ECLI:NL:GHSHE:2012:BW9152

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HD 200.087.248 T2
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake geldleningsovereenkomst tussen appellant en geïntimeerde

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen [geintimeerde] met betrekking tot een geldleningsovereenkomst. De appellant, vertegenwoordigd door mr. K.P. Meegdes, vordert betaling van een bedrag van € 10.904,--, vermeerderd met wettelijke rente, op basis van een lening die hij aan [geintimeerde] heeft verstrekt. De leningsovereenkomst, die door [geintimeerde] zou zijn ondertekend, betreft een totaalbedrag van € 10.000,-- dat in de periode van augustus 2008 tot en met januari 2009 is verstrekt. De appellant stelt dat de terugbetaling van de lening is vastgelegd in een document dat door [geintimeerde] is ondertekend, maar [geintimeerde] betwist de inhoud van dit document en stelt dat zij onder druk heeft getekend.

Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de ondertekening van het document door [geintimeerde] niet zonder meer kan worden aangenomen, gezien haar stellingen over bedreiging en misbruik van omstandigheden. Het hof heeft de bewijslevering toegelaten, waarbij [geintimeerde] in de gelegenheid wordt gesteld om tegenbewijs te leveren tegen de stellingen van [appellant]. De zaak is naar de rol verwezen voor verdere bewijslevering en het hof heeft iedere verdere beslissing aangehouden. De uitspraak van het hof is gedaan op 19 juni 2012, waarbij de rechters T. Rothuizen-van Dijk, M.B. Beekhoven van den Boezem en P.M. Arnoldus-Smit betrokken waren.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer HD 200.087.248
arrest van de zesde kamer van 19 juni 2012
in de zaak van
[X.],
wonend te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. K.P. Meegdes,
tegen:
[Y.],
wonend te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. I.F.H. Nelissen,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 28 juni 2011 in het hoger beroep van het door de rechtbank Maastricht onder zaak-/rolnummer 153551/HA ZA 10-915 gewezen vonnis van 16 februari 2011 tussen appellant -[appellant]- als eiser en geïntimeerde -[geintimeerde]- als gedaagde.
5. Het tussenarrest van 28 juni 2011
Bij genoemd arrest is een comparitie na aanbrengen gelast en is iedere verdere beslissing aangehouden.
6. Het verdere verloop van de procedure
6.1.De comparitie heeft op 18 juli 2011 plaatsgevonden. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt. Partijen zijn niet tot een minnelijke regeling gekomen en de zaak is naar de rol verwezen voor memorie van grieven.
6.2.Bij memorie van grieven heeft [appellant] onder overlegging van producties vier grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en, kort gezegd, tot toewijzing alsnog van zijn vorderingen.
6.3.Bij memorie van antwoord heeft [geintimeerde] onder overlegging van producties de grieven bestreden.
6.4.Vervolgens hebben partijen hun zaak doen bepleiten op 5 april 2012, [appellant] door mr. Meegdes en [geintimeerde] door mr. Horsch. Beide partijen hebben gepleit aan de hand van overgelegde pleitnotities. Daarna hebben partijen uitspraak gevraagd. Het hof zal recht doen op de op voorhand in kopie toegezonden gedingstukken.
7. De gronden van het hoger beroep
Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.
8. De verdere beoordeling
8.1.In r.o. 2 van het bestreden vonnis heeft de rechtbank vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. In de memorie van grieven onder nummer 32 wordt een deel van deze vaststelling bestreden. Het hof zal een nieuw overzicht geven van de onbetwiste feiten die in hoger beroep het uitgangspunt vormen.
8.1.1.[appellant] en [geintimeerde] hebben 2,5 jaar een affectieve relatie gehad, die in elk geval is begonnen voordat zij naar India gingen (zie 8.1.2.).
8.1.2.Zij zijn in juli 2008 naar India vertrokken om daar te studeren en om te proberen een eigen bedrijf op te zetten.
8.1.3.Zij hebben ruim een jaar in India gestudeerd en samengewoond.
