ECLI:NL:GHSHE:2013:3028

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 juli 2013
Publicatiedatum
12 juli 2013
Zaaknummer
12-00420
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid en rechtmatigheid van de aanslag verontreinigingsheffing door het Waterschap in het kader van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren

In deze zaak gaat het om de vraag of de Heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Oost-Brabant bevoegd was om hoger beroep in te stellen tegen de uitspraak van de Rechtbank 's-Hertogenbosch, die de aanslagen in de verontreinigingsheffing voor de jaren 2007 en 2008 had vernietigd. De belanghebbende, eigenaar van een perceel dat niet is aangesloten op het gemeentelijke rioleringsstelsel, had aanslagen ontvangen van het Waterschap voor de verontreinigingsheffing. Het Hof oordeelt dat het Waterschap optreedt als kwaliteitsbeheerder in de zin van artikel 18, lid 1 van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (WVO) en dat de heffingsambtenaar bevoegd was om in hoger beroep te gaan. Het Hof concludeert dat de aanslag rechtmatig is opgelegd, ongeacht het feit dat de IBA (Individueel Behandelingssysteem Afvalwater) niet direct op het oppervlaktewater loost. De Rechtbank had ten onrechte geoordeeld dat de heffingsbevoegdheid van het Waterschap niet van toepassing was. Het Hof bevestigt de uitspraak van de Heffingsambtenaar en verklaart het beroep van de belanghebbende ongegrond. De uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd, behoudens de beslissingen inzake griffierecht en proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 12/00420
Schriftelijke uitspraak op het
hoger beroep,ingesteld door
de heffings- en invorderingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Oost-Brabant (BSOB),
tegen de schriftelijke uitspraak van de Rechtbank
‘s-Hertogenbosch (hierna: de Rechtbank) van 3 juli 2012, nummer AWB 10/101, in het geding tussen
de heer [belanghebbende]te
[woonplaats]
(hierna: belanghebbende)
en
de Heffingsambtenaar van het Waterschap [H],
(hierna: de Heffingsambtenaar)
betreffende na te melden aanslag in de verontreinigingsheffing voor het jaar 2007.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende zijn aanslagen in de verontreinigingsheffing opgelegd voor de belastingjaren 2007, 2008 en voor de periode van 1 januari tot en met 31 mei 2009. De aanslagen bedragen respectievelijk € 129,24, € 129,24 en € 44,20.
1.2.
Na bezwaar heeft de Heffingsambtenaar de bezwaren ongegrond verklaard en de aanslagen gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is van de drie uitspraken van de Heffingsambtenaar in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank een griffierecht geheven van in totaal € 41.
1.4.
Bij uitspraak van 3 juli 2012 heeft de Rechtbank het beroep in alle zaken gegrond verklaard. Na vernietiging van de uitspraken op bezwaar heeft de Rechtbank de aanslagen vernietigd. De Rechtbank heeft de Heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende vastgesteld op € 36,96 en de Heffingsambtenaar gelast aan belanghebbende het door deze gestorte griffierecht ten bedrage van € 41 te vergoeden.
1.5.
Tegen de uitspraak van de Rechtbank, in zoverre deze de jaren 2007 en 2008 betreft, heeft de Heffingsambtenaar op 13 augustus 2012 in één geschrift hoger beroep ingesteld. Het Hof heeft het beroepschrift in hoger beroep gesplitst in twee afzonderlijke beroepschriften. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 13 maart 2013 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn verschenen en gehoord belanghebbende in persoon en namens de Heffingsambtenaar de heer [A] van belastingadviesbureau [B] te [C]. Ter zitting is tevens behandeld de zaak van belanghebbende met hofkenmerk 12/00421.
1.7.
Partijen hebben ter zitting ieder een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Buiten bezwaar van belanghebbende heeft de Heffingsambtenaar bij zijn pleitnota een bijlage overgelegd.
1.8.
Aan het einde van de mondelinge behandeling heeft het Hof het onderzoek ter zitting gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
2.1.
Belanghebbende is eigenaar van het perceel kadastraal bekend als gemeente [D], sectie [--], nummer [000], plaatselijk bekend als [E-straat] 7 te [woonplaats], gemeente [D] (hierna: de gemeente). Het perceel is niet aangesloten op het gemeentelijke rioleringsstelsel.
