In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de heer [belanghebbende] tegen de uitspraak van de Rechtbank Breda, waarin een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2006 is opgelegd. De aanslag is gebaseerd op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 63.988, met een verzuimboete van € 1.134 en heffingsrente van € 1.136. Belanghebbende heeft geen tijdige aangifte gedaan, wat heeft geleid tot omkering van de bewijslast. De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna hij hoger beroep heeft ingesteld bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch.
Tijdens de zitting op 6 maart 2013 is belanghebbende niet verschenen vanwege ziekte. Het Hof heeft het vooronderzoek heropend om belanghebbende de kans te geven het onderzoek bij te wonen. De Inspecteur heeft een herziene berekening van de aanslag overgelegd, maar belanghebbende heeft niet overtuigend bewijs geleverd dat zijn negatieve inkomsten uit de eigen woning hoger zijn dan de neveninkomsten die hij heeft genoten als trainer en analist.
Het Hof heeft vastgesteld dat belanghebbende in 2006 beschikte over een eigen woning en dat hij neveninkomsten heeft genoten uit werkzaamheden voor een Duitse voetbalclub en wedstrijdanalyses. De Inspecteur heeft de aanslag gebaseerd op een redelijke schatting, maar belanghebbende heeft niet aangetoond dat deze schatting onjuist is. Het Hof concludeert dat de aanslag niet op onredelijke wijze is geschat en verklaart het hoger beroep ongegrond, waarbij de uitspraak van de Rechtbank wordt bevestigd.