4.2.Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
( i) Op 19 december 2002 heeft de Bank aan [zoon appellanten] ([zoon appellanten]) en zijn (toenmalige) echtgenote [(toenmalige) vrouw van zoon appellanten] (hierna: [zoon appellanten] en [(toenmalige) vrouw van zoon appellanten]) een offerte uitgebracht voor een hypothecaire geldlening van € 212.000,00 (prod. 3 bij inleidende dagvaarding). Deze offerte was gebaseerd op het advies [advies 1] van [tussenpersoon] die de hypotheekaanvrage voor [zoon appellanten] en [(toenmalige) vrouw van zoon appellanten] had verzorgd.
(ii) Nadat de Bank was gebleken van een BKR-registratie van [zoon appellanten] en [(toenmalige) vrouw van zoon appellanten] (in verband met een schuld bij Comfort Card van circa € 2.500,00) en dat [(toenmalige) vrouw van zoon appellanten] niet over een vaste dienstbetrekking beschikte, heeft de Bank op 5 maart 2003 aan [zoon appellanten] en [(toenmalige) vrouw van zoon appellanten] een nieuwe hypotheekofferte uitgebracht (prod. 4 bij inleidende dagvaarding).
In deze offerte is, voor zover van belang, vermeld dat de schuld van [zoon appellanten] en [(toenmalige) vrouw van zoon appellanten] bij Comfort Card moet worden afgelost, dat [tussenpersoon] dient zorg te dragen voor toezending van het aflossingsbewijs aan de Bank en dat
“deze offerte is gebaseerd op het door u geaccepteerde advies [advies 1] van [tussenpersoon]”.
In de offerte is verder vermeld dat [appellanten] hoofdelijk aansprakelijk zouden zijn voor deze geldlening en dat zij de offerte en de hypotheek moesten ondertekenen. Op de laatste bladzijde van de hypotheekofferte zijn onder het kopje “
Akkoord met hoofdelijke aansprakelijkheid:”achter de namen [appellant sub 2] en [appellante sub 1] handtekeningen geplaatst.
(iii) Bij de door beide partijen, [zoon appellanten] en [(toenmalige) vrouw van zoon appellanten] ondertekende notariële akte van 21 maart 2003 (prod 1. bij inleidende dagvaarding) hebben [zoon appellanten], [(toenmalige) vrouw van zoon appellanten] en [appellanten] als
“geldnemer”verklaard dat:
“aan de geldnemer overeenkomstig een door deze geaccepteerde offerte, met ingang van heden een geldlening is verstrekt vantweehonderdtwaalf duizend euro (€ 212.000,00)() welk bedrag hij aan de hypotheekbank wettig - en als er meerdere geldnemers zijn hoofdelijk - schuldig is en waarbij hij zich heeft verplicht tot het vestigen ten behoeve van de hypotheekbank van recht van hypotheek ().”
Blijkens de akte hebben [zoon appellanten] en [(toenmalige) vrouw van zoon appellanten] verklaard tot het totaalbedrag van € 362.500,000 recht van hypotheek te verlenen op het door hen in eigendom verkregen woonhuis aan de [adres] te [woonplaats].
Onderaan de akte is vermeld:
“De inhoud van de akte is aan de comparanten opgegeven en toegelicht. De comparanten hebben verklaard tijdig voor het verlijden een conceptakte te hebben ontvangen, van de inhoud van de akte te hebben kennis genomen, met deze inhoud in te stemmen en op volledige voorlezing van de akte gen prijs te stelen.”
(iv) [zoon appellanten] en [(toenmalige) vrouw van zoon appellanten] zijn op 16 mei 2007 in staat van faillissement verklaard. De Bank heeft voormelde verhypothekeerde woning op 23 juni 2008 executoriaal verkocht, waarna uit hoofde van de hypothecaire geldlening een aan de Bank te betalen schuld resteerde van € 74.773,29.
( v) De Bank heeft op 20 september 2010 de grosse van de hypotheekakte van 21 maart 2003 aan [appellanten] doen betekenen met bevel binnen twee dagen voormelde restantschuld te betalen onder aankondiging van de tenuitvoerlegging van de executoriale titel door inbeslagneming (prod. 2 bij inleidende dagvaarding). Op 1 oktober 2010 is door BLG executoriaal beslag gelegd.
(vi) Bij brief van 17 november 2010 heeft de instrumenterende notaris [notaris 1] aan de Bank medegedeeld dat hij [appellanten] bij het ondertekenen van de akte op 21 maart 2003 heeft gewezen op de risico’s die aan de hoofdelijkheid waren verbonden (prod. 1 bij conclusie van antwoord). Deze brief houdt het volgende in:
“Op 20 maart werd het laatste concept tevens aan de tussenpersoon gezonden. Noch van de bank noch van de tussenpersoon hebben wij bericht ontvangen dat de opgestelde akte niet conform de instructie, danwel het met cliënten overeengekomene, is opgesteld. ()
Gezien het feit dat niet alle schuldenaren ook de eigenaren van het onderpand zijn, is een aspect dat bij ons op kantoor ten allen tijde uitdrukkelijk bij het ondertekenen van de akte aan de orde komt.
Het immers voor de personen zelf ook opvallend dat iemand die niet eigenaar van een woning is toch voor de hypotheekakte dient te ondertekenen. Dat vergt toelichting en de notaris is een van de partijen die die toelichting geeft ().
Daarbij wijzen wij hen natuurlijk op de bijkomende risico’s immers het risico ligt bij meer personen dan de eigenaar zelf.
Zelfs als er bij ons kantoor een echtpaar aan tafel zit voor de ondertekening van de hypotheekakte die beiden eigenaar van het onderpand zijn, wijs ik hen op het hoofdelijke aansprakelijkheidsaspect. Immers ook in die gevallen zijn zij beiden hoofdelijk aansprakelijk voor de gehele schuld(en) waarvoor in de hypotheekakte zekerheid wordt verstrekt.
Voor wat betreft dat aspect (hoofdelijkheid) is de situatie voor de familie [familie] en de handelwijze op ons kantoor in de kern niet anders dan voor een echtpaar en komt dat aspect bij ondertekening van de akte bij ons op kantoor altijd aan de orde.”