GERECHTSHOF TE ‘s-HERTOGENBOSCH
meervoudige kamer voor de behandeling van een wrakingsverzoek
Nummer wrakingsverzoek : 163-03-2012
Registratienummer : HV 200.102.150/01
Datum uitspraak : 17 februari 2012
op het mondelinge verzoek als bedoeld in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering, in de zaak met parketnummer 20-003128-08 van:
[VERZOEKER]
geboren te [plaats] op [adres],
wonende te [adres].
hierna te noemen: “de verzoeker”,
strekkende tot wraking van mrs. H. Harmsen, K. van der Meijde en V.M. van Daalen-Mannaerts, raadsheren in de strafsector van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch, hierna gezamenlijk aan te duiden als “de strafkamer”.
De wraking van de raadsheren die deel uitmaken van de strafkamer is mondeling verzocht bij gelegenheid van de behandeling van de strafzaak van verzoeker ter terechtzitting van 17 februari 2012 op de gronden zoals vermeld in het daarvan opgemaakte – verkort – proces-verbaal terechtzitting.
Mrs. Harmsen, Van der Meijde en Van Daalen-Mannaerts hebben te kennen gegeven niet in de wraking te willen berusten.
De wrakingskamer heeft het wrakingsverzoek in raadkamer behandeld op 17 februari 2012, in aanwezigheid van verzoeker en zijn raadsman, mr. [naam].
Bij die gelegenheid hebben de verzoeker en zijn raadsman het wrakingsverzoek nog nader toegelicht.
Mr. Harmsen heeft tevens een toelichting gegeven.
De beslissing is aanstonds na de behandeling ter zitting mondeling uitgesproken.
Het standpunt van de verzoeker
Aan het wrakingsverzoek heeft verzoeker ten grondslag gelegd, kort gezegd, dat de leden van de strafkamer blijk hebben gegeven van vooringenomenheid jegens verzoeker door het niet langer aanhouden van het onderzoek ter terechtzitting ten einde de reeds toegewezen getuige [naam] te horen. De strafkamer heeft reeds in september 2011 aan de verdediging laten weten dat de strafkamer voornemens is om de zaak van verzoeker in februari 2012 af te doen, ongeacht of de getuige [naam] dan is gehoord. Het maakt de strafkamer gelet hierop, kennelijk niet uit wat de getuige [naam] zal gaan verklaren. Aldus wordt door de strafkamer vooruit gelopen op wat deze getuige mogelijk gaat verklaren. De strafkamer heeft hierdoor bij verzoeker de schijn van partijdigheid gewekt. Hierdoor is verzoeker in zijn verdediging geschaad en is sprake van schending van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (verder ‘EVRM’).
Het standpunt van de advocaat-generaal
Advocaat-generaal mr. [naam] heeft mondeling geconcludeerd tot afwijzing van het wrakingsverzoek.
De advocaat-generaal heeft daarbij overwogen dat een wraking geen rechtsmiddel kan zijn tegen een onwelgevallige beslissing van het hof. Er dient objectief vastgesteld te worden of sprake is geweest van (de schijn van) vooringenomenheid. Het hof heeft als redenen om het verzoek van de raadsman om de zaak aan te houden af te wijzen opgegeven, dat niet te verwachten valt dat de getuige [naam] binnen afzienbare tijd gehoord kan worden en dat het belang van tijdige afdoening van de zaak prevaleert boven het belang om de zaak nog langer aan te houden. Het hof heeft tenslotte ter compensatie van het mogelijk nadeel dat de verdediging ondervindt van het niet aanhouden van de zaak om [getuige] te horen, beslist dat de verklaringen van [getuige] die zich in het dossier bevinden door het hof niet voor het bewijs zullen worden gebezigd. Het hof heeft door het doen van deze toezegging niet vooruitgelopen op wat de [getuige] zou gaan verklaren. Nu geen sprake is van (de schijn van) vooringenomenheid, dient het wrakingsverzoek te worden afgewezen.
Het standpunt van mr. H. Harmsen
De wrakingskamer heeft mr. Harmsen, ter terechtzitting aanwezig, in de gelegenheid gesteld het woord te voeren. Mr. Harmsen heeft daarbij een korte toelichting gegeven op hetgeen voorafgaand aan de wraking ter terechtzitting van de strafkamer van het hof is voorgevallen. De strafkamer heeft drie argumenten gehanteerd voor het niet honoreren van een aanhoudingsverzoek van de verdediging. Het eerste argument was dat het niet aannemelijk is dat de [getuige] binnen afzienbare termijn gehoord kan worden. Het tweede argument was dat het belang van afdoening van de zaak binnen redelijke termijn thans zwaarder weegt dan het belang dat wordt gediend door de zaak nog langer aan te houden. De voorzitter heeft in september 2011 per brief aan de verdediging medegedeeld dat, wanneer het verhoor van [getuige] in februari 2012 nog niet zou hebben plaatsgevonden, het belang van afdoening binnen redelijke termijn zwaarder zou gaan wegen. Ten derde heeft de strafkamer opgemerkt dat verdachte geen last behoeft te hebben van eventuele belastende verklaringen van de [getuige] die zich in het dossier bevinden, omdat de strafkamer heeft beslist dat die verklaringen niet ten nadele van verdachte gebruikt zullen worden. De strafkamer dacht de verdediging met dit derde argument enige compensatie te geven voor het niet horen van de [getuige]. De strafkamer heeft zich in het geheel niet uitgelaten over eventuele toekomstige verklaringen van de [getuige] doch uitsluitend over de verklaringen van [getuige] die zich thans in het dossier bevinden.
Ingevolge artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering kan wraking van een bepaalde rechter worden verzocht op grond van feiten of omstandigheden waardoor diens onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
Met betrekking tot de aangevoerde gronden voor de wraking stelt de wrakingskamer voorop dat in deze wrakingszaak niet ter beoordeling staat of de strafkamer van het hof al dan niet terecht heeft geoordeeld dat de zaak niet langer aangehouden wordt in verband met het horen van de [getuige].
Ter beoordeling staat slechts of de leden van de strafkamer van het hof, door aldus te beslissen of in de motivering van de beslissing, blijk hebben gegeven van een vooringenomenheid jegens verzoeker, althans dat dienaangaande bij verzoeker bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van 17 februari 2012 alsmede de toelichting zoals die door mr. Harmsen tijdens de behandeling door de wrakingskamer is gegeven, heeft de strafkamer de afwijzing van het verzoek om aanhouding van de zaak uitvoerig en helder gemotiveerd. De wrakingskamer kan uit deze motivering niet afleiden dat het de strafkamer om het even is wat de [getuige] zou kunnen gaan verklaren. Door de strafkamer is de beslissing genomen dat het proces doorgang moet vinden. Naar het oordeel van de wrakingskamer kan uit de motivering van deze beslissing in redelijkheid geen schijn van vooringenomenheid van de leden van de strafkamer jegens verzoeker worden afgeleid.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het verzoek tot wraking als ongegrond dient te worden afgewezen.
Wijst af het verzoek tot wraking.
Bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek.
Aldus gedaan in raadkamer door:
mr. W.H.B. Den Hartog Jager, voorzitter,
mr. O.M.J.J. van de Loo en mr. T.A. de Roos, leden,
in tegenwoordigheid van mr. C.A. Blokx-van Roosmalen, als griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2012.