ECLI:NL:GHSHE:2013:3757

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 augustus 2013
Publicatiedatum
14 augustus 2013
Zaaknummer
12-711
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tardief ingediende stukken in hoger beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 4 april 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting die aan belanghebbende was opgelegd. De naheffingsaanslag was opgelegd op 29 september 2011, omdat belanghebbende zijn auto had geparkeerd zonder tijdig de parkeerbelasting te voldoen. Belanghebbende had wel betaald tot 19.59 uur, maar de parkeercontroleurs constateerden om 20.11 uur dat er geen belasting was betaald voor de periode na 19.59 uur. Belanghebbende kocht pas om 20.19 uur een nieuw parkeerkaartje, wat leidde tot de naheffingsaanslag van € 53,70.

Tijdens de zitting op 21 maart 2013 diende belanghebbende een uur voor aanvang van de zitting nog digitale stukken in, die het Hof als tardief beschouwde. Het Hof oordeelde dat belanghebbende niet redelijkerwijs mocht verwachten dat deze stukken tijdig de behandelende kamer zouden bereiken. Het Hof liet de tardief ingediende stukken buiten beschouwing en bevestigde de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West Brabant, die het beroep van belanghebbende ongegrond had verklaard. Het Hof oordeelde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd, omdat belanghebbende niet tijdig terugkeerde naar de parkeerautomaat om de parkeerbelasting te voldoen.

Het Hof verwierp de grieven van belanghebbende, waaronder de stelling dat de Verordening parkeerbelasting onduidelijk was en dat de kosten van de naheffingsaanslag exorbitant waren. Het Hof concludeerde dat de gemeente Middelburg de kosten in rekening had gebracht conform de Gemeentewet en dat de tijdsweergave op de parkeerautomaat betrouwbaar was. De slotsom was dat het hoger beroep ongegrond werd verklaard en de uitspraak van de Rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 12/711
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende],wonende te [woonplaats],
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 7 september 2012, nummer AWB 11/6316, in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Middelburg,
hierna: de Heffingsambtenaar,
betreffende de uitspraak van de Heffingsambtenaar op het bezwaarschrift van belanghebbende inzake de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting, aanslagnummer [aanslagnummer].

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is op 29 september 2011 een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting opgelegd ten bedrage van € 53,70. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Heffingsambtenaar bij zijn uitspraak de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.2.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 41. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.3.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van
€ 115. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend op 11 en 19 maart 2013. In de stukken van 19 maart 2013 heeft belanghebbende het voornemen geuit om op
20 maart 2013 (de dag vóór de zittingsdatum) nog een digitaal schrijven (een pleitnota) in te dienen. De stukken ingediend op 11 en 19 maart 2013 zijn - afgezien van een bij deze stukken behorend mapje met foto’s - in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.5.
Op 20 maart 2013 zijn er geen stukken van belanghebbende ingekomen bij het Hof.
1.6.
Belanghebbende heeft op de zittingsdag om 8.47 uur digitaal aanvullende stukken ingediend. In deze stukken heeft hij (enkel) aangegeven niet ter zitting van 10.00 uur aanwezig te kunnen zijn. Daarna heeft belanghebbende om 9.02 uur - dus een uur vóór aanvang van de zitting - nog nadere stukken ingediend, welke stukken hij “HB pleitnota” heeft genoemd. Het Hof heeft pas na de zitting kennis kunnen nemen van deze stukken.
1.7.
De zitting heeft plaatsgehad op 21 maart 2013 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, namens de Heffingsambtenaar, mevrouw [A] en de heer [B]. Belanghebbende is niet verschenen. De griffier heeft verklaard dat zij belanghebbende bij op 25 februari 2013, met nummer [C], aangetekend naar het door belanghebbende zelf opgegeven adres verzonden uitnodiging, waarvan een afschrift tot de stukken behoort, heeft kennis gegeven van datum, plaats en tijdstip van de zitting.
Tot de stukken van het geding behoort een kopie van het op de onderhavige uitnodiging betrekking hebbende gedeelte van de lijst van aangetekende verzendbewijzen en een schermprint van de op dat verzendbewijs betrekking hebbende statusinformatie. Hieruit volgt dat de uitnodiging op 26 februari 2013 op het door belanghebbende opgegeven adres is afgeleverd.
1.8.
De Heffingsambtenaar heeft ter zitting een aantal stukken overgelegd, te weten een machtiging en een complete versie van de Verordening parkeerbelastingen 2002 (hierna: de Verordening) en de daarbij behorende tarieventabel, met een kaart van het gebied waarin parkeerbelasting verschuldigd is. De door belanghebbende aan het Hof overgelegde foto’s, als bedoeld onder 1.4., zijn ter zitting aan de Heffingsambtenaar getoond.
1.9.
Het Hof heeft na de behandeling ter zitting het onderzoek gesloten.
1.10.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat bij deze uitspraak is gevoegd.
1.11.
Het Hof heeft in deze zaak op 4 april 2013 mondeling uitspraak gedaan. Afschriften van het proces-verbaal van die uitspraak zijn op 4 april 2013 aan partijen verzonden.
1.12.
Belanghebbende heeft tegen de mondelinge uitspraak beroep in cassatie ingesteld.
De griffier van de Hoge Raad heeft bij schrijven van 22 mei 2013 verzocht de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
2.1.
Belanghebbende heeft op 29 september 2011 omstreeks 19.45 uur zijn auto met kenteken [C] geparkeerd op een parkeerplaats aan de [a-straat] te [D].
Deze parkeerplaats is door burgemeester en wethouders op grond van de Verordening en de daarbij behorende kaart aangewezen als plaats waar parkeerbelasting verschuldigd is om te parkeren.
2.2.
Belanghebbende heeft voor dit parkeren tot 19.59 uur parkeerbelasting betaald. Omstreeks 20.11 uur hebben de parkeercontroleurs geconstateerd dat er voor het parkeren van de auto op voornoemde locatie te weinig parkeerbelasting is voldaan en is voornoemde naheffingsaanslag aan belanghebbende opgelegd. Belanghebbende heeft daarna parkeerbelasting voldaan voor het parkeren op voornoemde locatie van 20.19 uur tot 20.47 uur.