8.1.4.1.Een document met als titel “Leenovereenkomst” (prod. 13 conclusie van antwoord in eerste aanleg, hierna: het Document) bevat, voor zover hier relevant, de volgende bepalingen:
“De kredietgever: [appellant] Geboren op [geboortedatum]-1985 te [geboorteplaats] Iran
en
De kredietnemer: (hof: volgt handgeschreven:) [geintimeerde] Geboren (…) te [geboorteplaats], Nederland
Komen een leningsovereenkomst overeen met de volgende voorwaarden:
1. Hoofdsom: De kredietgever stelt aan de kredietnemer ter beschikking een bedrag van € 10.000 Zegge tien duizend euro, hierna te noemen de Hoofdsom. Het krediet komt ter beschikking door contant betaling in de periode van augustus 2008 tot en met januari 2009.
2. Vaststelling van de rente: De rente die verschuldigd is, wordt berekend over de in die periode nog uitstaande hoofdsom. De rente bedraagt 0 procent per jaar gedurende looptijd.
3. Rentebetaling: indien de Hoofdsom niet binnen de looptijd die gesteld is terugbetaald zal er 10% rente per maand in rekening worden gebracht.
4. Looptijd en terugbetaling van hoofdsom: De totale schuld moet zijn afgelost op 1 December 2010 De aflossing van de uitstaande hoofdsom gebeurt door betaling van 12 gelijke termijnen van € 833, 33 De betaling moet plaats te vinden per de eerste dag van een maand, voor het eerst per 1 December 2009
(…)
6. Opeisbaarheid: Alle uit hoofde van de lening verschuldigde bedragen kunnen met onmiddellijke ingang worden opgeëist, en de lening opgezegd als de kredietnemer achter is met betalen en veertien dagen na sommatie per aangetekend schrijven nog niet heeft betaald.
(…)
Handtekening Kredietgever Handtekening Kredietnemer
(hof: hier is niets ingevuld) (hof: hier is een handtekening geplaatst)
Naam en Datum Naam en Datum
(hof: hier is niets ingevuld) (hof: volgt handgeschreven:) 1-7-2009”
8.1.4.2.De basistekst voor het Document is gedownload van internet.
8.1.5.Partijen zijn in augustus 2009 teruggekeerd naar Nederland.
8.1.6.Na terugkomst is de affectieve relatie tussen partijen verbroken.
8.2.[appellant] heeft in eerste aanleg, kort gezegd, gevorderd dat de rechtbank [geintimeerde] veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 10.904,--, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 833,33 vanaf 1 december 2009, over € 833,33 vanaf 1 januari 2010, over € 833,33 vanaf 1 februari 2010, over € 833,33 vanaf 1 maart 2010, over € 833,33 vanaf 1 april 2010, over € 833,33 vanaf 1 mei 2010, over € 833,33 vanaf 1 juni 2010 en over € 4.166,65 vanaf 10 juni 2010, althans over € 10.904,-- vanaf 10 juni 2010, althans over € 10.904,-- vanaf de dagvaarding, met veroordeling van [geintimeerde] in de proceskosten.
[appellant] heeft hiertoe onder meer aangevoerd dat hij aan [geintimeerde] diverse bedragen, tot een totaalbedrag van € 10.000,-- heeft geleend en dat [geintimeerde] niets heeft terugbetaald.
8.3.Nadat [geintimeerde] verweer heeft gevoerd, heeft de rechtbank in het bestreden vonnis de vorderingen van [appellant] afgewezen. De rechtbank heeft onder meer overwogen dat [appellant] als belangrijkste bewijs van zijn stellingen het Document heeft overgelegd en dat dit niet tot bewijs kan dienen. Voorts heeft de rechtbank de vordering als onvoldoende gesubstantieerd afgewezen.
8.4.De grieven richten zich tegen de overwegingen van de rechtbank over (de waardering van) het Document en over het onvoldoende gesubstantieerd zijn van de vordering. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
8.5.Het hof begrijpt de stellingen van [appellant] in hoger beroep (zie onder meer memorie van grieven nrs. 8, 9 en 12) aldus, dat hij terugbetaling vordert van aan [geintimeerde] geleende bedragen en dat hij zich ter onderbouwing van het bestaan van de gestelde overeenkomst(en) van lening onder meer beroept op het Document. [appellant] stelt dat hij in de maanden augustus 2008 tot en met januari 2009 bedragen aan [geintimeerde] heeft uitgeleend, welke bedragen hij onder meer via pintransacties in India had opgenomen. Volgens [appellant] bedraagt het totaal van de door hem aan [geintimeerde] geleende bedragen meer dan € 10.000,-- en zijn partijen overeengekomen de door [geintimeerde] terug te betalen hoofdsom te fixeren op € 10.000,--. [appellant] stelt dat partijen dit hebben vastgelegd in het Document. In dat kader bestempelt hij het Document als een vaststellingsovereenkomst.
8.6.[geintimeerde] betwist bedragen van [appellant] te hebben geleend en betwist tevens dat partijen de gestelde fixatie van de hoofdsom zijn overeengekomen. Zij stelt het, door haar ondertekende, Document niet te hebben gelezen en beroept zich voorts in dit verband op het ontbreken van wilsovereenstemming en op bedreiging of misbruik van omstandigheden. Van een vaststellingsovereenkomst is volgens [geintimeerde] geen sprake.
8.7.1.Ten aanzien van de vraag of [appellant] in de periode augustus 2008 tot en met januari 2009 diverse bedragen met een totaalbedrag van € 10.000,-- aan [geintimeerde] heeft geleend, overweegt het hof als volgt.
Allereerst acht het hof van belang dat indien de stellingen van [appellant] juist zijn, er sprake is geweest van meerdere leningovereenkomsten die uiterlijk tot stand kwamen op het moment dat de betreffende bedragen aan [geintimeerde] werden overhandigd.
8.7.2.Het meest relevante bewijsmiddel met het oog op het bestaan van die leningovereenkomsten is het Document.
Vaststaat dat [geintimeerde] het Document heeft ondertekend. Of de handtekening onder een andere, nagenoeg gelijkluidende tekst (waarop ook de handtekening van [appellant] voorkomt) al dan niet van [geintimeerde] afkomstig is, doet niet terzake en kan verder buiten beschouwing blijven.
8.7.3.[geintimeerde] beroept zich met betrekking tot het Document op het ontbreken van een op rechtsgevolg gerichte wil, op bedreiging en op misbruik van omstandigheden. Haar stellingen hieromtrent hebben uitsluitend betrekking op de ondertekening van het Document op 1 juli 2009. Nu de gestelde leningovereenkomsten dateren van vóór die datum (zie 8.7.1.), kan het eventueel slagen van bedoeld betoog van [geintimeerde] niet leiden tot vernietiging van de gestelde overeenkomsten van geldlening maar slechts tot het oordeel dat [geintimeerde] niet geacht kan worden akkoord te zijn gegaan met hetgeen partijen in het Document hebben vastgelegd.
8.7.4.In het kader van haar in 8.7.3. bedoelde betoog voert [geintimeerde] onder meer het volgende aan. Toen het [appellant] kort voor terugkeer naar Nederland duidelijk werd dat [geintimeerde] de relatie wilde beëindigen, begon [appellant] terugbetaling van geleende bedragen ter sprake te brengen. Volgens [geintimeerde] kregen partijen steeds vaker ruzie over de financiën en is dit op 1 juli 2009 geëscaleerd. Zij zou op die datum hebben aangegeven dat zij niet de door [appellant] opgestelde leenovereenkomst (het Document) wilde ondertekenen. Vervolgens werd [appellant] dermate kwaad dat [geintimeerde] geen andere uitweg zag dan zich in de badkamer op te sluiten, aldus [geintimeerde]. Zij voert aan dat [appellant] hard op de deur begon te bonken en begon te schreeuwen, opdat zij naar buiten zou komen om het Document te ondertekenen. Daarbij zou er sprake zijn geweest van dreiging tot mishandeling. Omdat [geintimeerde] angstig en geïntimideerd was (ver weg van familie en vrienden), [appellant] beschikte over haar telefoon en [geintimeerde] [appellant] nodig had om van het door haar vader op de rekening van [appellant] gestorte geld tickets naar Nederland te kopen, zou [geintimeerde] op dat moment zijn overgegaan tot ondertekening van het Document. Daarbij zou zij de tekst niet hebben gelezen, aldus nog steeds [geintimeerde].
