In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 30 mei 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van drie minderjarige kinderen. De moeder, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank, stelde dat zij in staat is om de basale verzorging van haar kinderen te waarborgen en dat er geen noodzaak is voor een ondertoezichtstelling. Het hof oordeelde dat een ondertoezichtstelling een ultimum remedium is en alleen moet worden opgelegd als er geen minder ingrijpende oplossingen zijn. De moeder had verschillende vormen van hulpverlening ingeschakeld en toonde bereidheid om samen te werken met hulpverleners. Het hof concludeerde dat de zorgen over de sociaal-emotionele ontwikkeling van de kinderen niet zo ernstig waren dat een ondertoezichtstelling gerechtvaardigd was. Bovendien werd opgemerkt dat de problemen van de kinderen mogelijk verband hielden met hun illegale verblijf in Nederland, wat niet door een ondertoezichtstelling kon worden opgelost. Het hof vernietigde de eerdere beschikking van de rechtbank en wees het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming tot ondertoezichtstelling af.