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de naheffingsaanslag terecht aan belanghebbende is opgelegd.
Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Heffingsambtenaar is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt, met inachtneming van hetgeen het Hof heeft overwogen onder 4.1. tot en met 4.3. van deze uitspraak. Voor hetgeen de Heffingsambtenaar ter zitting heeft toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot een gegrond hoger beroep en de Heffingsambtenaar tot een ongegrond hoger beroep.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
Vooraf en ambtshalve
4.1.
Belanghebbende heeft een uur vóór aanvang van de zitting digitaal aanvullende stukken ingediend, welke stukken hij “HB pleitnota” heeft genoemd. Daarvóór had belanghebbende reeds op 11 maart 2013 en 19 maart 2013 aanvullende stukken aan het Hof doen toekomen. In de stukken van 19 maart 2013 heeft hij het voornemen geuit om op woensdag 20 maart 2013 (de dag vóór de zittingsdatum) nog een digitaal schrijven (een pleitnota) in te dienen. Op woensdag 20 maart 2013 zijn er geen stukken van belanghebbende ingekomen bij het Hof.
4.2.
Het Hof overweegt ten aanzien van de op de zittingsdatum ingebrachte stukken dat deze na de 10-dagen termijn zijn ingebracht, maar dat het Hof niettemin zal bezien of, het belang van belanghebbende afwegende tegen het belang van een behoorlijke procesgang, redenen bestaan de stukken te aanvaarden en tot de stukken van het geding te rekenen.
Het Hof overweegt daartoe als volgt. Het Hof ziet geen redenen waarom belanghebbende de op de zittingsdatum ingediende stukken niet eerder had kunnen inbrengen, bij voorbeeld bij de voornoemde aanvullende stukken van 11 of 19 maart 2013 of, zoals aangekondigd, op 20 maart 2013. Belanghebbende zelf heeft evenmin goede redenen aangevoerd voor het zo laat indienen van deze stukken.
4.3.
Het Hof is van oordeel dat belanghebbende niet redelijkerwijs mocht verwachten dat stukken die hij op de dag van de zitting digitaal inbrengt – zonder dat het Hof de digitale weg voor het inbrengen van stukken had opengesteld - tijdig, dat wil zeggen voorafgaande aan de zitting, de behandelende kamer bereiken, ook niet als hij die stukken aanduidt als ‘pleitnota’. In dit geval hebben de op de zittingsdatum ingediende stukken de behandelende kamer niet tijdig bereikt en konden de stukken derhalve niet ter zitting besproken worden. De stukken hebben de Heffingsambtenaar kennelijk evenmin tijdig bereikt, de Heffingambtenaar heeft immers ter zitting er geen blijk van gegeven deze stukken te hebben ontvangen. Gelet op deze omstandigheden beschouwt het Hof de op de zittingsdatum ingebrachte stukken als tardief ingebracht. De stukken geven het Hof voorts geen aanleiding om aan te nemen dat het onderzoek onvolledig is geweest en heropend dient te worden. Het Hof laat de stukken ingebracht op de zittingsdatum dan ook buiten beschouwing bij de beoordeling van onderhavig geschil.
Ten aanzien van het geschil
4.4.
De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en daartoe overwogen, dat parkeerbelasting is verschuldigd bij de aanvang van het parkeren, dat belanghebbende voor zijn geparkeerde auto parkeerbelasting had betaald tot 19.59 uur, dat om 20.11 uur geen belasting was betaald voor het parkeren na 19.59 uur en dat de naheffingsaanslag daarom terecht is opgelegd. De Rechtbank heeft vervolgens overwogen dat niet relevant is dat belanghebbende om 20.19 uur alsnog een parkeerkaartje heeft gekocht, omdat de tweede betaling (c.q. het tweede parkeerkaartje) immers niet de tijd tussen 19.59 uur en 20.19 uur dekt.
4.5.
Het Hof acht de oordelen van de Rechtbank juist.
4.6.
