ECLI:NL:GHSHE:2012:BX8126

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HV 200.109.426
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot verkorting van de ondertoezichtstelling en proceskostenveroordeling in een familierechtelijke zaak

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 18 september 2012, gaat het om een hoger beroep van de vader tegen de beschikking van de rechtbank Maastricht van 6 april 2012, waarbij zijn dochter onder toezicht is gesteld voor de duur van één jaar. De vader, vertegenwoordigd door mr. P.M.J. Graus, verzet zich tegen deze ondertoezichtstelling en verzoekt om verkorting van de termijn, alsook om een proceskostenveroordeling van de Raad voor de Kinderbescherming. De moeder, bijgestaan door mr. P.J.H.C. Glenz, en de Raad voor de Kinderbescherming, vertegenwoordigd door mr. H. Werger en mevrouw O. Barahmun, zijn verweerders in deze zaak.

Het hof constateert dat de vader zijn zorgen over de opvoedingssituatie van zijn dochter deelt met betrokken instanties, maar ziet geen aanleiding om de bestreden beschikking te vernietigen of de termijn van de ondertoezichtstelling te verkorten. De vader heeft aangevoerd dat de ondertoezichtstelling alleen niet voldoende is en dat een uithuisplaatsing noodzakelijk zou zijn. Het hof overweegt echter dat een verzoek tot uithuisplaatsing eerder aan de rechter kan worden voorgelegd dan bij de procedure tot verlenging van de ondertoezichtstelling.

De moeder stelt dat de ondertoezichtstelling van haar dochter goed verloopt en dat zij voldoende begeleiding ontvangt. Het hof acht het begrijpelijk dat de moeder het hoger beroep van de vader nodeloos vindt, maar concludeert dat de vader het hoger beroep heeft ingesteld om zijn zorgen te uiten. Het hof wijst het verzoek van de moeder tot proceskostenveroordeling van de vader af, omdat dit de verbetering van de communicatie tussen de ouders zou kunnen verstoren, wat niet in het belang van de dochter is. De beschikking van de rechtbank wordt bekrachtigd en de proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
Uitspraak: 18 september 2012
Zaaknummer: HV 200.109.426/01
Zaaknummer eerste aanleg: 169675 / OT RK 12-379
in de zaak in hoger beroep van:
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. P.M.J. Graus,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Limburg, locatie Maastricht,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden in deze zaak worden aangemerkt:
[Y.],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de moeder,
en
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te Roermond en mede kantoorhoudende te Heerlen,
hierna te noemen: de stichting.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Maastricht van 6 april 2012.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 6 juli 2012, heeft de vader verzocht – voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad – voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende primair de gevraagde en al lopende ondertoezichtstelling alsnog af te wijzen, althans subsidiair deze ondertoezichtstelling met onmiddellijke ingang op te heffen of te beëindigen, met veroordeling van verweerder in beroep in de volledige proceskosten, waaronder begrepen de verschuldigde eigen bijdrage van de verleende toevoeging.
2.2. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 augustus 2012. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- mr. Graus;
- de moeder, bijgestaan door mr. P.J.H.C. Glenz;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer mr. H. Werger en mevrouw O. Barahmun;
- de stichting, vertegenwoordigd door mevrouw J. Kuijper (hierna te noemen: de gezinsvoogd).
2.2.1. De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.3. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 6 april 2012;
- de brief met één bijlage van de stichting d.d. 17 juli 2012;
- de brief met één bijlage van de raad d.d. 25 juli 2012;
2.4. Ter zitting is gebleken dat de stichting op 27 juli 2012 aan het hof en alle belanghebbenden een verweerschrift heeft verzonden, maar dat dit verweerschrift alleen de advocaat van de moeder heeft bereikt. Het hof, de advocaat van de vader, noch de raad heeft dit verweerschrift ontvangen. De gezinsvoogd heeft ter zitting toegezegd het verweerschrift (nogmaals) aan het hof te doen toekomen. De gezinsvoogd heeft het verweerschrift ter zitting mondeling toegelicht en alle aanwezigen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
3. De beoordeling
3.1. Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader, is geboren:
- [dochter] (hierna: [dochter]), op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats].
3.2. Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank [dochter] met ingang van 6 april 2012 onder toezicht gesteld voor de duur van één jaar.
3.3. De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen. De vader voert in het beroepschrift - kort samengevat - het volgende aan.
De vader heeft veel zorgen over de opvoedingssituatie bij de moeder, haar persoonlijke problemen en de leefomstandigheden in de woning van de familie [Z.], waar de moeder en [dochter] verblijven. De vader begrijpt niet dat de moeder steeds nieuwe kansen krijgt, terwijl zij [dochter] meerdere keren in gevaar heeft gebracht. Als de vader zijn zorgen deelt met betrokken instanties, zoals de raad, is hij degene die daarop wordt afgerekend doordat dan de omgang tussen hem en [dochter] wordt beperkt.
De vader is van mening dat de ondertoezichtstelling niet genoeg zal zijn om het tij ten goede te doen keren. Volgens hem dient dan ook naast de ondertoezichtstelling een uithuisplaatsing te worden uitgesproken. De vader ziet hierin voldoende reden om de termijn van de ondertoezichtstelling te bekorten tot zes maanden, zodat niet pas na één jaar getoetst gaat worden of een uithuisplaatsing noodzakelijk is. Bovendien leert de ervaring – zo heeft mr. Graus ter zitting verklaard – dat de stichting eerder in beweging komt bij een kortere termijn dan bij een termijn van één jaar.
Indien het hof niet tot een verkorting van de termijn van de ondertoezichtstelling overgaat, dient de ondertoezichtstelling geheel te worden vernietigd. Immers, de ondertoezichtstelling alleen zal volgens de vader geen enkel effect sorteren: de vader zal er slechts door worden benadeeld.
Mr. Graus heeft ter zitting namens de vader nog aangevoerd dat de vader door het instellen van hoger beroep gebruik heeft gemaakt van de rechten die hij als vader met gezag geniet en via deze weg voor de belangen van [dochter] heeft willen opkomen, nu zij dat gezien haar jonge leeftijd zelf niet kan.
Op de vraag van het hof of mr. Graus contact heeft opgenomen met de gezinsvoogd om te vragen welke stappen in het kader van onderhavige zaak inmiddels waren genomen, heeft hij ontkennend geantwoord. Hij heeft het contact met de gezinsvoogd willen overlaten aan zijn cliënt.
3.4. De moeder heeft ter zitting - kort samengevat – het volgende aangevoerd.
De moeder is het eens met de ondertoezichtstelling van [dochter] voor de duur van één jaar. De moeder is van mening dat het hoger beroep van de vader nodeloos is ingesteld. De inhoud en de strekking van het beroepschrift staan haaks op hetgeen de vader wil, namelijk (ten minste) de ondertoezichtstelling van [dochter]. De moeder verzoekt de vader niet-ontvankelijk te verklaren en hem te veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep. De moeder heeft er voorts op gewezen dat de vader in het petitum niet heeft verzocht om bekorting van de termijn van de ondertoezichtstelling, doch om een gehele vernietiging van de bestreden beschikking, waarvoor haars inziens geen gronden aanwezig zijn.
Volgens de moeder gaat het goed met [dochter]. De moeder krijgt voldoende begeleiding en de samenwerking met de gezinsvoogd verloopt goed. De moeder stelt dat zij zolang als het nodig is bij de familie [Z.] zal verblijven: zij wenst eerst meer duidelijkheid te krijgen over het toekomstperspectief van haar andere dochter, het halfzusje van [dochter], [halfzusje]. Zij verblijft thans in een pleeggezin.
Volgens de moeder is de hulp van de gezinsvoogd onder meer nodig om te bemiddelen tussen de ouders over de omgang tussen de vader en [dochter]. De moeder stelt dat zij openstaat voor onbegeleide omgang tussen [dochter] en de vader – haars inziens dient de vader ook een kans te krijgen om zich te bewijzen – maar dit zal volgens de moeder wel langzaam moeten worden opgebouwd.
3.5. De raad heeft ter zitting – kort samengevat – het volgende aangevoerd.
De raad begrijpt uit het beroepschrift van de vader dat hij ontevreden is over de gang van zaken. Zulks zou volgens de raad echter een reden zijn om in gesprek te gaan met de gezinsvoogd, doch niet om de ondertoezichtstelling aan te vechten. De raad begrijpt niet dat het hoger beroep wordt ingezet om, zoals de vader stelt, de belangen van [dochter] veilig te stellen.
Volgens de raad is een ondertoezichtstelling voor de duur van één jaar het algemeen geldende uitgangspunt. Het argument dat wordt gebruikt voor een kortere termijn is volgens de raad ronduit beledigend. De vader maakt niet duidelijk waarom het belang van [dochter] met een kortere termijn van de ondertoezichtstelling gediend zou zijn.
3.6. De stichting heeft ter zitting - kort samengevat – het volgende aangevoerd.
De gezinsvoogd vindt het jammer dat de vader niet ter zitting is verschenen. De vader had volgens de gezinsvoogd kunnen bevestigen dat de samenwerking tussen hen goed is. De gezinsvoogd stelt dat de vader niet de intentie had om in hoger beroep te komen van de bestreden beschikking, maar dat hij het voornamelijk jammer vond dat de omgang tussen hem en [dochter] was beperkt. Nu zijn daar echter duidelijke afspraken over gemaakt: na de bestreden beschikking zijn betrokkenen gelijk gestart met de begeleide omgang. De stichting ziet nu aanleiding om de omgang ook onbegeleid te laten plaatsvinden. Op vrijdag 17 augustus 2012 zal voorts in het bijzijn van de gezinsvoogd een gesprek tussen ouders plaatsvinden over de verdere invulling van de omgangsregeling.
