In deze zaak gaat het om de vraag of de Heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Oost-Brabant bevoegd was om hoger beroep in te stellen tegen de uitspraak van de Rechtbank 's-Hertogenbosch, die de aanslagen in de verontreinigingsheffing voor de jaren 2007 en 2008 had vernietigd. De belanghebbende, eigenaar van een perceel dat niet is aangesloten op het gemeentelijke rioleringsstelsel, had aanslagen ontvangen van het Waterschap voor de verontreinigingsheffing. Het Hof oordeelt dat het Waterschap optreedt als kwaliteitsbeheerder in de zin van artikel 18, lid 1 van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (WVO) en dat de heffingsambtenaar bevoegd was om in hoger beroep te gaan. Het Hof concludeert dat de aanslag rechtmatig is opgelegd, ongeacht het feit dat de IBA (Individueel Behandelingssysteem Afvalwater) niet direct op het oppervlaktewater loost. De Rechtbank had ten onrechte geoordeeld dat de heffingsbevoegdheid van het Waterschap niet van toepassing was. Het Hof bevestigt de uitspraak van de Heffingsambtenaar en verklaart het beroep van de belanghebbende ongegrond. De uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd, behoudens de beslissingen inzake griffierecht en proceskosten.