ECLI:NL:GHSHE:2013:2758

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 juli 2013
Publicatiedatum
2 juli 2013
Zaaknummer
HD 200.118.591-01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding burenoverlast door verlichting en belemmering van uitzicht

In deze zaak gaat het om een kort geding tussen buren, waarbij de appellant, [de man], in hoger beroep is gekomen tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht. De appellant heeft een garage gebouwd die volgens de geïntimeerden, [de man] en [de vrouw], hinder veroorzaakt door de verlichting en het belemmeren van het uitzicht. De geïntimeerden stellen dat de verlichting van de garage onrechtmatig is en dat deze hen hinder bezorgt in de vorm van verminderd genot van hun woning en tuin. De appellant heeft de garage gebouwd zonder de benodigde vergunning, ondanks eerdere weigeringen van de gemeente Stein. De voorzieningenrechter heeft in het vonnis van 26 oktober 2012 de appellant veroordeeld tot het verwijderen van de garage die boven de huidige tuinmuur uitsteekt, en dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De appellant heeft hiertegen een kort geding aangespannen, waarin de voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er sprake is van een 'novum' dat de eerdere beslissing zou kunnen beïnvloeden. De zaak is vervolgens doorverwezen naar de rol voor verdere behandeling, waarbij partijen in de gelegenheid worden gesteld om aanvullende informatie te verstrekken over de status van de garage en de verlichting. Het hof houdt iedere verdere beslissing aan en verwijst de zaak naar de rol van 30 juli 2013 voor akte aan de zijde van de appellant.

Uitspraak

GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.118.591/01
arrest van 2 juli 2013
in de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. P.J.M. Brouwers,
tegen:

1.[de man],

2. [de vrouw],

beiden wonende te [woonplaats],
geïntimeerden,
advocaat: mr. T. Dohmen,
op het bij exploot van dagvaarding van 7 november 2012 ingeleide hoger beroep van het door de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht gewezen vonnis in kort geding van 26 oktober 2012 tussen appellant - [appellant] - als gedaagde en geïntimeerden
- [geïntimeerden] - als eisers.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknummer/rolnummer 172985/KG ZA 12-282)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
[appellant] is tijdig van dit vonnis in hoger beroep gekomen. Bij memorie van grieven heeft [appellant] onder overlegging van dertien producties een grief aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, tot alsnog afwijzing van de vorderingen van [geïntimeerden].
2.2
Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerden] onder overlegging van zestien producties (nrs. 10-25) de grief bestreden.
2.3
Partijen hebben daarna uitspraak gevraagd; alleen [appellant] heeft de gedingstukken overgelegd. Van de inhoud van de DVD (prod. 7 bij dagvaarding in eerste aanleg) heeft het hof geen kennis kunnen nemen omdat deze zich beschadigd in het procesdossier bevond.

3.De gronden van het hoger beroep

Voor de inhoud van de grief verwijst het hof naar de memorie van grieven.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
a. [geïntimeerden] en [appellant] zijn buren van elkaar. [geïntimeerden] is eigenaar van het perceel met kadastraal nummer [kadastraalnummer 1.] ([perceel 1.] te [plaats]). [appellant] is eigenaar van het perceel met kadastraal nummer [kadastraalnummer 2.] ([perceel 2.] te [plaats]). Het perceel van [appellant] ligt voor een deel schuin achter dat van [geïntimeerden]. [geïntimeerden] omschrijft dit deel als “de schuine punt”. In het bestreden vonnis is dit in de volgende figuur weergegeven als het gearceerde stukje van perceel [kadastraalnummer 2.]:
[geïntimeerden] heeft op zijn perceel als erfafscheiding tussen de schuine punt en zijn perceel een hekwerk met hedra-begroeiing geplaatst. [appellant] heeft op zijn perceel (schuine punt) als erfafscheiding een gemetselde muur geplaatst. [appellant] heeft evenwijdig aan de gemetselde muur op de schuine punt een garage opgericht.
[geïntimeerden] heeft verschillende bestuursrechtelijke procedures gevoerd inzake de garage van [appellant]. Op grond van deze procedures staat het volgende vast.
- De door [appellant] in 2006 aangevraagde bouwvergunning is op 4 april 2006 verleend en bij wijze van voorlopige voorziening op 8 mei 2006 geschorst. Bij beslissing op bezwaar van 12 september 2006 is de bouwvergunning voor de garage alsnog geweigerd. In beroep heeft de rechtbank deze beslissing vernietigd, en de gemeente Stein heeft bij beslissing op bezwaar van 7 augustus 2007 de gevraagde vrijstelling en bouwvergunning wederom geweigerd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: ABRS) heeft op 9 april 2008 uiteindelijk het door [appellant] ingestelde hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank, waarin de nieuwe beslissing op bezwaar tevens is beoordeeld, ongegrond verklaard, zodat de beslissing op bezwaar van 7 augustus 2007 waarbij de vrijstelling en bouwvergunning zijn geweigerd in rechte vast staat.
- [appellant] heeft ondanks schorsing van het oorspronkelijke primaire besluit en de daarop volgende weigering vrijstelling en bouwvergunning de garage gebouwd in een iets aangepaste vorm ten opzichte van de vorm zoals deze oorspronkelijk was aangevraagd.
- [geïntimeerden] heeft de gemeente Stein verzocht om handhavend op te treden en [appellant] een last tot sloop van de garage op te leggen. De gemeente Stein is hiertoe niet overgegaan, omdat zij met [appellant] van mening was dat de garage (inmiddels) een vergunningvrij bouwwerk was. Op 23 februari 2011 heeft de gemeente beslissend op bezwaar geoordeeld dat voor een dergelijk bouwwerk wel een vergunningplicht geldt en dat gehandhaafd dient te worden. Deze beslissing staat in rechte vast, omdat [appellant] geen rechtsmiddelen heeft aangewend.
- [appellant] heeft op de beslissing op bezwaar gereageerd door enige aanpassingen aan de garage uit te voeren.
[appellant] heeft aan de lange zijde van de garage, grenzend aan het perceel van [geïntimeerden], verlichting aangebracht, volgens [appellant] aan de binnenkant van de garage, volgens [geïntimeerden] aan de buitenkant. Door de verlichting blijft de garage vanaf het perceel van [geïntimeerden] ook na zonsondergang zichtbaar totdat het licht rond middernacht uitgaat.
4.2
In dit kort geding stelt [geïntimeerden] dat hij hinder, die onrechtmatig is, ondervindt van de garage en de verlichting. Door de garage ondervindt [geïntimeerden], zo stelt hij, hinder in de vorm van verminderd genot van zijn woning en tuin, omdat hem het vrij uitzicht wordt beperkt en belemmerd. Door de verlichting aan de garage ondervindt [geïntimeerden], zo stelt hij, hinder in de vorm van verminderd genot van zijn woning en tuin, omdat de verlichting enkel gericht is op zijn perceel, onnodig en fel is.
4.3
Op grond hiervan vordert [geïntimeerden]
primair, samengevat, veroordeling van [appellant] tot het verwijderen en verwijderd houden van de garage op de schuine punt en een verbod om op de schuine punt gebouwen of werken op te richten die de maximaal toegelaten hoogte van de erfafscheiding overschrijden, een en ander op verbeurte van een dwangsom.
Subsidiairvordert [geïntimeerden], samengevat, verwijdering van uitstekende platen, muren en planken en verwijdering van de verlichting aan de garage, een en ander op verbeurte van een dwangsom.
[appellant] heeft deze vorderingen bestreden.
4.4
Ter zitting van de voorzieningenrechter van 30 juli 2012 hebben partijen een aantal voorlopige procedurele afspraken gemaakt om te onderzoeken of zij tot een allesomvattende regeling zouden kunnen komen. Die regeling is niet tot stand gekomen, waarop uitspraak is gevraagd. De voorzieningenrechter heeft in het vonnis van 26 oktober 2012 de
primairevordering van [geïntimeerden] in zoverre toegewezen dat [appellant] is veroordeeld, uitvoerbaar bij voorraad, om binnen tien dagen na betekening van het vonnis de garage op de schuine punt te verwijderen, in die zin dat [appellant] dat gedeelte verwijdert en verwijderd houdt dat boven de huidige tuinmuur van twee meter hoog uitkomt, een en ander onder verbeurte van een gemaximeerde dwangsom. [appellant] is veroordeeld in de proceskosten; het meer of anders gevorderde is afgewezen.
4.5
[appellant] heeft een kort geding aanhangig gemaakt tegen de tenuitvoerlegging van het vonnis van 26 oktober 2012. In het vonnis dat daarin op 9 november 2012 is gewezen heeft de voorzieningenrechter overwogen dat in een executiegeschil de voorzieningenrechter de tenuitvoerlegging van een vonnis kan schorsen, indien hij op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten van oordeel is dat sprake is van een "novum" dat maakt dat gedaagden misbruik van bevoegdheid maken door over te gaan tot executie van dat vonnis. Het vonnis vervolgt:
De voorzieningenrechter is van oordeel dat een dergelijk novum zich in casu voordoet: de als productie 6 door [appellant] overgelegde e-mail van mevr. [senior medewerker Vergunningen & handhaving van de gemeente Stein] (senior medewerker Vergunningen & handhaving van de gemeente Stein) van 26 juli 2012 - derhalve van vóór de behandeling in kort geding op 30 juli 2012 die heeft geleid tot het vonnis van de voorzieningenrechter van 26 oktober 2012 - aan de raadsman van [geïntimeerden] c.s. is een wezenlijk stuk dat bij de behandeling op 30 juli 2012 aan de voorzieningenrechter overgelegd had behoren te worden, nu daaruit mogelijk zou kunnen volgen dat de omstreden garage van [appellant] toch een vergunningsvrij bouwwerk betreft.
Toegegeven kan worden dat de uitleg in deze e-mail van mevr. [senior medewerker Vergunningen & handhaving van de gemeente Stein] nog niet een door het college van B en W van de gemeente Stein bevestigde opvatting betreft, maar op zijn minst werpt deze mededeling van een intensief bij de materie betrokken ambtenaar een ander licht op de status van het bouwwerk. Dat maakt dat niet zonder meer vaststaat dat de onderhavige garage door [appellant] zonder vergunning is opgericht, iets waar de eerdere rechter wel vanuit is gegaan en welke overweging dragend is voor de verdere beslissing.
Desgevraagd heeft de raadsman van [geïntimeerden] c.s. bij de behandeling van dit kort geding op 8 november 2012 verklaard dat de betreffende e-mail op 30 juli 2012 niet is overgelegd en dat daarnaar bij die behandeling ook niet is verwezen.
Derhalve is in die zin sprake van een novum dat - ware de voorzieningenrechter die het vonnis van 26 oktober 2012 heeft gewezen daarvan op de hoogte geweest - diens beslissing anders had kunnen uitvallen.
Op grond hiervan heeft de voorzieningenrechter de tenuitvoerlegging van het vonnis van 26 oktober 2012 geschorst tot het moment dat het arrest van dit hof in het appel van dat vonnis in kracht van gewijsde is gegaan.
4.6
De grief van [appellant] houdt in dat [geïntimeerden] de voorzieningenrechter tegen beter weten in en ten onrechte het onjuiste beeld heeft voorgehouden dat het bouwwerk onherroepelijk als illegaal was bestempeld. Het bouwwerk is volgens [appellant] (vooralsnog) een legaal bouwwerk. [appellant] baseert zich hierbij op genoemde e-mail van mevr. [senior medewerker Vergunningen & handhaving van de gemeente Stein] van 26 juli 2012 aan de advocaat van [geïntimeerden], die inhoudt dat de garage qua hoogte voldoet aan de voorschriften voor vergunningsvrij bouwen. Daarnaast baseert [appellant] zich op de beslissing van de gemeente Stein van 29 januari 2013 (per abuis in de kop gedateerd 201
2) op een verzoek van [geïntimeerden] van 18 oktober 2012 om handhavend op te treden inzake de garage van [appellant]. In deze beslissing concludeert de gemeente dat sprake is van een vergunningsvrij bouwwerk, dat de in het verzoek vervatte zienswijzen geen reden zijn de garage vergunningsplichtig te achten en dat het verzoek om handhaving daarom wordt afgewezen.
4.7
In zijn memorie van antwoord heeft [geïntimeerden] laten weten dat hij inmiddels bezwaar heeft aangetekend tegen het besluit van de gemeente van 29 januari 2013. Hoewel beide partijen hebben aangevoerd (op het moment dat dit voor elk van hen uitkwam) dat de bestuursrechtelijke beslissingen niet bepalend zijn voor het lot van de civielrechtelijke vorderingen, acht het hof het gewenst ingelicht te worden over het resultaat van deze bezwaarprocedure. De bestuursrechtelijke en de civielrechtelijke procedures hebben immers, ondanks het verschil in invalshoek en strekking, ook raakvlakken met betrekking tot het onderwerp ervan. Het hof zal partijen in de gelegenheid stellen over de stand van zaken in de bezwaarprocedure inlichtingen te verstrekken en de zaak daartoe naar de rol verwijzen. Mede aan de hand daarvan zal het hof beoordelen in hoeverre de grief van [appellant], zoals hij deze heeft geformuleerd, slaagt.
4.8
Daarnaast blijken partijen met betrekking tot de verlichting van de garage van mening te verschillen over de plaatsing ervan. [geïntimeerden] heeft bij memorie van antwoord foto’s overgelegd, waaruit zou blijken dat de verlichting aan de buitenkant van de garage is aangebracht, terwijl [appellant] stelt dat verlichting zich binnen de garage bevindt. Op deze foto’s heeft [appellant] nog niet kunnen reageren; ook daartoe krijgt hij de gelegenheid. Het moet voor [appellant] overigens geen probleem zijn overtuigend aan te tonen waar de verlichtingsbronnen zich op dit moment bevinden.
4.9 [geïntimeerden] heeft bij memorie van antwoord nog een aantal andere producties in het geding gebracht. [appellant] kan hier desgewenst eveneens op reageren in de door hem te nemen akte. [geïntimeerden] zal hierop bij antwoordakte kunnen reageren. Het hof wijst erop dat het hier gaat om aktes van beperkte omvang en niet om nadere memories. Ook is de aktewisseling niet bestemd voor enig ander doel dan hiervoor vermeld. Het hof houdt iedere verdere beslissing aan.

5.De uitspraak

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 30 juli 2013 voor akte aan de zijde van [appellant] met het hiervoor onder 4.7, 4.8 en 4.9 vermelde doel;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.M. Brandenburg, B.A. Meulenbroek en M.A. Wabeke en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 2 juli 2013.