2.2.
In verband met wijziging van enige bepalingen van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren in verband met de zuivering van stedelijk afvalwater en toekenning bevoegdheid aan Waterschapsbesturen tot vergunningverlening, werd in 2003 op voormeld perceel een zogenoemde IBA (Individueel Behandelingssysteem Afvalwater) geplaatst.
Vóór de plaatsing van de IBA bevond zich op het perceel voor de afvoer van rioolwater een bezinkput. Die was eigendom van belanghebbende. Voor de bezinkput was belanghebbende geen recht of heffing verschuldigd.
2.3.
Op 23 oktober 2003 hebben belanghebbende en de gemeente, in verband met de plaatsing van de IBA een overeenkomst (overeenkomst aanleg, gebruik en instandhouding van het individuele behandelingssysteem afvalwater) gesloten (hierna: de IBA overeenkomst).
2.4.
Artikel 2 “Aanleg en onderhoud” lid 7 van de IBA overeenkomst luidt als volgt.
“Het onderhoud, de vervanging van onderdelen en de zorg voor de goede werking van het IBA-systeem wordt verzorgd en komt geheel voor rekening van de gemeente.”.
2.5.
Artikel 4 “Eenmalige eigen bijdrage, heffingen en vergoedingen” van de IBA overeenkomst luidt als volgt.
De eigenaar betaalt aan de gemeente voor het ter beschikking stellen van het IBA-systeem een eenmalige eigen bijdrage van € 2.135,-- (zegge tweeduizend honderdvijfendertig euro) te voldoen in vier termijnen van € 533,75 per jaar.
De eigenaar betaalt jaarlijks aan de gemeente een bijdrage die overeenkomt met het in de gemeente geldende rioolrecht, zoals dat is verschuldigd in dat betreffende jaar.
De eigenaar betaalt jaarlijks aan het Waterschap [F] de verontreinigingsheffing volgens de daarvoor geldende heffingsgrondslag, zoals dat is verschuldigd in dat betreffende jaar.
De kosten voor het leveren van stroom aan het IBA-systeem zijn voor rekening van de eigenaar. De gemeente koopt deze kosten eenmalig af door € 670 (zegge zeshonderdzeventig euro) over te maken op een door de eigenaar aan te geven rekening. De betaling vindt plaats na oplevering van de IBA, doch niet later dan uiterlijk 1 maart 2004.
2.6.
Ingaande 1 november 2003 heeft de gemeente het onderhoud van de IBA uitbesteed en ter zake een onderhoudscontract afgesloten met [G] BV, voor de duur van 20 jaar.
2.7.
De gemeente en het Waterschap [H] (hierna: het Waterschap) hebben in 2004/2005 een “Gemeenschappelijke regeling sanering buitengebied tussen de Gemeente [D] en Waterschap [H]” (hierna: de gemeenschappelijke regeling) getroffen. Het desbetreffende stuk is door het Waterschap getekend op 24 september 2004 en door de gemeente op 28 april 2005.
In artikel 1 is geformuleerd dat de regeling is getroffen in het belang van een doelmatige sanering van ongezuiverde lozingen van afvalwater in het buitengebied en dat de regeling zich richt op die gebieden waar het aanleggen van riolering ondoelmatig is en het afvalwater gezuiverd wordt met een systeem voor de individuele behandeling van afvalwater (IBA).
2.8.
In de considerans van de gemeenschappelijke regeling is onder meer overwogen dat inzameling van afvalwater behoort tot de zorgtaken van de gemeente conform de Wet milieubeheer, dat de zuivering van afvalwater behoort tot de zorgtaken van het Waterschap, dat door de samenwerking tussen gemeente en Waterschap de laagste maatschappelijke kosten kunnen worden bereikt, dat de gemeente op grond van de Wet bodemsanering zorg draagt voor handhaving van lozingen van afvalwater in de bodem en dat het Waterschap op grond van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren zorg draagt voor handhaving van lozingen op oppervlaktewater.
2.9.
In april 2005 is, in aansluiting op de hiervoor bedoelde gemeenschappelijke regeling, tussen de gemeente en het Waterschap [H] een “Samenwerkingsovereenkomst tussen Gemeente [D] en Waterschap [H] voor het beheer en onderhoud van de gesaneerde afvalwaterlozingen in het buitengebied” (hierna: de samenwerkingsovereenkomst) overeengekomen. Die regeling gold met ingang van 1 januari 2007, ook voor het onderhavige jaar.
