Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
2009 € 2.571 en
2010 € 2.571.
Verder is in de aanvraag vermeld dat de inhoud van het bouwwerk voor de werkzaamheden 16.537 m³ is en na de bouwwerkzaamheden 19.122 m³ zal zijn. Bij materiaal en kleurgebruik is onder meer vermeld “Stalen damw. prof. plaat”. Bij de wijze van uitvoering van bouwwerkzaamheden is ten slotte “Nog niet bekend” vermeld.
Verzonden op 8 maart 2007 is de aanvraag gehonoreerd en de vergunning verleend. Bij de voorwaarden van de vergunning is onder meer vermeld dat tijdig voor aanvang van bouwwerkzaamheden electra-/ventilatie-/installatie-/verlichtings-tekeningen/berekeningen moeten worden overgelegd. Verder moeten tijdig, minimaal drie weken voor de aanvang van het betreffende onderdeel van het werk, tekeningen en berekeningen van de constructies worden overgelegd.
3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
4.Gronden
Belanghebbende stelt met een beroep op het Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 14 juli 2009, V-N 2009/39.23 (hierna: het Besluit), en onder verwijzing naar uitspraken van het Hof ’s-Hertogenbosch van 3 september 2010, LJN BP1597, en 20 september 2005, V-N 2006/9.23, dat wordt voldaan aan de eis van zelfstandigheid als bedoeld in het Besluit. Er is, concludeert belanghebbende, sprake van een vervaardigd goed, althans van een zelfstandig deel daarvan.
a. één goed, zijnde het geheel van de oude stal tezamen met de bouwwerkzaamheden;
b. één zelfstandig goed, zijnde alleen het resultaat van de bouwwerkzaamheden; en
c. de bouwwerkzaamheden als een onderdeel van een geheel met een zekere zelfstandigheid.
Voorts is de grootte van de nieuwe stal zowel relatief als absoluut niet onbeduidend; men kan dan ook niet op grond van een onbeduidende grootte stellen dat sprake zou zijn van één geheel.
€ 5.356.
5.Beslissing
- verklaarthet hoger beroep ongegrond,
- bevestigtde uitspraak van de Rechtbank,
- bepaaltdat van de Inspecteur ter zake van het door hem ingestelde hoger beroep door tussenkomst van de griffier een griffierecht wordt geheven van € 466,
- veroordeeltde Inspecteur in de kosten van het geding bij het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 944, en
- wijstde Staat aan als de rechtspersoon die de proceskosten moet vergoeden.