h) uitkeringen bij werkloosheid;
i) uitkeringen bij vervroegde uittreding;
j) gezinsbijslagen.’.
4.23.
In artikel 30, lid 1, van Verordening 883/2004 is het volgende bepaald:
‘1. Het orgaan van een lidstaat dat krachtens de door dat orgaan toegepaste wetgeving belast is met het inhouden van de premies of bijdragen ter dekking van prestaties bij ziekte en van moederschaps- en daarmee gelijkgestelde vaderschapsuitkeringen, kan slechts deze premies of bijdragen, welke worden berekend overeenkomstig de door dit orgaan toegepaste wetgeving, heffen en innen voorzover de kosten voor de verstrekkingen die moeten worden verleend krachtens de artikelen 23 tot en met 26, worden gedragen door een orgaan van genoemde lidstaat.’.
4.24.
In artikel 30 van Toepassingsverordening 987/2009 is het volgende bepaald:
‘In het geval van een persoon die van meer dan één lidstaat een pensioen ontvangt, is het bedrag van de op alle betaalde pensioenen geheven premies en bijdragen in geen geval hoger dan het bedrag dat geheven wordt ten aanzien van iemand die hetzelfde bedrag aan pensioenen van de bevoegde lidstaat ontvangt.’.
4.25.
Uitgaande van dit Unierechtelijke kader, leidt dat tot de volgende consequenties.
4.26.
Bij gebreke van harmonisatie op unitair niveau dient op basis van de nationale wetgeving van Nederland te worden bepaald welke inkomsten voor de berekening van de premie AWBZ in aanmerking moeten worden genomen. Daarbij moet Nederland het Unierecht eerbiedigen, in het bijzonder artikel 30 van Verordening 883/2004 en artikel 30 van Toepassingsverordening 987/2009. Zie HvJ EU 7 juli 2005, C‑227/03 (Terhoeve), punten 39 en 51.
4.27.
Toepassing van artikel 30, lid 1, van Verordening 883/2004 leidt er naar het oordeel van het Hof allereerst toe dat het bedrag van de premie AWBZ wordt berekend overeenkomstig nationale wetgeving. Geen bepaling van Verordening 883/2004 verbiedt Nederland het bedrag van de premie AWBZ van belanghebbende te berekenen over haar belastbare inkomen uit werk en woning, derhalve inclusief de door haar ontvangen bedrijfspensioenen. Zie HvJ EU 18 juli 2006, C‑50/05 (Nikula), punt 31.
4.28.
Het volgens artikel 30, lid 1, van Verordening 883/2004 naar nationale wetgeving berekende bedrag van de premie AWBZ is evenwel niet onbegrensd.
4.29.
Ten eerste mag de premie AWBZ slechts worden geheven en geïnd voor zover de kosten voor de verstrekkingen die moeten worden verleend krachtens artikel 23 van Verordening 883/2004 worden gedragen door een orgaan van Nederland. Gelet op de vastgestelde feiten, in het bijzonder in 2.6, vloeit hier in het onderhavige geval geen beperking uit voort.
4.30.
Ten tweede wordt het bedrag van de premie AWBZ begrensd door artikel 30 van Toepassingsverordening 987/2009.
4.31.
Anders dan belanghebbende meent, betreft artikel 30 van Toepassingsverordening 987/2009 geen apart heffingsartikel voor dubbelgepensioneerden. Immers, Toepassingsverordening 987/2009 vindt zijn grondslag in artikel 89 van Verordening 883/2004 en betreft de wijze van toepassing van Verordening 883/2004. Artikel 30 van Toepassingsverordening 987/2009 moet aldus worden beschouwd als een nadere voorwaarde ten aanzien van artikel 30 van Verordening 883/2004. Beide artikelen zijn derhalve naast elkaar van toepassing.
4.32.
Belanghebbende ontvangt van zowel Nederland als van Duitsland een pensioen. Voor dat geval mag ingevolge artikel 30 van Toepassingsverordening 987/2009 het bedrag van de op alle betaalde pensioenen geheven ziekteverzekeringspremies niet hoger zijn dan het bedrag dat van belanghebbende geheven zou worden, als zij hetzelfde bedrag aan pensioenen van Nederland zou ontvangen.
4.32.1.
Partijen verschillen van mening omtrent de vraag wat moet worden verstaan onder het begrip “pensioenen” in artikel 30 van Toepassingsverordening 987/2009. Belanghebbende staat een enge uitleg van het begrip voor, in die zin dat daaronder uitsluitend wettelijke pensioenen worden begrepen. De Inspecteur staat een ruime uitleg van het begrip voor, in die zin dat daaronder zowel wettelijke pensioenen als bedrijfspensioenen vallen.