Belanghebbende voert in hoger beroep de volgende grieven aan.
I. De Verordening parkeerbelasting is niet duidelijk en/of niet te vinden.
4.7.
Het Hof verwerpt deze grief. Op grond van het bepaalde in artikel 225 en 234 van de Gemeentewet kan een gemeente een parkeerbelasting instellen. De gemeente Middelburg heeft van deze bevoegdheid gebruik gemaakt door middel van genoemde Verordening, welke Verordening op de voorgeschreven wijze is gepubliceerd. Artikel 11 van de Verordening luidt: "het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en invordering van de parkeerbelastingen". Het college heeft deze nadere regels opgenomen in een "Voorschrift parkeerkaartje en parkeervergunning" (hierna: het Voorschrift), vastgesteld op 20 november 2001. Dit voorschrift bevat, kort gezegd, dat het parkeerkaartje of de parkeervergunning duidelijk van buitenaf leesbaar aan de binnenzijde van de voorruit van het voertuig dient te worden geplaatst. Dit voorschrift is in werking getreden op 1 januari 2002. Gelet hierop faalt belanghebbendes stelling, dat uit de Verordening en/of het Voorschrift onverbindend en/of onduidelijk zouden zijn. De omstandigheid dat belanghebbende de Verordening, naar hij stelt, niet kon vinden op het internet, is niet van belang.
II. Het bedrag van € 1,70 aan naheffing parkeerbelasting is aanvaardbaar, maar het bedrag van € 52 dat bij de naheffingsaanslag aan kosten in rekening is gebracht, is exorbitant. Bovendien staat dit bedrag niet in de Verordening noch in de daarbij behorende tarieventabel.
4.8.
Deze grief faalt eveneens. De Gemeentewet schrijft voor dat de gemeente kosten in rekening brengt bij een naheffingsaanslag (artikel 234, lid 6, Gemeentewet). Die kosten mogen niet hoger zijn dan een bepaald maximum; dat staat in lid 7 van artikel 234 van de Gemeentewet en wordt uitgewerkt in het Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen. De gemeente Middelburg heeft de kosten in rekening gebracht conform artikel 9 van de Verordening en de daarbij horende tarieventabel (hierna: de Tarieventabel). Zij is daarbij binnen de grenzen van de Gemeentewet gebleven. Belanghebbende klaagt weliswaar terecht dat in de door de Heffingsambtenaar voorafgaande aan de zitting ingediende, abusievelijk incomplete kopie van de Tarieventabel het bedrag van de kosten niet is te vinden, maar deze klacht baat hem niet, omdat de Tarieventabel op de wettelijk voorgeschreven wijze is vastgesteld en gepubliceerd en daarmee verbindend is.
III. De klok op de parkeerautomaat loopt 4-5 minuten voor.
4.9.
Ook deze grief faalt. De Heffingsambtenaar heeft gesteld dat de tijdsweergave op de parkeerautomaat plaatsvindt door de zogenaamde mobitex-tijdsweergave. Ieder uur zoekt de parkeerautomaat zelfstandig verbinding met een satelliet om de tijdsweergave tussen satelliet en parkeerautomaat te synchroniseren. De handterminal van de parkeercontroleur waarmede naheffingsaanslag worden vervaardigd, wordt ten minste eenmaal per dag gesynchroniseerd met de juiste tijdwaarneming. De handterminal wordt dan in verbinding gesteld met de server voor het uitlezen en versturen van de naheffingsaanslagen. Tegelijkertijd wordt dus de tijdsweergave gecontroleerd. Het Hof acht deze stellingen van de Heffingsambtenaar geloofwaardig; het Hof acht onaannemelijk dat de tijdsweergave op de parkeerautomaat 4-5 minuten voorloopt.
IV. Door onjuiste mededelingen van de controleur zijn ongeveer 12-13 minuten verstreken tussen het tijdstip dat belanghebbende de tweede betaling wilde verrichten en het moment dat hij de betaling daadwerkelijk verrichtte.
4.1