De stichting stelt tot slot dat in haar verweerschrift met name de reeds bekende zorgen zijn genoemd, hetgeen aansluit bij de inhoud van het raadsrapport, maar ook dat er al stappen in de goede richting zijn gezet nu de ouders met elkaar het gesprek zullen aangaan.
3.7. Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.7.1. Op grond van artikel 1:254 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige die zodanig opgroeit, dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen, onder toezicht stellen.
3.7.3. Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:254 BW. Het hof voegt hier nog het navolgende aan toe.
3.7.4. Het hof stelt vast dat er ernstige zorgen zijn over de opvoedingssituatie van [dochter] bij de moeder. Er is bij de moeder sprake van persoonlijke problematiek en een verstandelijke beperking, die haar leefsituatie en opvoedingsmogelijkheden beïnvloeden. De moeder kan niet zelfstandig haar leven structureren, organiseren en stabiliseren en is afhankelijk van hulpverlening. De moeder wordt belast bij prikkels en zij heeft een beperkt probleemoplossend vermogen. De opvoedingssituatie is als gevolg van het voorgaande in het verleden emotioneel en fysiek onveilig geweest voor [dochter].
3.7.5. Het hof constateert dat de vader voormelde zorgen met alle betrokkenen deelt en met hen van mening is dat aan de gronden van artikel 1:254 BW is voldaan.
Het hof ziet in hetgeen de vader overigens heeft aangevoerd, geen aanleiding om de bestreden beschikking in zijn geheel te vernietigen dan wel de termijn van de ondertoezichtstelling te verkorten. Ten aanzien van de stelling van de vader dat alleen de ondertoezichtstelling niet voldoende zal zijn en dat tevens een machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is om de ontwikkelingsbedreigingen van [dochter] af te wenden, overweegt het hof dat een verzoek tot uithuisplaatsing – zou daartoe al aanleiding zijn – ook eerder dan bij de procedure tot verlenging van de ondertoezichtstelling aan de rechter kan worden voorgelegd.
Het hof gaat tevens voorbij aan de stelling van de advocaat van de vader dat de stichting niet met gepaste voortvarendheid te werk zal gaan bij een termijn van één jaar. Ter zitting is als niet weersproken vast komen te staan dat de gezinsvoogd direct na de bestreden beschikking de omgangsregeling heeft hervat en dat thans gewerkt wordt aan de verbetering van de communicatie tussen de ouders. Bovendien is gebleken dat sprake is van een goede samenwerking tussen de gezinsvoogd en de ouders.
Proceskosten
3.8.1. Hoewel het hof het standpunt van de moeder dat de vader het hoger beroep nodeloos heeft ingesteld, enigszins begrijpelijk acht, stelt het hof tevens vast dat de vader het hoger beroep kennelijk de enige serieuze mogelijkheid heeft gezien om zijn zorgen te uiten over de opvoedingssituatie van [dochter] en zijn ongenoegen kenbaar te maken over de beperkte omgangsregeling met zijn dochter. Het hof ziet in het voorgaande evenwel geen aanleiding om de vader te veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep. Het hof neemt daarbij tevens in aanmerking het belaste verleden tussen de ouders en de slechte c.q. ontbrekende communicatie tussen hen, alsmede het gevoelen van onmacht van de vader als gevolg daarvan. Het hof acht voorts van belang dat thans wordt gewerkt aan een verbetering van de onderlinge verhouding tussen de ouders en een proceskostenveroordeling kan leiden tot een verstoring van dit proces, hetgeen niet in het belang van [dochter] te achten is.
Het hof zal het verzoek van de moeder tot veroordeling van de vader in de proceskosten derhalve afwijzen.
3.8.2. Voorts heeft de vader verzocht de raad in de proceskosten, waaronder begrepen de verschuldigde eigen bijdrage van de verleende toevoeging, te veroordelen. Gelet op de aard en het verloop van de onderhavige procedure alsmede hetgeen hier boven onder 3.8.1. is overwogen ziet het hof daar geen enkele aanleiding voor.
3.8.3. Het hof zal derhalve de voor deze procedures gebruikelijke regel hanteren die inhoudt dat iedere partij de eigen kosten draagt.
3.9. Al het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd en de proceskosten dienen te worden gecompenseerd.
4. De beslissing
Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Maastricht van 6 april 2012;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Maastricht;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.C.G. Brants, E.L. Schaafsma-Beversluis en A.C. Enkelaar en in het openbaar uitgesproken op 18 september 2012.