4.32.2.
Naar het oordeel van het Hof leidt artikel 30 van Toepassingsverordening 987/2009 niet tot een beperking van het heffingsrecht, wanneer, zoals in het onderhavige geval, buitenlandse pensioenen en binnenlandse pensioenen en bedrijfspensioenen en wettelijke pensioenen, op dezelfde wijze in de heffing van de premie AWBZ worden betrokken.
4.33.
Aan het vorenstaande doet niet af dat bedrijfspensioenen niet vallen onder de materiële werkingssfeer van Verordening 883/2004 (artikel 3 van die Verordening), zoals belanghebbende stelt. Het bedrag van de ontvangen bedrijfspensioenen wordt immers uitsluitend in aanmerking genomen voor de omvang van het premie-inkomen van de premie AWBZ, zie 4.27.
4.34.
Anders dan het regime zoals dat gold tot 1 mei 2010, leidt toepassing van artikel 30, lid 1, van Verordening 883/2004 niet tot de conclusie dat de ziekteverzekeringspremies niet hoger mogen zijn dan het bedrag van de ontvangen wettelijke pensioenen. Grammaticale lezing van het artikel leidt niet tot die conclusie. De Inspecteur is niet, zoals dat wel het geval was ingevolge de wetgeving tot 1 mei 2010, gehouden de heffing van premie AWBZ te beperken tot een heffing door middel van inhouding. In het artikel is daarentegen bepaald dat de Inspecteur de premie AWBZ mag heffen en innen.
4.35.
Belanghebbende stelt voorts nog dat artikel 30 van Verordening 883/2004 en artikel 30 van Toepassingsverordening 987/2009 leges speciales zijn van artikel 11, lid 3, aanhef en onderdeel e, van Verordening 883/2004 en dat Nederland om die reden geen premie AWBZ mag heffen. Deze stelling vindt echter geen steun in het recht. Immers, artikel 11 van Verordening 883/2004 maakt deel uit van Titel II, dat gaat over de vaststelling van de toepasselijke wetgeving. Zoals is overwogen in 4.8 is de toepasselijke wetgeving in het onderhavige geval die van Nederland. Daarentegen maakt artikel 30 van Verordening 883/2004 deel uit van Titel III, bijzondere bepalingen voor verschillende categorieën uitkeringen. Uitgaande van de toepasselijkheid van de Nederlandse wetgeving, bevat artikel 30 van Verordening 883/2004 een bijzondere bepaling voor ziekteverzekeringspremies ten laste van pensioengerechtigden. Ten aanzien van de verhouding tussen artikel 30 van Verordening 883/2004 en artikel 30 van Toepassingsverordening 987/2009 verwijst het Hof naar hetgeen is overwogen in 4.31.
4.36.
Zoals overwogen in 4.19 heeft belanghebbende gesteld, noch is het Hof gebleken, dat zij in Duitsland ziekteverzekeringspremies heeft afgedragen. Artikel 45 van het VWEU staat er derhalve niet aan in de weg dat Nederland premie AWBZ over de buitenlandse pensioenen heft.
4.37.
De naar nationaal recht berekende premie AWBZ wordt door het vanaf 1 mei 2010 geldende Unierecht derhalve niet beperkt.
4.38.
Gelet op het vorenstaande mogen de door belanghebbende ontvangen bedrijfspensioenen in aanmerking worden genomen bij het premie-inkomen voor de premie AWBZ.
Slotsom
4.39.
De slotsom is dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is voor zover het betreft de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw en dat het voor het overige ongegrond is. De uitspraak van de Rechtbank dient, met verbetering van gronden als hiervoor vermeld, te worden bevestigd.
Ten aanzien van het griffierecht
4.40.
Het Hof is van oordeel dat er geen redenen zijn om te gelasten dat de Staat aan belanghebbende het door haar betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.
Ten aanzien van de proceskosten
4.41.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

5.Beslissing

Het Hof:
  • verklaarthet hoger beroep niet-ontvankelijk voor zover het de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw betreft;
  • verklaarthet hoger beroep voor het overige ongegrond; en
  • bevestigtde uitspraak van de Rechtbank.
Aldus gedaan op 12 juli 2013 door P. Fortuin, voorzitter, W.E.M. van Nispen tot Sevenaer en F.P.G. Pötgens, in tegenwoordigheid van M.M. Stassen-Kanters, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.