Belanghebbendes grieven III en IV komen tezamen hier op neer, dat het tijdsverloop tussen 19.59 (het tijdstip waarop het eerste parkeerkaartje verliep) en 20.19 (het tijdstip waarop het tweede parkeerkaartje begon) wordt veroorzaakt door (a) het feit dat de klok op de parkeerautomaat 4-5 minuten voorliep en (b) handelingen van de controleur, die, naar het Hof begrijpt, tezamen nog eens 8 tot 13 minuten in beslag namen. Het Hof heeft hierboven de stelling dat de klok op de parkeerautomaat voorliep, verworpen. Hieruit volgt, dat belanghebbende, ook zonder rekening te houden met de beweerde gedragingen van de controleur, 4 tot 5 minuten te laat was met het kopen van het tweede parkeerkaartje. Anders gezegd: de parkeertijd waarvoor belanghebbende had betaald, was reeds 4 tot 5 minuten overschreden. Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 14 juni 2006, nr. 37053, LJN: AD7779, kan ook bij een zo kortdurende overschrijding een naheffingsaanslag worden opgelegd.
V. De tijdsoverschrijding bestaat uitsluitend uit de tijd die nodig is voor het verrichten van de betalingshandeling.
4.11.
Ook deze grief faalt. Indien iemand komt aangereden en dan zijn auto parkeert, moet hem enige tijd gegund worden om bij de automaat de parkeerbelasting te voldoen, terug te keren naar zijn auto en het kaartje achter de voorruit te plaatsen. Dat was hier echter niet de situatie. Belanghebbende had zijn auto al geparkeerd, en had al betaald voor de periode tot 19.59 uur. Hij had kennelijk meer tijd nodig. Dan is het zijn verantwoordelijkheid om op tijd terug te gaan naar de automaat en op tijd extra parkeerbelasting te betalen. Dat heeft belanghebbende niet gedaan. Hij heeft pas betaald om 20.19 uur.
VI. Door de parkeercontroleurs en/of de Heffingsambtenaar zijn toezeggingen gedaan dat de aanslag niet zou worden opgelegd dan wel dat deze zou worden vernietigd.
Deze laatste grief van belanghebbende treft evenmin doel. De Heffingsambtenaar heeft betwist dat zulke toezeggingen zijn gedaan. Belanghebbende heeft met hetgeen hij heeft aangevoerd niet aannemelijk gemaakt dat zulke toezeggingen zijn gedaan.
Gezien het voorgaande is de beslissing van de Rechtbank juist. Hetgeen belanghebbende overigens heeft aangevoerd brengt het Hof niet tot een ander oordeel.
Slotsom
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de Rechtbank dient te worden bevestigd.
Ten aanzien van het griffierecht
Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Staat aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.
Ten aanzien van de proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

5.Beslissing

Het Hof
  • verklaart het hoger beroep ongegrond, en
  • bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Aldus gedaan op 4 april 2013 door W.E.M. van Nispen tot Sevenaer, voorzitter, P.J.M. Bongaarts en S. Bosma, in tegenwoordigheid van K.M.J. van der Vorst, griffier.
De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Deze schriftelijke uitspraak is slechts een vervanging van de zogenoemde mondelinge uitspraak, waartegen al beroep in cassatie is ingesteld. Voor de Hoge Raad geldt deze schriftelijke uitspraak als de uitspraak waartegen dat beroep is ingesteld. Tegen deze schriftelijke uitspraak kan niet opnieuw beroep in cassatie worden ingesteld.
De partij die tegen de mondelinge uitspraak beroep in cassatie heeft ingesteld, kan binnen zes weken na de verzending van deze schriftelijke uitspraak de gronden van het eerder ingestelde beroep aanvoeren of aanvullen. De brief met de gronden van het beroep moet binnen de termijn van zes weken door de Hoge Raad zijn ontvangen. Eventuele vertraging bij de verzending is voor risico van de partij die de gronden aanvoert of aanvult.
De brief moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage.