GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Uitspraak: 10 juli 2012
Zaaknummer: HV 200.107.192/01
Zaaknummer eerste aanleg: 09/135 R
in de zaak in hoger beroep van:
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. T.P.M. Kouwenaar.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank ‘s-Hertogenbosch van 16 mei 2012.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 22 mei 2012, heeft [appellante] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en [appellante] alsnog te schone lei te verlenen.
2.2. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 juli 2012. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellante], bijgestaan door mr. Kouwenaar;
- mevrouw A. Verhoeks-van der Vliet, hierna te noemen: de bewindvoerder.
2.3. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 18 april 2012;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 8 juni 2012;
- de brief met bijlagen van de advocaat van [appellante] d.d. 20 juni 2012.
3.1. Bij vonnis van 20 april 2009 is ten aanzien van [appellante] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.2. Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 354 lid 1 Faillissementswet (Fw) vastgesteld dat [appellante] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. De rechtbank heeft verstaan dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling eindigt op het moment dat de slotuitdelingslijst verbindend is geworden. Aangezien inmiddels de looptijd van de schuldsaneringsregeling was verstreken, heeft de rechtbank haar eindoordeel gegeven. De rechtbank heeft daarbij geen toepassing gegeven aan artikel 354 lid 2 Fw, zodat op grond van artikel 358 lid 2 Fw aan [appellante] geen “schone lei” is verleend.
[appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.3. [appellante] bestrijdt in het beroepschrift de conclusie van de rechtbank dat zij op 30 juni 2011 samen als DJ heeft opgetreden, althans dat dat optreden - in de vrije tijd en uit hobby-overwegingen - zodanig moet worden aangemerkt, dat zij daar in alle redelijkheid een vergoeding voor had kunnen vragen.
[appellante] betwist dat haar aanwezigheid op 30 juni 2011 als een professionele DJ-activiteit kan worden aangemerkt.
Volgens [appellante] is de veronderstelde nevenactiviteit eerder punt van discussie geweest, doch dit heeft terecht niet geleid tot een tussentijds beëindiging.
Daarnaast verwijst [appellante] naar het verslag van de bewindvoerder, waaruit blijkt dat zij voldoende heeft gesolliciteerd en dat zij heeft voldaan aan de formele verplichtingen van de schuldsaneringsregeling.
[appellante] is van mening dat niet kan worden geconcludeerd dat zij inkomsten heeft verzwegen en/of haar schuldeisers al dan niet ernstig heeft benadeeld en/of onvoldoende blijk heeft gegeven van behoorlijk gedrag dat in het kader van de schuldsaneringsregeling past.
3.4. De bewindvoerder heeft in haar brief d.d. 8 juni 2012 verwezen naar haar eindverslag van 8 maart 2012 waarin zij bewust een advies omtrent het al dan niet verlenen van de schone lei achterwege heeft gelaten en voor het overige heeft verwezen naar de gronden in het vonnis waarvan beroep.
3.5. Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.5.1. Bij het einde van de termijn gedurende welke de toepassing van de schuldsaneringsregeling van kracht is, dient op de voet van artikel 354 lid 1 Fw te worden vastgesteld of de schuldenaar toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Bij deze vaststelling geldt als maatstaf of een tekortkoming, in het licht van alle omstandigheden van het geval, een duidelijke aanwijzing vormt dat het bij de schuldenaar aan de van hem te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling heeft ontbroken. Ingevolge artikel 354 lid 2 Fw dient de rechter voorts na te gaan of er aanleiding bestaat om te bepalen dat een tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing blijft.
