ECLI:NL:GHSHE:2013:3021

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 juli 2013
Publicatiedatum
12 juli 2013
Zaaknummer
12-00639
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag omzetbelasting voor melkveebedrijf na bouw van nieuwe stal

In deze zaak gaat het om een melkveebedrijf dat een open-luifel-stal heeft gebouwd aan een bestaande ligboxenstal. De vraag is of deze bouwwerkzaamheden moeten worden aangemerkt als een verbouwing van een bestaande zaak of als de vervaardiging van een nieuw goed. De inspecteur van de Belastingdienst heeft een naheffingsaanslag opgelegd, die na bezwaar door de rechtbank is verminderd. De inspecteur is in hoger beroep gegaan tegen deze uitspraak. Het Hof oordeelt dat de nieuwe stal fysiek gescheiden is van de oude stal en dat deze zelfstandig gebruikt kan worden. De nieuwe stal heeft eigen ingangen, een aparte waterbron, een eigen voedersysteem en elektriciteitsvoorziening. Het Hof concludeert dat er sprake is van een vervaardigd onroerend goed, en dat de bouwwerkzaamheden in wezen nieuwbouw zijn. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en de naheffingsaanslag wordt verminderd met het bedrag van € 5.356. De kosten van het geding worden toegewezen aan de inspecteur.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 12/00639
Uitspraak op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst Oost Brabant/[inspecteur]
hierna: de Inspecteur,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 4 september 2012, nummer AWB 12/72, in het geding tussen
[belanghebbende],
gevestigd te[woonplaats],
hierna: belanghebbende,
en
de Inspecteur
betreffende na te noemen naheffingsaanslag.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is onder aanslagnummer [aanslagnummer] over het tijdvak 1 januari 2008 tot en met 31 december 2010 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd ten bedrage van € 7.929 aan belasting, alsmede bij beschikking een heffingsrente van € 329. De naheffingsaanslag en de beschikking heffingsrente zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.
1.2.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 302. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de naheffingsaanslag verminderd tot een bedrag van € 2.573 en de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig verminderd.
1.3.
Tegen deze uitspraak heeft de Inspecteur hoger beroep ingesteld bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
De zitting heeft plaatsgehad op 2 mei 2013 te ’s‑Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, namens belanghebbende, de heer[A], de gemachtigde van belanghebbende de heer[B], alsmede, namens de Inspecteur, de heer [C]. De Inspecteur heeft voor de zitting een pleitnota toegezonden aan het Hof en door tussenkomst van de griffier aan de wederpartij en deze ter zitting voorgedragen. Belanghebbende heeft ter zitting exemplaren van haar reactie op de pleitnota van de Inspecteur overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij en deze reactie voorgedragen.
1.5.
Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
1.6.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
2.1.
Belanghebbende exploiteert een melkveebedrijf. Zij is voor de heffing van omzetbelasting als ondernemer aan te merken. Tot 1 december 2008 werd belanghebbende als landbouwer in de zin van artikel 27, lid 1, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet) aangemerkt (zogenoemde landbouwregeling). Per 1 december 2008 heeft belanghebbende op de voet van artikel 27, lid 6, van de Wet afgezien van de toepassing van de landbouwregeling.
2.2.
In verband met het recht op aftrek per 1 december 2008 en de daarbij passende herziening als bedoeld in de artikelen 11 tot en met 13 van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 heeft belanghebbende bij brief van 17 november 2009 een zogenoemde herzieningslijst ingediend. Ter zake van de (aan)bouw van een stal voor onder meer jongvee was in de voornoemde lijst een bedrag van € 161.000 aan investering opgenomen inclusief € 25.707 aan omzetbelasting. In dat verband werd inzake de voornoemde herziening om teruggaaf verzocht van een bedrag van € 5.356, samengesteld als volgt:
2008 € 214;
2009 € 2.571 en
2010 € 2.571.
2.3.
Voor het voornoemde bedrag aan herziening van € 5.356 is aan belanghebbende teruggaaf verleend. De Inspecteur, die van mening was dat belanghebbende voor die investering geen recht op herziening toekwam, heeft het bedrag van € 5.356 nageheven. Dat bedrag is begrepen in bovengenoemde naheffingsaanslag.
2.4.
Belanghebbende beschikte oorspronkelijk alleen over een ligboxenstal van 74,76 meter lang en 25,70 meter breed voorzien van een roostervloer en mestputten onder de stal. Die stal was bestemd voor gebruik van zowel koeien als jongvee. De stal beschikt over een brede voergang. Naast die stal bevonden zich twee sleufsilo’s voor ruwvoer. In het kader van de (aan)bouw is een zijmuur grotendeels gesloopt. Er is een afscheiding met twee doorgangen - poorten - gemaakt om het voor de dieren mogelijk te maken zich van de ene ruimte naar de andere ruimte te verplaatsen. Er is aldus sprake van een zogenoemde open-luifel-stal. Regelgeving in verband met het welzijn van dieren vraagt om (deels) open stallen.
2.5.
Bij aanvraagformulier bouwvergunning van 21 oktober 2006 heeft belanghebbende bij de gemeente [D] een bouwvergunning aangevraagd. In de aanvraag is onder meer opgenomen dat het gaat om het “gedeeltelijk vergroten van Rundveestal”. Bij de toelichting is vermeld: “Aanbrengen sleufsilo”.
Verder is in de aanvraag vermeld dat de inhoud van het bouwwerk voor de werkzaamheden 16.537 m³ is en na de bouwwerkzaamheden 19.122 m³ zal zijn. Bij materiaal en kleurgebruik is onder meer vermeld “Stalen damw. prof. plaat”. Bij de wijze van uitvoering van bouwwerkzaamheden is ten slotte “Nog niet bekend” vermeld.
Verzonden op 8 maart 2007 is de aanvraag gehonoreerd en de vergunning verleend. Bij de voorwaarden van de vergunning is onder meer vermeld dat tijdig voor aanvang van bouwwerkzaamheden electra-/ventilatie-/installatie-/verlichtings-tekeningen/berekeningen moeten worden overgelegd. Verder moeten tijdig, minimaal drie weken voor de aanvang van het betreffende onderdeel van het werk, tekeningen en berekeningen van de constructies worden overgelegd.
2.6.
Voordat de bouwwerkzaamheden zijn gestart van het nieuwe bouwwerk, is de sleufsilo, die het dichtst bij de bestaande ligboxenstal gesitueerd was, gesloopt en is het rijpad dat daar lag, komen te vervallen. Het fundament van voornoemde silo heeft geen functie meer gekregen. Op de plaats van de silo en het rijpad is het bouwwerk geplaatst met de functie van stal (hierna: de nieuwe stal). De nieuwe stal is 60 meter lang en 12 meter breed. Er is plaats bijgekomen voor 94 dieren. Op het bouwblok van de kavel was elders geen plaats voor de nieuwe stal.
2.7.
Voor de eigen spanten van de nieuwe stal zijn aan de beide langszijden gaten gegraven. In die gaten is een fundering van gewapend beton voor die spanten aangebracht. Vervolgens is na plaatsing van die spanten de nieuwe stal opgetrokken, een zogenoemde frontstal. Aan de buitenzijde van de nieuwe stal is een lage muur opgetrokken. Daarboven is de stal open tot dakhoogte. Bij extreem weer wordt de ruimte afgesloten met een beweegbaar gordijn (in de vergunningsaanvraag aangeduid als “dakzeilen”). De nieuwe stal is gesitueerd twee meter van de oude ligboxenstal; beide stallen hebben een afscheiding. De strook van twee meter wordt niet benut. De nieuwe stal heeft in het midden een looppad, annex mestgang, en aan weerszijden van dat pad zijn ligboxen. Er is bouwtechnisch geen koppeling met de al bestaande ligboxenstal. De dieren kunnen door de constructie niet uit zichzelf van de ene stal naar de andere stal.
2.8.
De voorgevel van de bestaande ligboxenstal is 35,83 meter breed. De nieuwe stal is zodanig geplaatst dat ook aan de achterzijde wordt gekomen tot die breedte en zo de gevels van beide stallen gelijk zijn. Overigens verschillen wel de dakhoogten en de gebezigde materialen van beide stallen. De voorzijde van de nieuwe stal is aan de voorzijde opgetrokken uit damwandplaten. De daken van de stallen zijn zogenoemde zadeldaken. Het dak van de nieuwe stal loopt door in de bestaande ligboxenstal. De daken zijn zo geconstrueerd dat ze samen één dakgoot hebben. Tussen beide stallen bestaat een hoogteverschil van 75 cm.
2.9.
De nieuwe stal is ontworpen en gebouwd voor gebruik door jongvee, waaronder kalveren, en zogenoemde droogstaande, drachtige, koeien. Dat vee vraagt een andere behandeling dan van de melkgevende koeien, o.a. wat betreft voedering en ruimte. Er zijn minder voerplaatsen dan in de oude stal. De nieuwe stal heeft geen mestputten en dus ook geen roosters. De mest in de stal wordt met een mestschuif naar een mestsilo van 1.000 m³ buiten de stal getransporteerd. Het bedieningssysteem is geplaatst in de nieuwe stal. De nieuwe stal heeft aparte, eigen, ingangen om van buiten in de nieuwe stal te komen en die stal te verlaten. Er is een aparte waterbron voor de nieuwe stal en de voedering van de in die stal verblijvende dieren vindt in de nieuwe stal plaats. Daarvoor is minder plaats ingeruimd dan in de oude stal. Verder is er ook een aparte elektriciteitsvoorziening. Voor de kalveren is er nog voorzien in aparte verlichting. De stal heeft geen verwarming.
2.10.
De stallen zijn voor de Wet waardering onroerende zaken als afzonderlijke objecten aangemerkt. Het vorenstaande is inzichtelijk gemaakt met de overgelegde bestektekening behorende bij de voormelde bouwvergunning en een aantal foto’s van interieur en exterieur van de oude stal en de nieuwe stal.

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vraag:
Is met betrekking tot de nieuwe stal sprake van een vervaardigd goed?
Bij bevestigende beantwoording heeft belanghebbende terecht om een bedrag van € 5.356 aan herziening verzocht en is de naheffingsaanslag tot een te hoog bedrag opgelegd.
Belanghebbende is van mening dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank. De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en bevestiging van de uitspraak op bezwaar.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat in dezen sprake is van een gebouw (gebouwen), zijnde (een) bouwwerk(en) dat (die) vast met de grond is (zijn) verbonden. Partijen houdt verdeeld de positie van de oude stal in verbinding met de nieuwe stal.
4.2.
De Inspecteur is van mening dat door de bouwwerkzaamheden geen goed is voortgebracht, vervaardigd, dat tevoren niet bestond. Hij voert daartoe aan dat de oude stal niet is gesloopt en niet heeft opgehouden te bestaan. Verder stelt hij zich op het standpunt, dat de oude en de nieuwe stal bouwkundig en functioneel één geheel vormen. De nieuwe stal is daartoe onvoldoende zelfstandig en wordt ook niet als een afzonderlijk geheel gebruikt, aldus de Inspecteur. Voor de verbouwing was er een stal en na de verbouwing is er nog steeds een stal; er heeft geen functiewijziging plaatsgevonden. Er heeft geen vervaardiging van een zelfstandige nieuwe onroerende zaak plaatsgevonden. Er is geen sprake van “in wezen nieuwbouw”. Het gaat om een beperkte verbouwing van de bestaande stal, die gekwalificeerd moet worden als dienst, zo stelt de Inspecteur.
4.3.
Belanghebbende, op wie de bewijslast rust inzake de herziening, brengt naar voren dat er bouwtechnisch en visueel sprake is van twee ligboxstallen. Er is, zo vervolgt belanghebbende, sprake van een duidelijk ander buitenaanzicht, zodat aanstonds duidelijk is dat sprake is van twee stallen met elk eigen in- en uitgangen. Uit de feiten blijkt, zo stelt belanghebbende, dat de nieuwe stal kan worden afgesloten van de oude stal. De nieuwe stal kan worden en wordt onafhankelijk van de oude stal gebruikt.
Belanghebbende stelt met een beroep op het Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 14 juli 2009, V-N 2009/39.23 (hierna: het Besluit), en onder verwijzing naar uitspraken van het Hof ’s-Hertogenbosch van 3 september 2010, LJN BP1597, en 20 september 2005, V-N 2006/9.23, dat wordt voldaan aan de eis van zelfstandigheid als bedoeld in het Besluit. Er is, concludeert belanghebbende, sprake van een vervaardigd goed, althans van een zelfstandig deel daarvan.
4.4.
Gezien het vorenstaande zal de vraag moeten worden beantwoord of de bouwwerkzaamheden, zoals de Inspecteur heeft gesteld, moeten worden aangemerkt als een verbouwing van een bestaande zaak, welke verbouwing niet heeft geleid tot de vervaardiging van een nieuw goed, of, zoals belanghebbende heeft gesteld, de bouwwerkzaamheden hebben geleid tot een zelfstandige zaak, een goed, dat is vervaardigd dan wel de vervaardiging van een zelfstandig deel van een goed.
4.5.
Het Hof van Justitie heeft in het arrest Van Dijks Boekhuis van 14 mei 1985, BNB 1985/335, geoordeeld dat men voor de uitleg van het begrip vervaardigen te rade moet gaan bij het spraakgebruik en dat volgens dat spraakgebruik vervaardiging inhoudt het voortbrengen van een goed dat tevoren niet bestond. Onder meer op grond van het arrest van de Hoge Raad van 17 december 1987, BNB 1987/59, geldt die uitleg ook bij onroerende zaken. De Hoge Raad heeft in het arrest van 19 november 2010, nr. 08/01021, BNB 2011/42, inzake een kinderdagverblijf het begrip vervaardigen nader ingevuld. Uitgaande van het voornoemde arrest Van Dijks Boekhuis is, aldus de Hoge Raad, slechts sprake van vervaardiging van een goed indien door de werkzaamheden aan de onroerende zaak in wezen nieuwbouw heeft plaatsgevonden.
4.6.
Of sprake is van een vervaardigd goed betreft niet alleen de uitleg van het begrip "vervaardigen", maar ook de vraag welk goed is vervaardigd. Het Hof verwijst in dezen naar de arresten van de Hoge Raad van 2 mei 2003, nr. 38.575, V-N 2003/24.15, en van 23 oktober 1991, nr. 27.053, BNB 1992/44. In het onderhavige geval betekent dit, dat het Hof dient te beoordelen of mogelijk sprake is van de vervaardiging van:
a. één goed, zijnde het geheel van de oude stal tezamen met de bouwwerkzaamheden;
b. één zelfstandig goed, zijnde alleen het resultaat van de bouwwerkzaamheden; en
c. de bouwwerkzaamheden als een onderdeel van een geheel met een zekere zelfstandigheid.
4.7.
In het arrest van 4 oktober 2005, nr. 41015, V-N 2005/51.23, oordeelt de Hoge Raad in een zaak inzake een sportcomplex, dat fysiek gescheiden (bouw)werken voor de heffing van omzetbelasting in beginsel als afzonderlijke goederen in aanmerking moeten worden genomen. Voor een uitzondering op die regel is slechts plaats ten aanzien van (bouw)werken die zich niet voor zelfstandig gebruik lenen. Zie in gelijke zin ook het arrest van de Hoge Raad van 25 april 2008, nr. 41798, V-N 2008/21.21.
4.8.