2.10.
In de samenwerkingsovereenkomst (artikel 2, verantwoordelijkheden en bevoegdheden) is onder meer bepaald dat het Waterschap verantwoordelijk is voor beheer, onderhoud en vervanging van elektro- en mechanische onderdelen van de IBA-systemen en dat de gemeente de regie voert over contacten met gebruikers en perceelseigenaren. In artikel 6 (Uitvoering beheer en onderhoud) is vermeld dat het Waterschap beheer, onderhoud en vervanging van elektro- en mechanische onderdelen van IBA-systemen aanbesteedt c.q. deze taak zelf uitvoert, dat het Waterschap het onderhoudscontract dat de gemeente per 1 november heeft afgesloten met [G] BV voor de duur van 20 jaar overneemt, dat het Waterschap de bevindingen van beheerswerkzaamheden aan de betrokken gemeenten rapporteert en dat doelstelling van het Waterschap is om de systemen op een zodanige wijze te beheren dat zij ten minste twintig jaar goed functioneren en volledige vervanging van de systemen niet eerder dan na twintig jaar noodzakelijk is.
2.11.
In artikel 7 (financiën beheer en onderhoud) van de samenwerkingsovereenkomst is onder meer vermeld dat de kosten voor beheer, onderhoud en vervanging van elektro- en mechanische onderdelen voor rekening van het Waterschap zijn en dat de gemeente een financiële bijdrage aan het Waterschap levert voor de kosten van beheer, onderhoud en vervanging van de IBA-systemen en dat deze bijdrage € 75 per jaar per IBA- systeem bedraagt met ingang van 2005. In artikel 8 (Coördinatiekosten en verrekening) is bepaald dat voor de coördinatie van het beheer en onderhoud de gemeente aan het Waterschap geen vergoeding betaalt.
2.12.
In de uitspraak op bezwaar heeft de Heffingsambtenaar de aanslag gehandhaafd, na onder meer te hebben opgemerkt dat hij de veronderstelling van belanghebbende dat de overeenkomst van belanghebbende met de gemeente [D] betekent dat geen aanslag verontreinigingsheffing kan worden opgelegd, niet deelt.
2.13.
De Rechtbank heeft in haar uitspraak de aanslag vernietigd, na te hebben geoordeeld dat, gelet op de Waterschapswet en de geschiedenis van haar totstandkoming, moet worden aangenomen dat de wetgever slechts een belastingheffende bevoegdheid aan de Waterschappen heeft willen verlenen voor zover daarmee tot dekking kan worden gekomen van de kosten die voor het Waterschap voortvloeien uit de aan hem rechtstreeks in de Waterschapswet opgedragen publiekrechtelijke taken.

3.Geschil, standpunten en conclusies van partijen

3.1.
In hoger beroep is in geschil het antwoord op de volgende vragen.
A. Was de Heffingsambtenaar bevoegd het hoger beroep in te stellen?
Zo ja,
B. Is de onderhavige aanslag verontreinigingsheffing voor het jaar 2007 volgens wet- en regelgeving juist opgelegd?
C. Indien vraag (B) bevestigend zou worden beantwoord: verhinderen algemene beginselen van behoorlijk bestuur het opleggen van de aanslag?
D. Dient de Heffingsambtenaar aan belanghebbende het door deze bij de Rechtbank betaalde griffierecht ad € 41 te vergoeden en dient de Heffingsambtenaar aan belanghebbende het bedrag van de uitgesproken proceskostenverdeling ad € 36,96 te vergoeden, los van de uiteindelijke uitkomst in de in hoger beroep behandelde zaken?
Belanghebbende beantwoordt de vragen A en B ontkennend en vragen C en D bevestigend. De Heffingambtenaar is de tegenovergestelde opvatting toegedaan. De hoogte als zodanig van de aanslag is niet in geschil.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Ter zitting hebben zij daar – zakelijk weergegeven – het volgende aan toegevoegd/benadrukt.
Belanghebbende
De gemeente besteedt uit en het Waterschap gaat vervolgens heffen. Ik betaal ook rioolrecht aan de gemeente. Ik word tweemaal belast.