3.5.2. Het hof merkt in dat verband allereerst op dat, anders dan het appelschrift (bij nr. 5) tot op zekere hoogte doet voorkomen, met de beoordeling aan het einde van de looptijd van de schuldsaneringsregeling of een schuldenaar toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen als bedoeld in artikel 354 lid 1 Fw, een eindoordeel wordt gegeven over de gehele looptijd dat op de schuldenaar de schuldsaneringsregeling van toepassing is geweest. Blijkens de gedingstukken nam de schuldsaneringsregeling van [appellante] op 20 april 2009 een aanvang en was 20 april 2012 de laatste dag van de reguliere periode van de schuldsaneringsregeling van [appellante] (zie ook het dictum van het bestreden vonnis). Dit betekent dat dit hof, recht doende in appel, dient te beoordelen of [appellante] van 20 april 2009 tot 20 april 2012 (vgl. artikel 349a lid 1 Fw) aan haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen heeft voldaan. Zo ja, dan krijgt, nadat eerst in het kader van de schuldsaneringsregeling nog wat administratieve handelingen zijn verricht, zij de schone lei hetgeen met zich brengt, dat na de beëindiging van de schuldsaneringsregeling overblijvende vorderingen ten aanzien waarvan de schuldsaneringsregeling werkt (zie de artikelen 299 en 299a Fw), niet langer afdwingbaar zijn. Zo neen, dan kunnen de schuldeisers hun rechten met betrekking tot hun vorderingen weer op de gewone wijze gaan uitoefenen en die derhalve jegens [appellante] weer - in rechte - gaan afdwingen.
3.5.3. In het onderhavige geval betekent dit dat, anders dan het appelschrift (bij nr. 3) tot op zekere hoogte doet voorkomen, niet alleen de aanwezigheid van [appellante] tijdens een zogeheten Ladies Day op 30 juni 2011 bij Auto [Auto] te [plaats] tegen het licht van haar verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling dient te worden gehouden waarbij (ook) de vraag aan de orde komt of zij bij die gelegenheid wel of niet als professionele DJ zou hebben opgetreden, doch, in het kader van de beoordeling of aan [appellante] wel of niet de schone lei moet worden toegekend, tevens alle andere, hieraan min of meer gerelateerde, aangelegenheden rond [appellante], meer in het bijzonder de vraag of [appellante] in appel voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij uitsluitend als hobby muziek draait en percussies speelt, dat zij daarvoor geen vergoeding vraagt en dat zij gedurende de materiële looptijd van de schuldsaneringsregeling (20 april 2009 – 20 april 2012) niet als professioneel DJ is opgetreden. Een dusdanige benaderingswijze ligt ook overigens besloten in onder meer de brieven d.d. 13 september 2011 van de rechter-commissaris aan respectievelijk [appellante] en mevrouw [schuldeiser Y.]. Daaruit volgt immers onder meer dat de rechter-commissaris aan het einde van de looptijd alle feiten en omstandigheden nogmaals zal bezien en op basis daarvan een advies zal geven aan de rechtbank over het al dan niet verlenen van de schone lei, waarna het vervolgens aan de rechtbank is om – alle feiten en omstandigheden overziende – een oordeel te geven, hetgeen zij, blijkens het thans in appel bestreden vonnis, ook daadwerkelijk heeft gedaan, zij het met voor [appellante] als negatief gevolg dat haar de schone lei wordt onthouden. Daar komt [appellante] in appel nu tegen op.
3.5.4. Met betrekking tot voornoemde mevrouw [schuldeiser Y.] stelt het hof vast dat zij thans veruit de grootste schuldeiser van [appellante] is. Haar vordering, waaraan kennelijk een veroordelend vonnis uit 2008 ten grondslag ligt, bedraagt blijkens het overzicht d.d. 8 juni 2012 € 35393,56 op een concurrente schuldenlast van € 68.228,76 en een totale schuldenlast van € 68394,06. Als schuldeiser in de zin van onder meer artikel 299 Fw komen, evenals bepaalde andere schuldeisers, haar in het kader van de schuldsaneringsregeling van [appellante] bepaalde rechten toe (zie bijvoorbeeld de artikelen 350 lid 1 en 355 Fw; zie in het algemeen ook artikel 358a Fw). Hieraan doen eventuele persoonlijke motieven zijdens [schuldeiser Y.] niet af. Anders gezegd: of [schuldeiser Y.] als ex-levenspartner mogelijk uit rancune jegens [appellante] handelt (uit haar brief van 20 juli 2011 blijkt overigens dat de handelwijze van [schuldeiser Y.] vooral door financiële noodzaak is ingegeven) doet in het kader van de onderhavige schuldsaneringsregeling niet ter zake, indien en voor zover [schuldeiser Y.] een schuldeiser blijkt te zijn die in het kader van de schuldsaneringsregeling van [appellante] bepaalde rechten heeft. Dit laatste is door [appellante] geenszins betwist en had, gelet op de gedingstukken, door [appellante] in redelijkheid ook niet kunnen worden betwist. Zo bezien, doet de omstandigheid dat [appellante] zich zeer onrechtmatig bejegend en aangevallen voelt door [schuldeiser Y.], mede in verband waarmee zij in appel een proces-verbaal van aangifte d.d. 15 augustus 2011 wegens stalking/belaging heeft overgelegd, dan ook niet ter zake evenmin als ter zake doet dat [appellante] onder deze gang van zaken medisch gebukt zou gaan (hetgeen het hof overigens niet zonder meer uit de overlegde medische informatie van de huisarts d.d. 19 juni 2012 kan opmaken).
3.5.4.1. Dat, zoals [appellante] in haar appelschrift (bij nr. 4) heeft gesteld, het om een vrijetijdsbesteding met een hobbymatig karakter gaat, is nu juist onder meer de vraag die in appel voorligt en die, wil het in dit opzicht uitgebreid gedocumenteerde vonnis onder meer op dit punt met succes worden aangevochten, een voldoende nadere onderbouwing behoeft. Een dergelijke onderbouwing is in elk geval niet de algemene stelling dat deze vrijetijdsbesteding de persoonlijke levenssfeer van [appellante] betreft. Dan zal immers voldoende aannemelijk moeten zijn gemaakt dát het een vrijetijdsbesteding is. Is zulks het geval, dan zal vervolgens ook nog moeten worden bekeken of dit (toerekenbare) consequenties heeft gehad voor de wijze waarop [appellante] in de periode van 20 april 2009 – 20 april 2012 haar verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling is nagekomen. [appellante] was, ook al gelet op de eerdere zitting waarbij de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling aan de orde kwam alsook het verhoor van de rechter-commissaris, van deze verplichtingen zeer wel op de hoogte en zij heeft daarmee ook ingestemd, reeds bij de toelating tot de schuldsaneringsregeling (zie de door [appellante] op 3 april 2009 ondertekende verklaring) zodat het hof de relevantie van het argument van [appellante] in het appelschrift (bij nr. 4) ontgaat dat het hier “de persoonlijke levenssfeer van appellante” betreft. Indien [appellante] dat zo heeft ervaren, zij had niet moeten verzoeken om te worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling. Hieraan zitten immers niet alleen “lusten” (zoals mogelijk een schone lei aan het einde van de rit met daardoor zicht op een schuldenvrije toekomst), maar ook “lasten” (zoals het voldoen aan de kernverplichtingen). Geen latere “lusten” zonder eerdere “lasten” derhalve in het wettelijk systeem van de Nederlandse schuldsaneringsregeling.
