In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een belanghebbende die in Duitsland woont en in 2007 in Nederland werkzaam was. De belanghebbende heeft aangifte gedaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 49.221, maar de Inspecteur heeft de aftrek van negatieve inkomsten uit eigen woning van € 6.099 gecorrigeerd. Dit gebeurde omdat de belanghebbende niet had gekozen voor binnenlandse belastingplicht volgens artikel 2.5 van de Wet inkomstenbelasting 2001. De Rechtbank heeft het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep ging bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch.
Tijdens de zitting op 5 januari 2012 zijn de gemachtigden van de belanghebbende en de Inspecteur gehoord. Het Hof heeft het onderzoek gesloten en aangekondigd op 17 februari 2012 uitspraak te doen. Echter, het Hof heeft later besloten het onderzoek te heropenen, wat leidde tot verdere correspondentie tussen de belanghebbende en de Inspecteur. Uiteindelijk heeft de Inspecteur op 25 juni 2013 het belastbaar inkomen uit werk en woning opnieuw vastgesteld op € 49.221.
Het Hof heeft het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat de Inspecteur volledig tegemoet is gekomen aan de klacht van de belanghebbende. Dit betekent dat er geen geschil meer was over een besluit van een bestuursorgaan. Het Hof heeft ook geoordeeld dat de Staat de door de belanghebbende betaalde griffierechten moet vergoeden en dat de Inspecteur moet bijdragen in de proceskosten van de belanghebbende. De totale kosten voor de belanghebbende zijn vastgesteld op € 2.124, inclusief de kosten van het bezwaar en de kosten van het geding bij de Rechtbank en het Hof.