ECLI:NL:GHSHE:2012:BX0236

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HV 200.104.609
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van bewindvoerder en benoeming van dochter als opvolgend bewindvoerder

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 3 juli 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van [appellante] tot ontslag van de huidige bewindvoerder en benoeming van haar dochter als opvolgend bewindvoerder. De rechtbank had eerder, op 27 december 2011, het verzoek van [appellante] afgewezen. De mondelinge behandeling vond plaats op 29 mei 2012, waarbij zowel [appellante] als haar kinderen en de bewindvoerder aanwezig waren. De bewindvoerder had eerder, op 25 maart 2011, door de rechtbank benoemd gekregen, en [appellante] was het niet eens met de manier waarop de bewindvoerder haar zaken had afgehandeld, waaronder de vervanging van sloten en de verkoop van inboedel zonder overleg.

Het hof heeft vastgesteld dat er geen gewichtige redenen zijn om de bewindvoerder te ontslaan. De bewindvoerder had zich voldoende ingespannen om te communiceren met [appellante], die lijdt aan de ziekte van Alzheimer en op een gesloten afdeling verblijft. Het hof oordeelde dat de bewindvoerder, ondanks de slechte communicatie, aan haar verplichtingen had voldaan en dat de belangen van [appellante] beter gediend zijn met een neutrale bewindvoerder dan met een van haar kinderen, gezien de verstoorde verhoudingen tussen de kinderen. Het hof heeft de eerdere beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarmee het verzoek van [appellante] tot ontslag van de bewindvoerder en benoeming van haar dochter is afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
Uitspraak: 3 juli 2012
Zaaknummer: HV 200.104.609/01
Zaaknummer eerste aanleg: 779448 BM VERZ 11-1249
in de zaak in hoger beroep van:
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: E.C.R.E.M. Corsten,
als belanghebbenden in deze zaak zijn aangemerkt:
1) [belanghebbende sub 1.],
wonende te [woonplaats],
zijnde de dochter van [appellante], hierna: de dochter,
2) [belanghebbende sub 2.],
wonende te [woonplaats],
zijnde de zoon van [appellante], hierna: de zoon,
advocaat: mr. S.R. Baetens,
3) [belanghebbende sub 3.],
verbonden aan Bewindvoeringskantoor “Pim van Rijn”, gevestigd te [vestigingsplaats],
hierna: de bewindvoerder,
advocaat: mr. H.H.C.Th. Mulders.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, sector kanton, locatie Eindhoven, van 27 december 2011.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 27 maart 2012, heeft [appellante] verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de huidige bewindvoerder te ontslaan en in haar plaats de dochter als bewindvoerder te benoemen.
2.2. Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 14 mei 2012, heeft de bewindvoerder verzocht de verzoeken van [appellante] af te wijzen.
2.2.1. Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 14 mei 2012, heeft de zoon verzocht het hoger beroep van [appellante] af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 mei 2012. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- namens [appellante], mr. Corsten;
- de dochter;
- de zoon, bijgestaan door mr. Baetens;
- de bewindvoerder.
2.3.1. [appellante] is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.4. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van de aantekeningen van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 29 november 2011.
3. De beoordeling
3.1. Bij beschikking van 25 maart 2011 heeft de rechtbank ’s-Hertogenbosch, sector kanton, locatie Eindhoven, een bewind ex artikel 1:431 van het Burgerlijk Wetboek (BW) ingesteld over alle goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan [appellante], het verzoek tot benoeming van de dochter tot bewindvoerder afgewezen en mevrouw [bewindvoerder] voornoemd tot bewindvoerder benoemd.
Bij beschikking van dit hof van 15 november 2011 (zaaknummer HV 200.087.897) heeft het hof deze beschikking bekrachtigd.
3.2. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van [appellante] tot ontslag van de huidige bewindvoerder en benoeming van haar dochter tot opvolgend bewindvoerder afgewezen.
3.3. [appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. Zij voert in haar beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting, samengevat het volgende aan.
De bewindvoerder heeft zonder overleg met [appellante] de sloten van haar woning vervangen en vervolgens de in de woning aanwezige inboedel en andere persoonlijke zaken verkocht aan de opvolgend huurder of afgevoerd. De bewindvoerder heeft hierover, ondanks herhaalde sommatie, geen verantwoording afgelegd. Er was van te voren aangeboden om de spullen ergens op te slaan, maar daarop is geen reactie gekomen.
Tussen de bewindvoerder enerzijds en [appellante], haar advocaat of haar dochter anderzijds vindt geen enkele communicatie plaats. Er heeft slechts eenmaal een gesprek plaatsgevonden, in maart 2011, maar hierbij was geen vertrouwenspersoon aanwezig en tijdens dit gesprek zijn geen inhoudelijke zaken besproken, ondanks dat [appellante] wel degelijk aanspreekbaar is.
[appellante] heeft geen vertrouwen in de bewindvoerder. Het is daarom in haar belang dat de bewindvoerder wordt ontslagen.
3.4. De bewindvoerder voert in haar verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting, samengevat het volgende aan.
De vervanging van de sloten en de opzegging van de huur van het appartement heeft met toestemming van de kantonrechter plaatsgevonden. De resterende inboedel is overgedragen aan de opvolgend huurder om kosten in verband met de oplevering van het appartement te besparen. De dochter was vooraf geïnformeerd.
Met [appellante] is vanwege haar ziekte geen redelijk overleg mogelijk over kwesties aangaande het bewind.
Een bewindvoerder buiten de familie is nodig vanwege de slechte onderlinge verhoudingen en vanwege enkele vragen over het beheer van de rekening van [appellante] door de dochter.
3.5. De zoon voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting, samengevat het volgende aan.
Mede gelet op de familieperikelen is het belang van [appellante] gediend bij benoeming van een neutrale derde tot bewindvoerder.
Inhoudelijk overleg met [appellante] over vermogenskwesties is vanwege haar ziekte onmogelijk. Zij kan de gevolgen van het thans ingestelde hoger beroep ook niet overzien. Vermoedelijk zit de dochter achter dit hoger beroep om te bewerkstelligen dat zij tot bewindvoerder wordt benoemd zodat zij geen verantwoording hoeft af te leggen over de uitgaven die zij voorafgaand aan het ingestelde bewind heeft gedaan.
Dat geen sprake is van communicatie komt doordat [appellante] hiertoe niet in staat is en de dochter dit afhoudt.
3.6. Het hof overweegt als volgt.
3.6.1. Ingevolge artikel 1:448 lid 1 aanhef en sub e BW eindigt de taak van de bewindvoerder door ontslag dat hem door de kantonrechter met ingang van een door deze bepaalde dag wordt verleend. Artikel 1:448 lid 2 BW bepaalt dat aan de bewindvoerder ontslag wordt verleend op zijn eigen verzoek, wegens gewichtige redenen of omdat hij niet meer voldoet aan de eisen om bewindvoerder te kunnen worden. Gesteld noch gebleken is dat sprake is van de eerst- of laatstgenoemde ontslaggrond, zodat thans ter beoordeling voorligt of er gewichtige redenen bestaan voor ontslag.
3.6.2. Het hof heeft [appellante] niet persoonlijk kunnen vragen naar haar mening over het door de huidige bewindvoerder gevoerde bewind. [appellante] is immers niet ter zitting verschenen. Zij was wel aanwezig bij de mondelinge behandeling d.d. 11 oktober 2011 in de reeds hiervóór genoemde zaak HV 200.087.897. Echter, het hof heeft toen vastgesteld dat [appellante] onvoldoende aanspreekbaar was.
Het hof beoordeelt de van de zijde van [appellante] aangevoerde feiten en omstandigheden als volgt.
Het gegeven dat tussen [appellante] en de bewindvoerder niet of nauwelijks communicatie plaatsvindt kan niet aan de bewindvoerder worden verweten. Naar het oordeel van het hof heeft de bewindvoerder zich daartoe voldoende ingespannen. Gezien het feit dat [appellante] aan de ziekte van Alzheimer lijdt en op een gesloten afdeling van Zorgcentrum Den Eerbrand verblijft, is het begrijpelijk dat de bewindvoerder na een eerste poging in maart 2011 [appellante] niet meer heeft benaderd over kwesties aangaande haar vermogen. In plaats daarvan heeft de bewindvoerder geprobeerd om de zoon en de dochter bij de uitvoering van het bewind te betrekken. Ook heeft de bewindvoerder in voorkomende gevallen de kantonrechter om goedkeuring gevraagd. Dat het contact tussen de dochter en de bewindvoerder moeizaam verloopt kan, voor zover dit al aan de bewindvoerder te wijten zou zijn, op zichzelf geen grond voor ontslag opleveren.
In het beroepschrift en ter zitting is gewezen op de gang van zaken omtrent de opzegging en ontruiming van de woning van [appellante] medio 2011. Naar het oordeel van het hof is echter niet gebleken dat de bewindvoerder in deze kwestie de belangen van [appellante] heeft veronachtzaamd. Zoals hiervóór reeds aangegeven, is te begrijpen dat de bewindvoerder ter zake geen contact heeft gezocht met [appellante] zelf. In plaats daarvan heeft de kantonrechter goedkeuring gegeven. De bewindvoerder heeft bovendien de zoon en de dochter vooraf geïnformeerd en om medewerking gevraagd. Dat de dochter geen medewerking wenste te verlenen, kan niet aan de bewindvoerder worden tegengeworpen. De ter zitting door de advocaat van [appellante] ingenomen stelling dat is aangeboden om de spullen van [appellante] ergens op te slaan, is door de bewindvoerder weersproken en is niet nader met stukken onderbouwd, zodat het hof daaraan voorbij gaat.
Het hof neemt tot slot in aanmerking dat de bewindvoerder, zoals zij ter zitting onweersproken heeft verklaard, over het afgelopen jaar rekening en verantwoording heeft afgelegd. Ook in dat opzicht heeft de bewindvoerder dus aan haar verplichtingen voldaan.
3.6.3. Het hof komt op grond van het voorgaande tot het oordeel dat geen feiten of omstandigheden zijn komen vast te staan die een gewichtige reden voor het ontslag van de bewindvoerder kunnen opleveren. Van een beëindiging van de taak van de bewindvoerder kan daarmee in het onderhavige geval geen sprake zijn, zodat ook een benoeming van de dochter tot opvolgend bewindvoerder, zoals door [appellante] verzocht, niet kan plaatsvinden. In dit verband overweegt het hof voorts dat uit de stukken blijkt dat de moeder dit verzoek (tot benoeming van haar dochter) al eerder heeft gedaan en het hof dit toen, bij de reeds genoemde beschikking van 15 november 2011, heeft afgewezen. Het hof overweegt bovendien dat alle betrokkenen het erover eens zijn dat een bewind noodzakelijk is ter behartiging van de vermogensrechtelijke belangen van [appellante] en dat vaststaat dat de verhouding tussen de zoon en de dochter ernstig is verstoord vanwege een verschil van inzicht (mede) over de financiële belangenbehartiging van [appellante]. Zoals het hof reeds in zijn eerdere, meergenoemde beschikking heeft vastgesteld, beschuldigen de zoon en de dochter elkaar over en weer van malversaties ten aanzien van het vermogen van [appellante]. Gelet hierop is het ook in het belang van [appellante] te achten om niet, in plaats van de huidige bewindvoerder, één van haar kinderen tot bewindvoerder te benoemen.
3.7. De slotsom is dat het hoger beroep faalt. De rechtbank heeft het verzoek tot ontslag van de huidige bewindvoerder en benoeming van de dochter tot opvolgend bewindvoerder terecht afgewezen. De bestreden beschikking zal dan ook worden bekrachtigd.
4. De beslissing
Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, sector kanton, locatie Eindhoven, van 27 december 2011.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.J. Vossestein, C.D.M. Lamers en E.K. Veldhuijzen van Zanten en in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2012.