3.5.5. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft het hof [appellante] voorgehouden dat aan de hand van de door haar en de bewindvoerder in het geding gebrachte bescheiden een aantal websites is geraadpleegd zoals vermeld in de bijlagen bij de brief van [schuldeiser Y.] gericht aan de rechter-commissaris d.d. 20 juli 2011, alsmede een aantal websites zoals deze staan vermeld op de door de bewindvoerder bij brief van 8 juni 2012 overgelegde productie XVI. Deze websites maken, nu daarnaar in de processtukken wordt verwezen, overigens onderdeel uit van de gedingstukken. De rechtbank heeft, getuige zowel het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg als het bestreden vonnis, het bestaan van deze websites en de inhoud daarvan ook in haar oordeel betrokken, zodat [appellante] in het kader van haar appel hierop reeds had kunnen en, in het licht van het bestreden vonnis, ook had moeten anticiperen, wilde zij althans het oordeel van de rechtbank op dit punt aanvechten. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft [appellante] echter verklaard deze websites niet meer te hebben geraadpleegd. Daargelaten dat hiernaar in de processtukken wordt verwezen, komt een dergelijk nalaten naar het oordeel van het hof geheel voor rekening en risico van [appellante], zeker nu, juist in het licht van de mondelinge behandeling in eerste aanleg in het kader waarvan uitgebreid op onder meer de door [schuldeiser Y.] genoemde websites werd ingegaan, zij er in elk geval in appel op bedacht had kunnen zijn dat hierop wederom zou worden ingegaan. Zo zij zich al terecht door de vraagstellingen van de rechter-commissaris klem gezet voelde (zie het appelschrift bij nr. 4), dan heeft het appel [appellante] in elk geval de gelegenheid geboden om alsnog adequaat en gemotiveerd op de kwestie van onder meer de websites te reageren. Ter zitting in hoger beroep heeft [appellante] dit ook niet bestreden.
3.5.6. In het bestreden vonnis stelt de rechtbank op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting allereerst vast dat [appellante] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar informatieverplichting en dat zij, door in strijd met de waarheid te verklaren, onbehoorlijk gedrag heeft getoond dat niet in de schuldsaneringsregeling past. De rechtbank heeft dit oordeel onderbouwd door onder meer op een flyer en op bepaalde foto’s op internet te wijzen. In hoger beroep heeft [appellante] naar het oordeel van het hof niets naar voren gebracht noch relevante stukken in het geding gebracht waaruit, in verband met het onderhavige appel, het hof de gevolgtrekking zou kunnen maken dat de rechtbank zich in het bestreden vonnis op onjuiste informatie heeft gebaseerd, althans daar onjuiste gevolgtrekkingen uit heeft getrokken. De enkele stelling dat [appellante] zich niet bewust was van professionele activiteiten en dat zij zich van geen kwaad bewust was, acht het hof in elk geval onvoldoende om daarmee de juistheid van de door de rechtbank gebruikte informatie aan te vechten.
3.5.6.1. Daarbij komt dat, zoals het hof [appellante] ook heeft voorgehouden, het hof in het kader van de beoordeling van de vraag of [appellante] aan haar verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling heeft voldaan en gelet trouwens ook op de strekking van de grieven waarover het hof in appel een oordeel moet geven, ook zelf in de processtukken al eerder genoemde websites heeft geraadpleegd, waaronder de website van het te [vestigingsplaats] gevestigde Topartiest.nl, op welke website door middel van een subrubriek mede wordt verwezen naar het twitteraccount van dit professionele artiestenbureau. Daaruit – maar overigens ook uit het artiestenboek (blz. 44) – blijkt onder meer dat [appellante] (ook) als enkel DJ [Z.] (dus niet per se samen met DJ [A.]die overigens op blz. 48 van het artiestenboek staat en van wie samen met DJ [B.] blijkens een twitterbericht van 21 juni 2012 nieuwe (!) promofoto’s met daarop ook bongo’s zijn gemaakt) is te boeken, in verband waarmee DJ [Z.] in een twitterbericht van 3 februari 2012 (waarbij een foto is geplaatst waarbij zij achter een drumstel is gezeten) wordt aangekondigd als een “stijlvolle female DJ”. Uit bijvoorbeeld een twitterbericht van dit professionele bureau Topartiest.nl van 22 augustus 2011 om 20.04 blijkt dat “DJ [Z.] vandaag voor ons optreedt”.