De IBA is altijd van de gemeente geweest.
Er is mij gezegd dat lozen op het oppervlaktewater een voorwaarde is voor verontreinigingsheffing.
De gemeente hield zich niet aan de overeenkomst.
Wat de clausule onder 3 in artikel 4 van de IBA-overeenkomst betreft, met een ambtenaar van de gemeente is die clausule besproken. Deze heeft me gezegd dat die clausule een standaardclausule betreft, dat die clausule in alle overeenkomsten staat, dat die clausule echter niet ziet op de situatie als die van mij en dat die situatie alleen ziet op situaties waarin rechtstreeks op het oppervlakte wordt geloosd.
De Heffingambtenaar
De IBA voorkomt een ongezuiverde lozing.
De werking van de IBA is eigenlijk inzamelend, zuiverend en transporterend.
Wat betreft punt 11 van mijn pleitnota: er zijn geen planologische aspecten aan verbonden.
Wat betreft de door belanghebbende beweerde truc van de gemeente: er is geen vorm van dubbele heffing. Verontreinigingsheffing en heffing van rioolrecht zijn er altijd geweest.
In 2009 is de samenwerking met de gemeente gestaakt. We waren niet tevreden over de samenwerking.
Ik geloof niet dat de gemeente naar belanghebbende toe in strijd heeft gehandeld met de IBA overeenkomst. Zelfs als de gemeente belanghebbende op het verkeerde been heeft gezet, was het Waterschap geen partij bij de IBA overeenkomst. Het Waterschap heeft ongetwijfeld bij het aangaan van de samenwerking de overeenkomst tussen belanghebbende en de gemeente ingezien. De tekst van die overeenkomst staat gewoon heffing toe; het Waterschap was niet bekend met de door belanghebbende gestelde mondelinge uitlatingen van de ambtenaar van de gemeente.
3.3.
Belanghebbende concludeert primair tot niet-ontvankelijkverklaring van de Heffingsambtenaar (van de Belastingsamenwerking Oost-Brabant) in hoger beroep. Subsidiair concludeert hij, onder vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en vernietiging van de uitspraak op bezwaar, tot vernietiging van de aanslag.
De Heffingsambtenaar concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, ongegrondverklaring van het beroep en bevestiging van de uitspraak op bezwaar.

4.De gronden voor de beslissing

Ten aanzien van de geschilpunten
Ad vraag A
4.1.
De heffings- en invorderingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Oost-Brabant (BSOB) heeft in zijn pleitnota uiteengezet, kort samengevat, dat het Waterschap, als deelnemer aan de BSOB, ervoor mocht kiezen procedures inzake “oude belastingjaren” te laten voeren door de BSOB. Het Hof heeft geen reden aan de juistheid daarvan te twijfelen.
4.2.
Blijkens de bijlage 1 bij het pro forma beroepschrift in hoger beroep heeft het Waterschap van die mogelijkheid gebruik gemaakt. Het dagelijks bestuur van het Waterschap heeft het afdelinghoofd Heffen en Invorderen van de BSOB als onbezoldigd ambtenaar van het Waterschap aangesteld.
4.3.
Gelet op het vorenstaande moet vraag A bevestigend worden beantwoord.
Ad vraag B
4.4.
Ingevolge artikel 18, lid 1, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (tekst 2007)(hierna: de WVO) is een kwaliteitsbeheerder niet zijnde het Rijk bevoegd ter bestrijding van zijn kosten van maatregelen tot het tegengaan en voorkomen van verontreiniging van oppervlaktewateren een heffing in te stellen ter zake van het direct of indirect brengen van stoffen in oppervlaktewater waarvoor de kwaliteitsbeheerder bevoegd is, of op een zuiveringstechnisch werk dat bij die kwaliteitsbeheerder in beheer is.
4.5.
In artikel 3, eerste lid van de Verordening verontreinigingsheffing Waterschap [H] 2007 (hierna: de Verordening) heeft het Waterschap bepaald dat onder de naam verontreinigingsheffing, ter bestrijding van de kosten van maatregelen tot het tegengaan en voorkomen van verontreiniging van oppervlaktewateren, een directe belasting wordt geheven ter zake van het direct of indirect brengen van stoffen in oppervlaktewater waarvoor het Waterschap bevoegd is, of een zuiveringstechnisch werk dat bij het Waterschap in beheer is.