In het Besluit van 14 juni 2009 is onder verwijzing naar de in overweging 4.6 genoemde arresten van de Hoge Raad het volgende opgenomen:
“Met “fysiek gescheiden” wordt bedoeld dat de onroerende zaak voldoende fysiek is afgescheiden van een andere onroerende zaak om te worden aangemerkt als zelfstandig te gebruiken onroerende zaak. Met “zelfstandig gebruik” wordt bedoeld: in economisch opzicht zelfstandig te gebruiken of te exploiteren. Er is bijvoorbeeld sprake van twee zelfstandig te gebruiken onroerende zaken bij een pand met twee verdiepingen met elk een zelfstandige toegang (in- dan wel uitpandig), waarvan de benedenverdieping in gebruik is als kantoorruimte en de bovenverdieping als woonruimte.”
4.9.
De nieuwe stal staat naar het oordeel van het Hof bouwkundig op zich zelf. De nieuwe stal is gebouwd op een eigen fundering en op eigen spanten. Dat de daken van beide stallen door een goot zijn verbonden, doet er niet aan af dat de nieuwe stal beschikt over een eigen, van het dak van de bestaande stal te onderscheiden, zadeldak. Overigens verschillen ook de nokhoogten van de daken. Ook het feit dat de gevels aan één zijde in zekere zin gelijk zijn getrokken, doet aan die bouwkundige eigenheid van de nieuwe stal niet af. Er is ook sprake van verschillend materiaalgebruik. Verder is er duidelijk ruimte, een niet gebruikte strook van 2 meter, tussen de oude stal en de nieuwe stal. Dat geen sprake is van een vaste scheiding met een muur tussen beide stallen is door de geloofwaardige verklaring van belanghebbende inzake de nieuwe eisen van stallen voldoende verklaard en doet overigens niet af aan de zelfstandigheid van de nieuwe stal. Dat geldt ook voor de positie van beide doorgangen tussen de stallen. Ten slotte wordt het bouwkundig op zich zelf staan van de nieuwe stal ondersteund door het feit dat de nieuwe stal beschikt over een eigen voedervoorziening, eigen nutsvoorzieningen en een eigen mestafvoersysteem.
Voorts is de grootte van de nieuwe stal zowel relatief als absoluut niet onbeduidend; men kan dan ook niet op grond van een onbeduidende grootte stellen dat sprake zou zijn van één geheel.
4.10.
Aan de omstandigheid dat een bouwvergunning is verleend voor het vergroten van een stal voor rundvee komt naar het oordeel van het Hof geen beslissende betekenis toe. Allereerst niet omdat in dezen de beslissende factor is, welke werkzaamheden feitelijk zijn verricht en wat uiteindelijk het eindresultaat van die werkzaamheden is. Verder blijkt uit de voorwaarden van de bouwvergunning dat voor de feitelijke invulling van de werkzaamheden belanghebbende alle ruimte toekwam. Overigens zou ook indien bij de bouwwerkzaamheden niet of niet geheel zou zijn voldaan aan het bepaalde in de bouwvergunning de feitelijke situatie van de uitgevoerde bouwwerkzaamheden het uitgangspunt zijn.
4.11.
De Inspecteur heeft ten slotte nog aangevoerd dat economisch gezien de stallen niet kunnen worden gescheiden. In de cyclus van de koe zal, zo geeft hij aan, deze afwisselend in de ene of de andere stal verblijven. Het Hof is van oordeel dat dit element op zichzelf voor de vraag of sprake is van fysiek gescheiden gebouwen geen rol speelt. Zo dat wel het geval zou zijn, dan zou dat element ook bij traditionele veehouderijen met in de winter de koeien op stal en in de zomer in de weide een rol spelen. Bezwaarlijk kan worden gesteld dat de stal en de weiden daardoor één geheel vormen. Het Hof is van oordeel dat de beide stallen, mede gezien hun uitrusting en daarmee hun geschiktheid, elk een geheel eigen en verschillende functionaliteit hebben. De functies van de nieuwe stal staan geheel los van die van de oude stal. Hoewel in de uitoefening van het bedrijf het direct naast elkaar liggen van de beide stallen zekere voordelen heeft, vormt dit geen vereiste.
