Parketnummer : 20-003682-11
Uitspraak : 20 november 2012
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het
gerechtshof 's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Hertogenbosch van 22 september 2011 in de strafzaak met parketnummer
01-830551-10 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1977],
wonende te [woonplaats], [adres].
Bij vonnis waarvan beroep is verdachte ter zake van “bedreiging met zware mishandeling” veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 70 uren subsidiair 35 dagen hechtenis.
De verdachte heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De vordering van de advocaat-generaal houdt in dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, alsmede tot een taakstraf voor de duur van 70 uren subsidiair 35 dagen hechtenis.
De verdediging heeft bepleit dat verdachte zal worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde.
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 30 augustus 2010 te Eindhoven [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers is verdachte toen daar opzettelijk dreigend meermalen, althans eenmaal, met een door hem, verdachte, bestuurd voertuig (personenauto) op die [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] af- en/of ingereden, waarbij de motor van dat voertuig telkens veel toeren draaide en/of veel geluid produceerde.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
1. Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1], voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als volgt:
Op 30 augustus 2010, omstreeks 00.25 uur, kregen wij de melding om te gaan naar de Rossinilaan, ter hoogte van [nummer].
Op 30 augustus 2010, omstreeks 00.30 uur, kwamen wij ter plaatse op de bovengenoemde locatie. Bij het inrijden van de straat zagen wij halverwege de straat een zwarte
Renault Twingo dwars op de weg staan. Wij parkeerden ons voertuig op ongeveer 20 meter afstand van het incident, verlieten ons dienstvoertuig en liepen op het incident toe. Wij zagen op straat diverse mensen staan.
Wij zagen en hoorden dat de zwarte Renault Twingo meermaals voor en achteruit werd gereden. Wij hoorden dat de motor van dit voertuig daarbij hoge toeren draaide. Ik, verbalisant [verbalisant 2], pakte hierop de mij van dienstwege verstrekte Maglite, waarmee ik in het voertuig scheen. Ik zag dat achter het stuur van dit voertuig de mij ambtshalve bekende [verdachte] zat.
Wij zagen dat de bestuurder minimaal een maal uit het voertuig stapte en ook weer in het voertuig stapte, waarbij wij hoorden dat hij riep: “Hij heeft mijn jong geslagen, ik maak hem kapot” of woorden van gelijke strekking.
Wij zagen dat de Renault Twingo bestuurd door [verdachte] een stukje achteruit reed, waarbij de auto zo werd gedraaid dat hij met de achterzijde schuin in de richting van [nummer] kwam te staan en met de neus schuin in onze richting kwam te staan. Wij hoorden dat de auto hierbij hoge toeren draaide.
Wij zagen dat het voertuig vervolgens vooruit in onze richting bewoog, waarbij het voertuig opnieuw hoge toeren draaide en waarbij de auto steeds kleine stukjes vooruit schoot. Ik, verbalisant [verbalisant 2], scheen met mijn Maglite in het voertuig, recht in het gezicht van de verdachte en riep meermaals luid: “[verdachte] zet de motor uit”. Ik zag dat de verdachte hierop in zijn geheel niet reageerde. Ik keek recht in de ogen van de verdachte en zag daarin slechts pure woede. De afstand tussen mij en het voertuig van de verdachte was op dat moment naar schatting ongeveer 7 meter.
Ik, verbalisant [verbalisant 1], zag dat het voertuig recht op mij af kwam en dit kwam op mij dermate dreigend over, dat ik besloot mijn holster te openen, waarna ik mijn vuurwapen ter hand nam.
Ik, verbalisant [verbalisant 2], dacht op dit zelfde moment: “als hij nu vooruit door komt, moet ik schieten”.
2. De aangifte van [verbalisant 1], voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als volgt:
Op 30 augustus 2010 omstreeks 00.20 uur kregen collega [verbalisant 2] en ik de melding te gaan naar de Rossinilaan te Eindhoven.
Wij zagen dat er ter hoogte van [nummer] een voertuig, Renault Twingo, dwars op de weg stond met gedoofde lichten die de gehele tijd gedoofd bleven.