4.6.
Uit dit artikel volgt, dat indien het IBA kan worden aangemerkt als een (a) “zuiveringtechnisch werk” dat (b) bij het Waterschap in beheer is, niet relevant is of op het oppervlaktewater wordt geloosd.
4.7.
Onjuist is dan ook het door de Rechtbank ten overvloede gegeven oordeel dat, nu het doel van de WVO is het beschermen van het oppervlaktewater tegen verontreiniging, en vaststaat dat de onderhavige IBA de daarin gebrachte stoffen in de bodem en niet op het oppervlaktewater loost, op die grond voor heffing geen plaats zou zijn.
4.8.
Tussen partijen is niet in geschil dat de IBA op grond van de in artikel 17 WVO gegeven begripsomschrijving als zuiveringtechnisch werk moet worden aangemerkt. Dit gezamenlijk oordeel van partijen is juist. Het Hof zal hierna tot de conclusie komen dat dit werk bij het Waterschap in beheer is, zodat, zoals overwogen, niet relevant is, of (door middel van het IBA) op het oppervlaktewater wordt geloosd. Belanghebbendes klacht, dat heffing niet mogelijk zou zijn, omdat hij niet door middel van de IBA op het oppervlaktewater loost, faalt daarom.
4.9.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat het Waterschap [H] (hierna: het Waterschap) het beheer van IBA op grond van een overeenkomst met de gemeente [D], de hiervoor vermelde samenwerkingsovereenkomst tussen de gemeente [D] en het Waterschap, op zich heeft genomen. Onjuist is, aldus de Rechtbank, de opvatting dat het Waterschap de bevoegdheid de onderhavige aanslag op te leggen, aan de Verordening heeft ontleend. Op grond van de samenwerkingsovereenkomst is het Waterschap immers gelijk te stellen met de particuliere bedrijven die het beheer van de IBA vóór 1 januari 2007 en na 1 mei 2009 hebben uitgevoerd, aldus verder de Rechtbank. De Rechtbank concludeert vervolgens dat het Waterschap niet is aan te merken als een kwaliteitsbeheerder in de zin van de WVO.
4.10.
De Heffingsambtenaar bestrijdt de juistheid van die conclusie. In dat kader heeft hij aangevoerd dat de wetgever nadrukkelijk de mogelijkheid heeft geboden om de zorgplicht van de gemeente voor de inzameling van afvalwater en de zorgplicht van het waterschap voor de zuivering van afvalwater in het buitengebied in onderling overleg zo doelmatig mogelijk vorm te geven. Indien gemeente en waterschap op basis van dit uitgangspunt afspreken dat het waterschap de IBA beheert, dan valt dit dus onder de reikwijdte van de zorgplicht van artikel 15a van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren en zijn kosten verhaalbaar via de verontreinigingsheffing, aldus de Heffingsambtenaar. In dat kader heeft de Heffingsambtenaar in zijn pleitnota geciteerd uit de wetsgeschiedenis van wetsvoorstel 72615 (Wijziging van enige bepalingen van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren in verband met de zuivering van stedelijk afvalwater en toekenning bevoegdheid aan waterschapsbesturen tot vergunningverlening) en uit de wetsgeschiedenis van wetsvoorstel 30578 (Wijziging van de Gemeentewet, de Wet op de waterhuishouding en de Wet milieubeheer in verband met de introductie van zorgplichten van gemeenten voor het afvloeiend hemelwater en het grondwater, alsmede verduidelijking van de zorgplicht voor het afvalwater, en aanpassing van het bijbehorende bekostigingsinstrument (verankering en bekostiging van gemeentelijke watertaken)).
4.11.
Aannemelijk is dat de gemeente en het Waterschap aan het door de Heffingsambtenaar geschetste uitgangspunt van de wetgever nader vorm hebben gegeven in de Verordening, in de gemeenschappelijke regeling en in de samenwerkingsovereenkomst. Wat de samenwerkingsovereenkomst betreft verwijst het Hof naar de artikelen 2, 6, 7 en 8 van die overeenkomst.
4.12.
