ECLI:NL:GHSHE:2013:3789

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 augustus 2013
Publicatiedatum
15 augustus 2013
Zaaknummer
12-00813
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake leges voor omgevingsvergunning dakkapel op bedrijfswoning

In deze zaak heeft belanghebbende een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een dakkapel op de voorgevel van zijn bedrijfswoning. De gemeente Oosterhout heeft leges van € 724,60 in rekening gebracht, waarvan € 345 betrekking heeft op de beoordeling en het verlenen van ontheffing van het bestemmingsplan. Belanghebbende betwist de hoogte van de leges, stellende dat de inhoud van zijn bedrijfswoning niet meer dan 600 m³ bedraagt, terwijl de Heffingsambtenaar stelt dat de inhoud groter is. Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft op 14 augustus 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep, waarbij het Hof oordeelt dat de serre van de bedrijfswoning als aanbouw moet worden beschouwd en dat de totale inhoud van de woning 618,52 m³ bedraagt. Hierdoor is het bedrag van € 345 terecht in rekening gebracht. Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank Breda, die het beroep van belanghebbende ongegrond had verklaard. De kosten voor het griffierecht worden niet vergoed, en er zijn geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 12/00813
Uitspraak op het hoger beroep van
de heer [belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 14 november 2012, nummer AWB 12/1526, in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van Belastingsamenwerking West-Brabant,
hierna: de Heffingsambtenaar,
betreffende de van belanghebbende bij kennisgeving van 16 november 2011 geheven leges van € 724,60.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Belanghebbende heeft op 4 oktober 2011 bij de gemeente Oosterhout een aanvraag ingediend voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een dakkapel op de voorgevel van de hierna nader te noemen onroerende zaak.
1.2.
Met dagtekening 16 november 2011 en factuurnummer [A] heeft de heffingsambtenaar van de gemeente Oosterhout voor het in behandeling nemen van de aanvraag aan belanghebbende leges tot een bedrag van € 724,60 in rekening gebracht. Deze kennisgeving is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Heffingsambtenaar gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 42. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 115.
De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Belanghebbende heeft schriftelijk gerepliceerd en de Heffingsambtenaar heeft schriftelijk gedupliceerd.
1.6.
Op verzoek van de griffier heeft de Heffingsambtenaar vóór de zitting het bestemmingsplan Strijen van de gemeente Oosterhout, bestaande uit de toelichting, de voorschriften en de plankaart, in tweevoud ingediend. Eén exemplaar hiervan is tijdens de zitting door het Hof aan de wederpartij verstrekt.
1.7.
De zitting heeft plaatsgehad op 2 juli 2013 te ’s-Hertogenbosch.’Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede, namens de Heffingsambtenaar, mevrouw mr. [B].
1.8.
Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
2.1.
Belanghebbende heeft op 4 oktober 2011 een aanvraag ingediend voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een dakkapel op de voorgevel van de onroerende zaak gelegen aan de [a-straat] 4 te [woonplaats] (hierna: de bedrijfswoning).
2.2.
De bedrijfswoning bestond ten tijde van de aanvraag uit het hoofdgebouw van 466,23 m3, de uitbreiding van 128,35 m3 en de serre van 23,94 m3.
Voorts is er een garage van 78,75 m3, welke garage via de aan de achterzijde van de woning aangebouwde serre is te bereiken.
2.3.
De serre is vanuit de straatkant gezien rechtsachter gesitueerd en vanuit de keuken bereikbaar via een afsluitbare deur. Zij is voorzien van een fundering, een tegelvloer en een verwarmingsradiator. Het onderste deel van de kozijnen is bekleed met kunststof planken om de wind buiten te houden. De serre is niet verbonden met de slaapkamer. De op de tekening aangegeven deur naar de slaapkamer is niet aanwezig. De serre wordt gebruikt als verlengstuk van de keuken. Er staat een smalle tafel in.
2.4.
Aan belanghebbende is voor het in behandeling nemen van de in 2.1 bedoelde aanvraag leges tot een bedrag van € 724,60 in rekening gebracht, waarvan € 345 betrekking heeft op de beoordeling en het verlenen van ontheffing van het bestemmingsplan bij een bedrijfswoning met een inhoud van meer dan 600 m3.