[verbalisant 2] en ik stapten uit het dienstvoertuig. Toen ik was uitgestapt liep ik op straat langs de geparkeerde voertuigen in de richting van de Tinelstraat. Ik liep op dat moment in de richting waar ik het bovengenoemde voertuig zag. Ik ging stil staan op ongeveer 10 meter van het voertuig dat schuin op straat stond. Ik zag op dat moment dat er aan de voor mij linkerkant drie voertuigen geparkeerd stonden. Ik zag dat er tussen het tweede en derde voertuig één persoon zat dan wel stond.
Ik zag toen dat er bij het bovengenoemde voertuig, Renault Twingo, 1 persoon stond. Ik hoorde omstanders de naam [verdachte] roepen. Hieruit maakte ik op dat dit [verdachte] moest zijn. Dit was een naam die in de melding naar voren was gekomen.
De persoon die tussen de auto’s zat bleek later [betrokkene] te zijn.
Ik merkte op dit moment dat de sfeer ter plaatse erg grimmig was. Er stonden een heleboel personen buiten.
Ik zag toen dat [verdachte] in het voertuig stapte. Ik hoorde dat hij de auto startte. Ik hoorde dat hij veel gas gaf. Dit hoorde ik omdat de motor van de auto erg veel lawaai gaf en de motor met hoge toeren draaide. Ik zag toen dat de auto langzaam mijn richting in reed, hij benaderde mij tot ongeveer acht meter. Ik zag dat de auto vervolgens weer achteruit en van mij vandaan reed. Ik zag dat de afstand ongeveer 10 tot 15 meter was. Dit herhaalde zich een aantal maal. Na een aantal maal stapte [verdachte] weer uit zijn voertuig en ging naast het voertuig staan. Echter bleef de motor van de auto draaien. Het voertuig stond op dat moment ongeveer 10 tot 15 meter van mij vandaan.
Ik zag toen dat [verdachte] weer in het voertuig stapte waarvan de motor nog steeds aan stond. Ik hoorde dat het voertuig veel toeren maakte. Ik zag dat de auto met de voorkant in mijn richting stond. Ik zag dat de auto op ongeveer 10 tot 15 meter van mij vandaan stond. Ik zag dat de auto plotseling veel snelheid maakte en mijn richting in kwam gereden.
Naar aanleiding van het feit dat [verdachte] heel boos was en het feit dat de sfeer zeer grimmig en onoverzichtelijk was, werd deze situatie voor mij zeer bedreigend.
Doordat ik mij dusdanig bedreigd en in het nauw gedreven voelde, heb ik mijn rechterhand op het vuurwapen gelegd en het holster waarin mijn vuurwapen zit geopend. Ik heb het vuurwapen een stukje uit het holster gehaald en ben weggesprongen. Voordat ik de keuze had gemaakt om weg te springen was het voertuig mij tot op 5 meter benaderd.
Ik voelde mij op dat moment erg bedreigd. Dit kwam mede doordat collega [verbalisant 2] en ik er op dat moment alleen ter plaatse waren en de sfeer op straat zeer grimmig werd. Ik zag toen dat het voertuig plots vaart minderde. Dit zag ik doordat de voorkant van het voertuig naar voren dook en in de vering sprong. Ik zag toen dat [verdachte] met het voertuig mij op minder dan 5 meter genaderd had.
3. De verklaring van verdachte, afgelegd bij de politie op 30 augustus 2010, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als volgt:
Mijn auto, een Renault Twingo, stond bij mij voor de deur. Ik ben toen naar mijn auto gegaan. Ik wilde [betrokkene] afschrikken. Ik ben toen in de auto gestapt en ben een paar keer richting [betrokkene] gereden. [betrokkene] stond daar aan de overkant van de straat tussen twee auto’s in. Ik ben twee, drie keer voor- en achteruit gereden. Dat op en neer rijden was meer met slippende koppeling met heel veel toeren.
Het was mijn bedoeling om [betrokkene] af te schrikken. Ik begrijp wel dat het bedreigend over kan komen voor jouw collega’s.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
A.