4.12.
Gezien het hiervoor gestelde en gelet op de in overweging 4.7 aangehaalde arresten van de Hoge Raad is naar het oordeel van het Hof sprake van fysiek gescheiden bouwwerken die zich voor zelfstandig gebruik lenen. In de zin van het voormelde Besluit, waarop belanghebbende expliciet een beroep heeft gedaan, is met betrekking tot de nieuwe stal naar het oordeel van het Hof ook sprake van voldoende fysieke afscheiding om te worden aangemerkt als een zelfstandig te gebruiken zaak. In economisch opzicht zijn, hoewel er een zekere relatie bestaat, de bestaande stal en de nieuwe stal, mede gezien hetgeen ter zitting door belanghebbende onweersproken dan wel onvoldoende weersproken is gesteld, zelfstandig te gebruiken en te exploiteren.
4.13.
Nu sprake is van fysiek gescheiden bouwwerken, die zich voor zelfstandig gebruik lenen, moet worden bezien of met betrekking tot de bouw van de nieuwe stal sprake is van een vervaardigd onroerend goed. Het Hof is van oordeel dat dit inderdaad het geval is. Op het perceel van belanghebbende is immers na het graven van gaten, het storten van (gewapend) beton, het aanbrengen van spanten en de afbouw, waaronder het aanbrengen van een zadeldak, nutsvoorzieningen en afscheidingen, een nieuwe stal gebouwd. Dat betreft alsdan het voortbrengen van een goed dat tevoren niet bestond. Ook is voldaan aan het bepaalde in het voormelde arrest van de Hoge Raad van 19 november 2010. Naar het oordeel van het Hof is met de bouw van de nieuwe stal voldaan aan het criterium van “in wezen nieuwbouw”.
4.14.
Voor zover moet worden geoordeeld dat met de bouwwerkzaamheden geen fysiek gescheiden bouwwerk tot stand is gebracht, dat zich leent voor zelfstandig gebruik, overweegt het Hof dat de nieuwe stal voldoende zelfstandigheid bezit als bedoeld in het in overweging 4.6 genoemde punt c. Ook in dat geval is sprake van een afzonderlijke nieuw vervaardigde zaak, een goed dat tevoren niet bestond. Naast hetgeen hiervoor is overwogen heeft belanghebbende onweersproken gesteld dat de nieuwe stal immers aan derden is te verhuren, dus kennelijk ook goed bruikbaar door derden.
4.15.
Gelet op het vorenstaande moet de in geschil zijnde vraag bevestigend worden beantwoord. Het gelijk is aan belanghebbende.
Voor dat geval is niet in geschil dat de naheffingsaanslag moet worden verminderd met het bedrag van
€ 5.356.
Slotsom
4.16.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de Rechtbank dient te worden bevestigd.
Ten aanzien van het griffierecht
4.17.
Nu de uitspraak van de Rechtbank in stand blijft, wordt ter zake van het door de Inspecteur ingestelde hoger beroep een griffierecht geheven van € 466.
Ten aanzien van de proceskosten
4.18.
Nu het door de Inspecteur ingestelde hoger beroep ongegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen tot betaling van een tegemoetkoming in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.
4.19.
Het Hof stelt deze tegemoetkoming, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op 2 (punten) x € 472 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) is € 944.

5.Beslissing

Het Hof
  • verklaarthet hoger beroep ongegrond,
  • bevestigtde uitspraak van de Rechtbank,
  • bepaaltdat van de Inspecteur ter zake van het door hem ingestelde hoger beroep door tussenkomst van de griffier een griffierecht wordt geheven van € 466,
  • veroordeeltde Inspecteur in de kosten van het geding bij het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 944, en
  • wijstde Staat aan als de rechtspersoon die de proceskosten moet vergoeden.
Aldus gedaan op 12 juli 2013 door J. Swinkels, voorzitter, W.E.M. van Nispen tot Sevenaer en G.D. van Norden, in tegenwoordigheid van Th.A.J. Kock, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.