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of in de kennisgeving terecht een bedrag van € 345 is begrepen.
Belanghebbende stelt dat de bedrijfswoning een inhoud heeft van niet meer dan 600 m3 en dat derhalve voormeld bedrag onterecht in rekening is gebracht.
De Heffingsambtenaar heeft gesteld dat de inhoud van de bedrijfswoning groter is dan 600 m3.
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en op de door hen ter zitting gegeven toelichting, waarvoor wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en de Heffingsambtenaar en vermindering van de kennisgeving met een bedrag van € 345. De Heffingsambtenaar concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil

4.1.
In artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) staat het volgende, voor zover hier van belang, vermeld:
“1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
. het bouwen van een bouwwerk,
. (…)
. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet, (…)”.
4.2.
Artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 1o, van de Wabo luidt (voor zover hier toepasselijk):
“1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking, (…)”.
4.3.
Artikel 2 van de Verordening op de heffing en de invordering van leges Oosterhout 2011 (hierna: Verordening) bepaalt dat onder de naam “leges” rechten worden geheven ter zake van het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten, genoemd in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel.
4.4.
In hoofdstuk 3 van titel 2 van de Tarieventabel leges staat, voor zover hier van belang, in onderdeel 2.3 het volgende vermeld:
“Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een project: de som van de verschuldigde leges voor de verschillende activiteiten of handelingen waaruit het project geheel of gedeeltelijk bestaat en waarop de aanvraag betrekking heeft en de verschuldigde leges voor de extra toetsen die in verband met de aanvraag moeten worden uitgevoerd, (…)”.
4.5.
In de onderdelen 2.3.3 en 2.3.3.1.1 van het onder 4.4 vermelde hoofdstuk is geregeld dat indien de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo, en er tevens sprake is van een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1. eerste lid, onder a, van de Wabo, onverminderd het bepaalde in onderdeel 2.3.1, het tarief € 345 bedraagt indien artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 1, van de Wabo wordt toegepast (binnenplanse afwijking).
4.6.
In artikel 4 van het Bestemmingsplan Strijen staat het volgende, voor zover hier van belang, vermeld:

4.2 Bouwvoorschriften
4.2.1
Algemeen
Het bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan op de plankaart is aangegeven.
(…)
4.2.3
Bedrijfswoningen
Voor bestaande bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:
a (…)
b De inhoud van een bedrijfswoning mag niet meer dan 600 m3 bedragen . (…)”
4.7.
Tussen partijen bestaat geen verschil over de inhoud van het hoofdgebouw van 466,23 m3 en de uitbreiding van 128,35 m3. Ter zitting is komen vast te staan dat de serre gebruikt wordt als verlengstuk van de keuken. Naar het oordeel van het Hof is de serre een aanbouw als bedoeld in het bestemmingsplan en maakt zij deel uit van de bedrijfswoning. De inhoud van de bedrijfswoning bedraagt ten tijde van de aanvraag 466,23 plus 128,35 plus 23,94 is 618,52 m³. Het bedrag van € 345 is terecht aan belanghebbende in rekening gebracht.
De vraag of de garage een aanbouw of een bijgebouw is, kan in het midden blijven.
Slotsom
4.8.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de Rechtbank, met verbetering van gronden als hiervoor vermeld, dient te worden bevestigd.
Ten aanzien van het griffierecht
4.9.
Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk wordt vergoed.
Ten aanzien van de proceskosten
4.10.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

5.Beslissing

Het Hof
  • verklaarthet hoger beroep ongegrond, en
  • bevestigtde uitspraak van de Rechtbank.
Aldus gedaan op 14 augustus 2013 door T.A. Gladpootjes, voorzitter, P.J.M. Bongaarts en J. Swinkels, in tegenwoordigheid van Th.A.J. Kock, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.