In artikel 7 van genoemde overeenkomst is bepaald dat de gemeente een financiële bijdrage aan het Waterschap levert voor de kosten van beheer, onderhoud en vervanging van de IBA-systemen en dat deze bijdrage € 75 per jaar per IBA-systeem bedraagt met ingang van 2005. Niet in geschil is dat die bijdrage niet kostendekkend is. In artikel 8 (Coördinatiekosten en verrekening) is bepaald dat voor de coördinatie van het beheer en onderhoud de gemeente aan het Waterschap geen vergoeding betaalt.
4.13.
Uit het vorenstaande leidt het Hof af dat het Waterschap in het geval van belanghebbende is opgetreden als kwaliteitsbeheerder, in de zin van artikel 18, lid 1, van de WVO en dat het Waterschap niet is gelijk te stellen met een particulier bedrijf als door de Rechtbank aangegeven. Dat mogelijkerwijs in contacten met ambtenaren van de gemeente of in contacten met werknemers van het Waterschap een andere indruk is ontstaan bij belanghebbende, maakt dit niet anders. Ook niet dat het Waterschap het onderhoud van de IBA heeft uitbesteed aan een particulier bedrijf of dat, zoals belanghebbende heeft gesteld, in onder meer het jaar 2007 helemaal geen onderhoud aan de IBA is uitgevoerd, ondanks verschillende klachten.
4.14.
Vraag B moet dus bevestigend worden beantwoord.
Ad vraag C
4.15.
Met hetgeen belanghebbende ter zitting heeft aangevoerd omtrent hetgeen een ambtenaar van de gemeente hem heeft medegedeeld c.q. toegezegd inzake de onder 3 in artikel 4 van de IBA overeenkomst genoemde clausule, heeft belanghebbende een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel. De uitlatingen van de ambtenaar kunnen het Waterschap evenwel niet worden tegengeworpen. Het Waterschap is immers geen partij bij de IBA overeenkomst. Verder heeft de Heffingsambtenaar ter zitting onweersproken verklaard dat het Waterschap niet op de hoogte was van de uitlatingen/toezeggingen van de ambtenaar van de gemeente zoals door belanghebbende gesteld. Het beroep op het vertrouwensbeginsel baat belanghebbende niet.
4.16.
Vraag C wordt daarom ontkennend beantwoord.
Ad vraag D
4.17.
De Rechtbank heeft in haar uitspraak ook de uitspraak van de Heffingsambtenaar inzake de zaak met rechtbankkenmerk AWB 10/2240 en de die uitspraak betreffende aanslag (periode van 1 januari 2009 tot en met 31 mei 2009) vernietigd. De uitspraak van de Rechtbank is in zoverre inmiddels onherroepelijk geworden. Het Hof overweegt ten overvloede, ter zake van evenbedoelde aanslag is immers geen hoger beroep ingesteld, dat de al dan niet vergoeding aan belanghebbende van het door deze bij de Rechtbank betaalde griffierecht ad € 41 en de betaling van de uitgesproken veroordeling in de proceskosten (reiskosten ad € 36,96) niet afhankelijk zijn van de uiteindelijke uitkomst in de in hoger beroep behandelde zaken. De Heffingsambtenaar kan in zoverre uitvoering geven aan de uitspraak van de Rechtbank.
Ten aanzien van het griffierecht
4.18.
Gelet op het feit dat de uitspraak van de Rechtbank (gedeeltelijk) niet in stand blijft, is voor het heffen van griffierecht van de Staat inzake het hoger beroep geen plaats.
Ten aanzien van de proceskosten
4.19.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

5.Beslissing

Het Hof
  • verklaarthet hoger beroep van de Heffingsambtenaar gegrond,
  • vernietigtde uitspraak van de Rechtbank in de zaak met rechtbankkenmerk AWB 10/101 (hofkenmerk 12/00420), behoudens de beslissingen inzake het griffierecht en de proceskosten,
  • verklaarthet beroep van belanghebbende in de zaak met rechtbankkenmerk AWB 10/101 ongegrond en
  • bevestigtde uitspraak op bezwaar in de zaak met rechtbankkenmerk AWB 10/101.
Aldus gedaan op 12 juli 2013 door J.W.J. Huige, W.E.M. van Nispen tot Sevenaer en W.A. Sijberden, in tegenwoordigheid van P.H.A. Calis, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.