Uitspraak
GERECHTSHOF TE ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het procesverloop
2.Het standpunt van verzoeker
3.Het standpunt van de advocaat-generaal
4.De ontvankelijkheid van het wrakingsverzoek
5.De beoordeling van het wrakingsverzoek.
af;
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 15 februari 2013 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van een verzoeker in een strafzaak. Het verzoek tot wraking was ingediend tegen de rechters mr. S.C. van Duijn, mr. J.F. Dekking en mr. F.L. Muskens, naar aanleiding van een eerdere uitspraak van de strafkamer. De verzoeker, vertegenwoordigd door zijn raadsman mr. H.H.M. van Dijk, stelde dat de rechters niet onpartijdig waren en dat hun oordeel over de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie onterecht was. Het wrakingsverzoek werd op 17 januari 2013 ingediend en was gemotiveerd. De wrakingskamer heeft het verzoek op 7 februari 2013 behandeld, waarbij zowel de verzoeker als de advocaat-generaal mr. A.W.A. Willemsen aanwezig waren.
De wrakingskamer oordeelde dat het verzoek ontvankelijk was, maar dat de gronden voor wraking niet gegrond waren. De wrakingskamer benadrukte dat rechters uit hoofde van hun aanstelling vermoed worden onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit vermoeden ondermijnen. De verzoeker had aangevoerd dat de strafkamer in haar eerdere uitspraak onterecht had geoordeeld over de noodzaak om de LEBZ (Landelijke Expertisegroep Bijzondere Zedenzaken) te raadplegen en dat er een afspraak was gemaakt tussen hem en de aangeefsters over het niet doen van aangifte.
De wrakingskamer concludeerde dat de overwegingen van de strafkamer niet duidden op vooringenomenheid en dat de verzoeker niet had aangetoond dat er sprake was van een objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid. Het hof wees het wrakingsverzoek af en bepaalde dat de hoofdzaak voortgezet zou worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek. De beslissing werd openbaar uitgesproken op dezelfde dag.