ECLI:NL:GHSHE:2013:3762

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 augustus 2013
Publicatiedatum
15 augustus 2013
Zaaknummer
13-00011
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake precarioheffing voor een voorwerp boven gemeentegrond

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de Rechtbank 's-Hertogenbosch over de aanslag precariobelasting die aan de belanghebbende is opgelegd voor de jaren 2010 en 2011. De belanghebbende, die rijwielen verkoopt en repareert, heeft een voorwerp boven de voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond, dat door de Heffingsambtenaar als een luifel wordt aangeduid, maar door de belanghebbende als een goot wordt betiteld. De Rechtbank heeft de aanslagen ongegrond verklaard, maar de belanghebbende is in hoger beroep gegaan, waarbij hij zich beroept op het vertrouwen dat hij in 2007 heeft ontleend aan eerdere uitspraken van de Heffingsambtenaar, die een vergelijkbare aanslag had vernietigd. Het Hof heeft de zitting op 2 juli 2013 gehouden en de zaak beoordeeld. Het Hof oordeelt dat de belanghebbende terecht heeft vertrouwd op de eerdere standpunten van de Heffingsambtenaar en dat de aanslag voor het jaar 2011 niet terecht is opgelegd. Het Hof vernietigt de uitspraak van de Rechtbank en de aanslag precariobelasting voor 2011, en gelast de gemeente Eindhoven om het griffierecht aan de belanghebbende te vergoeden. De uitspraak benadrukt ook dat er geen termen zijn voor een proceskostenvergoeding aan de belanghebbende, omdat hij hier niet om heeft verzocht.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 13/00011

Uitspraak op het hoger beroep van

de heer [belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank ‘s-Hertogenbosch (hierna: de Rechtbank) van
27 november 2012, nummer AWB 11/4271, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de Heffingsambtenaar van de gemeente Eindhoven,
hierna: de Heffingsambtenaar,
betreffende de na te noemen aanslag precariobelasting.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende zijn voor de jaren 2010 en 2011 aanslagen precariobelasting van respectievelijk € 431,50 en € 442 opgelegd, welke aanslagen, na daartegen gemaakt bezwaar, bij afzonderlijke uitspraken van de Heffingsambtenaar zijn gehandhaafd.
1.2.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Die beroepen zijn bij de Rechtbank geregistreerd onder nummer AWB 11/4274 (belastingjaar 2010) en AWB 11/4271 (belastingjaar 2011). Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 41.
De Rechtbank heeft beide beroepen in een uitspraak ongegrond verklaard.
1.3.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 115.
De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Ter zitting heeft belanghebbende uitdrukkelijk verklaard dat het hoger beroep uitsluitend betreft de aan hem opgelegde aanslag precariobelasting over het jaar 2011, op het aanslagbiljet van 31 oktober 2011 nader omschreven als [a-straat] 42, tariefcode 795, naar een te betalen bedrag van € 273.
Met partijen is afgesproken dat het Hof alleen deze aanslag over 2011 zal behandelen en dat de Heffingsambtenaar zich voor de over het jaar 2010 opgelegde aanslag, op het aanslagbiljet van 31 oktober 2011 nader omschreven als [a-straat] 42, tariefcode 795, met een te betalen bedrag van € 266, daaraan conformeert.
1.5.
De zitting heeft plaatsgehad op 2 juli 2013 te ‘s-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, tot bijstand vergezeld van zijn broer de heer [A], alsmede, namens de Heffingsambtenaar, de heer
mr. [B] en mevrouw [C].
1.6.
Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
1.7.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2.Feiten