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
B.1
Namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep ten verweer betoogd dat hij moet worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde, omdat het opzet niet bewezen kan worden verklaard. Daartoe is aangevoerd – zakelijk weergegeven – dat:
- het opzet uit de gedraging van verdachte dient te worden afgeleid, aangezien dit niet kan op basis van de verklaring van verdachte;
- de gedraging voor meerderlei uitleg vatbaar is, namelijk als bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, bedreiging met zware mishandeling en bedreiging met mishandeling;
- in casu niet vastgesteld kan worden waarop de bedreiging gericht was, zodat vrijspraak dient te volgen.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
B.2
Verdachte heeft, terwijl zich een groot aantal personen op straat bevond, waaronder verbalisant [verbalisant 1], [betrokkene] willen afschrikken door met zijn auto met slippende koppeling en heel veel toeren een paar keer vooruit en achteruit te rijden en de laatste maal met verhoogde snelheid in de richting van die [betrokkene]. Vervolgens heeft verdachte zijn auto gedraaid en is hij met hoge snelheid in de richting van verbalisant [verbalisant 1] gereden, die, nadat de auto van verdachte hem tot op vijf meter was genaderd, is weggesprongen. Naar het oordeel van het hof heeft verdachte door aldus te handelen welbewust de aanmerkelijke kans op de koop toe genomen dat bij personen die zich in de directe omgeving van die [betrokkene] bevonden de redelijke vrees kon ontstaan dat hen, gelet op de snelheid waar mee werd gereden en het hoge toerental dat verdachte de motor van de auto heeft laten produceren, zwaar lichamelijk letsel zou worden toegebracht. Derhalve is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [verbalisant 1] opzettelijk heeft bedreigd met zware mishandeling.
Bijgevolg verwerpt het hof het verweer.
Op grond van de hiervoor vermelde redengevende feiten en omstandigheden en de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen (als hierboven genoemd), in onderling verband en samenhang beschouwd, acht het hof het aan verdachte ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 30 augustus 2010 te Eindhoven [verbalisant 1] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers is verdachte toen daar opzettelijk dreigend met een door hem, verdachte, bestuurd voertuig (personenauto) op die [verbalisant 1] ingereden, waarbij de motor van dat voertuig veel toeren draaide en veel geluid produceerde.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
C.1
De raadsman heeft betoogd dat in het onderhavige geval sprake is van eendaadse samenloop, nu er zowel sprake kan zijn van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht als bedreiging met zware mishandeling. In aanmerking genomen dat het hof één feit heeft bewezen verklaard dat niet in meer dan één strafbepaling valt, vermag het hof niet in te zien dat sprake is van eendaadse samenloop. Het verweer faalt.
C.2
Het bewezen verklaarde levert op:
Bedreiging met zware mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Het hof heeft bewezen verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging met zware mishandeling jegens politieambtenaar [verbalisant 1].
De eerste rechter heeft de verdachte ter zake van dat feit veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 70 uren subsidiair 35 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het hof verdachte voor dat feit zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 70 uren subsidiair 35 dagen hechtenis, alsmede tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ten aanzien van de ernst van het bewezen verklaarde heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- de omstandigheid dat het bewezen verklaarde feit is begaan tegen een politieambtenaar gedurende en terzake de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, waardoor het ambtelijk gezag is aangetast;
- het gewelddadig en gevaarzettend karakter van het bewezen verklaarde feit;
- de omstandigheid dat feiten als het bewezen verklaarde kunnen leiden tot gevoelens van angst en onveiligheid bij de bedreigde.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d.
3 oktober 2012, waaruit blijkt dat hij niet eerder ter zake van soortgelijke feiten door een strafrechter is veroordeeld;
- de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Het hof heeft wat betreft de op te leggen strafsoort en hoogte van de straf aansluiting gezocht bij de straffen die gebruikelijk door dit gerechtshof in gevallen vergelijkbaar met de onderhavige worden opgelegd. Aan de hand daarvan acht het hof oplegging van een taakstraf voor de duur van 70 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand een passende reactie.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is, behoudens hetgeen hierna zal worden overwogen met betrekking tot de redelijke termijn, niet van feiten en omstandigheden gebleken die aanleiding geven om van dit uitgangspunt af te wijken. Gelet daarop kan niet worden volstaan met een straf als opgelegd door de eerste rechter of een straf gevorderd door de advocaat-generaal.
Met oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 63 en 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 70 (zeventig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 35 (vijfendertig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. H. Harmsen, voorzitter,
mr. K. van der Meijde en mr. drs. P.A.M. Pijnenburg, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.F.S. ter Heide, griffier,
en op 20 november 2012 ter openbare terechtzitting uitgesproken.