3.5.7. Hiermee geconfronteerd heeft [appellante] tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep in essentie enkel aangevoerd dat zij via emails alle artiestenbureaus, waar zij ingeschreven staat, heeft verzocht haar uit te schrijven omdat zij niet langer beschikbaar is, doch hiervan is door [appellante] geen enkel bewijs geleverd en dit terwijl de kwestie van het al dan niet (terecht) ingeschreven staan ook in eerste aanleg al speelde. Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank in eerste aanleg terecht en op goede gronden dan ook geoordeeld dat [appellante] toerekenbaar tekort is geschoten in haar informatieverplichting (in verband met welke informatieverplichting [appellante] al eerder in de schuldsaneringsregeling was gewaarschuwd en daarop dus extra bedacht had dienen te zijn) en dat zij door het in strijd met de waarheid verklaren onbehoorlijk gedrag heeft getoond dat niet in de schuldsaneringsregeling past (hetgeen te meer klemt in het licht van voornoemd professioneel twitteraccount). Temeer waar het professionele artiestenbureaus betreft is, daargelaten nog de kwestie van de offerte waaraan de rechtbank in haar vonnis refereert en waarop [appellante] in appel evenmin, althans niet gemotiveerd, terugkomt, het hof met de rechtbank van oordeel dat voldoende aannemelijk dat [appellante] inkomsten heeft verzwegen en aldus haar schuldeisers, waaronder [schuldeiser Y.], ernstig heeft benadeeld.
3.5.8. Het hof is derhalve van oordeel dat de DJ-activiteiten van [appellante] geen andere conclusie toelaat dan de conclusie van de rechtbank dat [appellante] in haar hoedanigheid van DJ [Z.], al dan niet met haar collega DJ [A.], veelvuldig optreedt en dat deze optredens professioneel van aard zijn. Het hof overweegt daarbij dat gebleken is dat [appellante] nog steeds bij verschillende artiestenbureaus staat ingeschreven en dat zij geboekt kan worden voor optredens. Hetgeen [appellante] bijvoorbeeld ten aanzien van haar aanwezigheid op de Ladies dag bij Auto Ames op 30 juni 2011 in haar beroepschrift en ter zitting naar voren heeft gebracht noch de bij beroepschrift overgelegde verklaring van haar collega maakt dit anders, evenmin als een aantal, overigens al weer van geruime tijd geleden daterende verklaringen, waaruit zou moeten blijken dat DJ [Z.] op het moment dat zij samen zou zijn opgetreden met DJ [A.]daarvoor geen vergoeding zou hebben ontvangen. Niet alleen ontbreken nadere gegevens, waaronder verifieerbare personalia, waaruit kan worden opgemaakt dat deze verklaringen – rechtsgeldig – door betrokkenen zijn ondertekend, maar bovendien trad en treedt DJ [Z.] ook zonder DJ [A.] op. Reeds zo bezien, zijn de verklaringen niet afdoende en wegen zij naar het oordeel van het hof in elk geval geenszins op tegen de actualiteit, inhoud en omvang van de informatie waarover de rechtbank en thans ook het hof verder nog beschikken.
3.5.8.1. Datzelfde geldt voor de verklaring van DJ [A.] van 26 september 2011. Deze verklaring is, anders dan de hierboven genoemde, weliswaar van vrij recente datum en zeer vermoedelijk ook voorzien van de handtekening van DJ [A.] alias mevrouw [echte naam DJ A.], doch deze verklaring ziet enkel op de keren dat DJ [A.] en DJ [Z.] samen optraden en dus niet op het geval dat DJ [Z.] alleen optrad. In zoverre is, wat er verder zij van het nut van een factuur als door [echte naam DJ A.] als bijlage overgelegd, deze verklaring dan ook nietszeggend en kan het hof, daargelaten dat in een schuldsaneringsprocedure in beginsel geen plaats is voor een getuigenverhoor, aan het door [echte naam DJ A.] gedane aanbod om eventueel onder ede te worden gehoord over kennelijk de vraag of [appellante] al dan niet een vergoeding kreeg voor haar optredens met DJ [A.], voorbij gaan. Het appelschrift zelf bevat overigens geen aanbod tot het leveren van bewijs door middel van bijvoorbeeld getuigen noch is een dergelijk aanbod, dat dan overigens onder meer voldoende gespecificeerd en ter zake dienend moet zijn, tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep door [appellante] gedaan.
3.5.9. Meergenoemde verklaring van [echte naam DJ A.] laat de vraag onbeantwoord, of [appellante] voor haar DJ-activiteiten een passende vergoeding had kunnen bedingen. Met de enkele bewering in de brief van 26 september 2011 dat [appellante] bij [echte naam DJ A.] niet in loondienst is en dat zij geen enkele vergoeding ontvangt, acht het hof het oordeel van de rechtbank dat [appellante] in alle redelijkheid voor haar optreden(s) een vergoeding had kunnen ontvangen in elk geval onvoldoende weerlegd, voor zover in het appelschrift al van een onderbouwde grief zijdens [appellante] op dit onderdeel kan worden gesproken. De kwestie is immers of [appellante] ook om een vergoeding voor haar optreden(s) heeft gevraagd en, zo dit het geval zou zijn geweest, waarom het voor [echte naam DJ A.] dan niet mogelijk zijn geweest om een dergelijke vergoeding toe te kennen. Bovendien dient te worden bedacht dat [appellante] (ook) bij andere artiestenbureaus stond en staat ingeschreven, zodat ook in verband met deze bureaus, ten aanzien waarvan [appellante] geen stukken (tijdig) in het geding heeft gebracht waaruit blijkt dat deze inschrijvingen als zijnde ten onrechte gedaan zijn teruggedraaid, de vraag rijst of [appellante], zo zij deze al niet heeft gehad, voor deze optredens een vergoeding had kunnen vragen. Door [appellante] is dienaangaande echter geen enkel verificatoir bescheid in het geding gebracht. Dit betekent dat naar het oordeel van het hof ook in hoger beroep onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat [appellante] voor haar DJ-activiteiten geen passende vergoeding kon bedingen, hetgeen op zichzelf genomen, dus daargelaten nog hetgeen hierboven al ten aanzien van de inlichtingenplicht, het onbehoorlijk gedrag en het verzwijgen van inkomsten werd overwogen, al een voldoende toerekenbare tekortkoming vormt om aan [appellante] de schone lei te onthouden.
3.6. Al hetgeen hiervoor is overwogen voert het hof tot de slotsom dat de rechtbank terecht en op goede gronden, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellante] heeft beëindigd zonder toekenning van de “schone lei”. Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat [appellante] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar informatieverplichting en ook heeft zij door het in strijd met de waarheid te verklaren onbehoorlijk gedrag getoond dat niet in de schuldsaneringsregeling past (vgl. reeds de uitspraak van dit hof d.d. 3 april 2012, LJN: BW0964).
Daarnaast heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat, indien wordt uitgegaan van de verklaring van [appellante] dat zij voor haar DJ-activiteiten geen vergoeding vraagt, zij daarmee haar schuldeisers heeft benadeeld, nu ook het hof de mening is toegedaan dat de optredens van [appellante] zodanig professioneel van aard zijn dat zij daarvoor een vergoeding had kunnen bedingen die dan ten goede zou zijn gekomen aan de boedel. Het vorenstaande geldt trouwens evenzeer ten aanzien van haar werkzaamheden als docente op de DJ-school van mevrouw [echte naam DJ A.].
Het hof stelt vast dat [appellante] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van meerdere uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Het hof ziet geen aanleiding om op de voet van artikel 354 lid 2 Fw te bepalen dat deze tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing blijft. Ook om die redenen acht het hof een verlenging van de schuldsaneringsregeling rechtens niet mogelijk, daargelaten nog dat [appellante] heeft verklaard op een dergelijke verlenging zonder meer al geen prijs te stellen.
3.7. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.Th.L.G. Pellis, E.K. Veldhuijzen Van Zanten en F.J.M. Walstock en in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2012.