Het Hof stelt op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting de volgende feiten en omstandigheden vast:
2.1.
Belanghebbende verkoopt en repareert rijwielen in een door zijn vader gebouwd hoekpand. Op de begane grond bevindt zich de winkel annex magazijn. Daarachter ligt onder een apart dak de reparatieruimte. Op de eerste en de tweede verdieping boven het winkelgedeelte wordt gewoond. Op de eerste verdieping is boven de reparatieruimte een terras dat aansluit op het woongedeelte.
2.2.
De aanslag precariobelasting is opgelegd wegens het hebben van een voorwerp boven de voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond. Dat voorwerp is ongeveer 60 cm breed en 15 cm hoog en bevindt zich aan de beide straatzijden van het hoekpand ter hoogte van de eerste verdieping en over de hele lengte en breedte van de winkel annex magazijn en de reparatieruimte.
Het wordt door de Heffingsambtenaar aangeduid als luifel, en door belanghebbende als betonnen goot en ook wel als een geheel gegoten constructiedeel van het pand.
2.3.
Dat voorwerp zou aanvankelijk dienen als steun voor de bedrijfsnaam uitgevoerd in grote letters, maar dat plan is opgegeven vanwege de gemeentelijke heffingen, die daarvan het gevolg zouden zijn. De functie van het voorwerp is nu tweeërlei: het biedt bescherming tegen zon en regen aan mensen die eronder staan bijvoorbeeld om de etalages te bekijken;
het voert verder het water af dat er op valt en tevens het water dat valt op het dakterras dat achter het huis en boven de reparatieruimte gelegen is.
Het hemelwater dat valt op het dak van de hoofdbouw wordt binnenwerks afgevoerd en dus niet van de luifel of goot.
2.4.
De aanslagen precariobelasting voor 2010 en 2011 zijn beide opgelegd op 31 oktober 2011.
Over het jaar 2006 is een vergelijkbare aanslag precariobelasting opgelegd ten bedrage van
€ 174,72. Belanghebbende heeft tegen de laatstgenoemde aanslag bezwaar gemaakt dat bij uitspraak ongegrond is verklaard. Belanghebbende is vervolgens in beroep gegaan. In verband met de inschatting van de procesrisico’s heeft de Heffingsambtenaar voor de zitting de aanslag precariorecht 2006 vernietigd.
2.5.
De gemeente heft precariobelasting alleen van ondernemers omdat ondernemers vaker dan particulieren voorwerpen boven gemeentegrond hebben en particulieren meestal voorwerpen gelegen boven eigen grond.
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vraag:
Is de aanslag precariobelasting terecht opgelegd?
Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord.
De Heffingsambtenaar is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat:
  • het voorwerp een goot is en geen luifel en daarom niet aan precariobelasting onderworpen is;
  • hij aan de uitkomst van de daarover in 2007 na bezwaar en in beroep gevoerde discussie rechtens te beschermen vertrouwen ontleent dat nadien geen precariobelasting zou worden geheven;
  • het onaanvaardbaar is dat hij aangeslagen wordt terwijl zich in zijn omgeving honderden panden bevinden met voorwerpen boven de grond, welke niet worden aangeslagen.
De Heffingsambtenaar stelt zich daartegenover op het standpunt dat:
  • in het midden kan blijven of sprake is van een luifel of van een goot, omdat in beide gevallen het voorwerp tot onderworpenheid zal leiden;
  • hij inmiddels de procesrisico’s anders inschat dan zijn voorganger en vindt dat de aanslag terecht is opgelegd;
  • het geld en de middelen ontbreken om iedere belastingplichtige aan te slaan;
  • een en ander ook wel ertoe zou kunnen leiden dat er een vrijstelling komt voor particulieren.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, de uitspraak op bezwaar en de aanslag.
De Heffingsambtenaar concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
4. 1. Het Hof ziet aanleiding eerst belanghebbendes beroep op rechtens te beschermen vertrouwen te behandelen. Naar het oordeel van het Hof beroept belanghebbende zich daarop terecht. Belanghebbende heeft de vraag of het voorwerp precariobelasting opriep in 2007 naar aanleiding van het opleggen van een aanslag over het jaar 2006 uitdrukkelijk aan de orde gesteld en dat heeft geresulteerd in een vernietiging van die aanslag door de Heffingsambtenaar. Uit niets blijkt dat de Heffingsambtenaar daarbij voor de toekomst een voorbehoud heeft gemaakt. Die vernietiging kan niet anders dan als een uitdrukkelijke standpuntbepaling worden aangemerkt die alleen voor de toekomst kan worden herroepen.
Daaraan doet niet af dat de gemeente toen wel twijfel had over de status van het voorwerp en nu niet meer. Het gaat erom waarop belanghebbende sinds 2007 objectief beschouwd en dus redelijkerwijs mocht rekenen.
4.2.
In het midden moet dan blijven of het voorwerp een goot is of een luifel en tevens of de onmiskenbare schending van het gelijkheidsbeginsel in dit geval te rechtvaardigen is met de stelling dat er een tekort is aan mensen en middelen en daarom een keus moet worden gemaakt bij de heffing van precariobelasting.
Slotsom
4.3.
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is. De uitspraak van de Rechtbank dient te worden vernietigd. Doende wat de Rechtbank had behoren te doen, zal het Hof het beroep gegrond verklaren en de uitspraak van de Heffingsambtenaar evenals de in geschil zijnde aanslag precariobelasting 2011 vernietigen.
4.4.
Zoals onder 1.4 is vermeld heeft de Heffingsambtenaar ter zitting verklaard in dat geval ook de vergelijkbare aanslag over 2010 te zullen vernietigen.
Ten aanzien van het griffierecht
4.5.
Gelet op de gegrondheid van het beroep is het Hof van oordeel dat redenen aanwezig zijn om te gelasten dat aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht wordt vergoed.
Ten aanzien van de proceskosten
4.6.
Hoewel het door belanghebbende ingestelde hoger beroep gegrond is, acht het Hof geen termen aanwezig de Heffingsambtenaar te veroordelen tot betaling van een tegemoetkoming in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Belanghebbende heeft namelijk niet verzocht om een proceskostenvergoeding, en het Hof is ook ambtshalve niet gebleken, dat hij voor vergoeding in aanmerking komende kosten heeft gemaakt als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

5.Beslissing

Het Hof
  • verklaart het hoger beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, doch enkel voor wat betreft de beslissing betreffende de aanslag precariobelasting over het jaar 2011, op het aanslagbiljet van 31 oktober 2011 nader omschreven als [a-straat] 42, tariefcode 795, met een te betalen bedrag van € 273;
  • verklaart het tegen de uitspraak van de Heffingsambtenaar ingestelde beroep in zoverre gegrond;
  • vernietigt voor wat betreft deze aanslag de uitspraak van de Heffingsambtenaar en de aan belanghebbende opgelegde aanslag; en
  • gelast dat de gemeente Eindhoven aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van in totaal € 156 vergoedt.
Aldus gedaan op 14 augustus 2013 door P.J.M. Bongaarts, voorzitter, J. Swinkels en T.A. Gladpootjes, in tegenwoordigheid van J.W.J. van der Heijden, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH
’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.