[appellant] heeft het betoog van [geintimeerde] gemotiveerd betwist, onder meer door verwijzing naar de hartelijke toonzetting van de overgelegde emailberichten (aanvullende producties 10 tot en met 18 van [appellant] in eerste aanleg en producties 4 t/m 6 bij dagvaarding in eerste aanleg) van (kort) na het ondertekenen van het Document op 1 juli 2009.
8.7.5. Een enkele ruzie over financiën is onder de concrete omstandigheden van dit geval naar het oordeel van het hof onvoldoende om tot het oordeel te kunnen komen dat er sprake is geweest van misbruik van omstandigheden, bedreiging of het ontbreken van een op rechtsgevolg gerichte wil. Slechts indien in deze zaak zou komen vast te staan:
(i) dat er op 1 juli 2009 daadwerkelijk sprake is geweest van een dermate geëscaleerde ruzie dat [appellant] [geintimeerde] heeft bedreigd met fysiek geweld als ze het Document niet zou ondertekenen, kan er naar het oordeel van het hof sprake zijn van misbruik van omstandigheden, bedreiging of het ontbreken van een op rechtsgevolg gerichte wil.
Voorts kan in dat kader tevens relevant zijn of:
(ii) [appellant] beschikte over de telefoon van [geintimeerde] en/of
(iii) [geintimeerde] van [appellant] afhankelijk was om van het door haar vader op de rekening van [appellant] gestorte geld tickets naar Nederland te kunnen kopen.
8.7.6.Het hof begrijpt de stellingen van [geintimeerde] aldus, dat zij de hierboven onder (i) tot en met (iii) vermelde feiten en omstandigheden aan haar verweer ten grondslag legt. Het hof acht bedoelde feiten en omstandigheden niet op voorhand bewezen. De door [appellant] overgelegde (email)berichten wijzen in het geheel niet op de gestelde intimidatie of een onder dwang getekend document op 1 juli 2009, integendeel. Zo schrijft [geintimeerde] op 8 juli 2009 aan een zekere [Z.] (prod. 10) : “(…) Aangezien ik en [roepnaam appellant] (hof: [appellant]) graag even vakantie willen vieren in Nederland en we ook nog eens een aantal zakelijke afspraken hebben gepland in september (…)”. Voorts vermeldt een emailbericht van [geintimeerde] aan [appellant] van 20 juli 2009 (prod. 13): “(…)http://liefdestest.nl/ check please. xxxxxxxxxhvjxxxxxxxxxx(…)”. Een emailbericht van [geintimeerde] aan [appellant] van 4 augustus 2009 (prod. 14) luidt onder andere: “(…) hou van jou, je bent een kanjer (…)”. Het is voorts juist [geintimeerde] die zich in enkele zeer uitgebreide mailberichten voor de nodige zaken verontschuldigt en die het einde van de relatie (kennelijk pas -definitief- in maart 2010 en derhalve ruim na 1 juli 2009) lijkt te betreuren. Gelet op het concrete bewijsaanbod van [geintimeerde] in eerste aanleg zal zij in de gelegenheid worden gesteld de onder 8.7.5. als (i) tot en met (iii) aangeduide feiten en omstandigheden te bewijzen.
8.8.Om proceseconomische redenen wordt hierna (veronderstellenderwijs) ingegaan op de situatie dat [geintimeerde] niet slaagt in haar bewijs.
8.9.In dat geval heeft het Document waarde als bewijsmiddel voor de stellingen van [appellant].
Het Document bestaat uit één, goed leesbare pagina. Uit de tekst van het Document kan onmiskenbaar worden opgemaakt, dat dit onder meer betrekking heeft: a) op het uitlenen van € 10.000,-- door [appellant] aan [geintimeerde] in de periode augustus 2008 tot en met januari 2009 en b) op de wijze van terugbetaling van dit bedrag door [geintimeerde]. Nu [geintimeerde] volgens haar eigen stellingen International Business heeft gestudeerd, moest zij op 1 juli 2009 redelijkerwijs in staat worden geacht deze strekking van het Document te begrijpen. De stelling van [geintimeerde] dat zij bij het ondertekenen van het Document de tekst niet heeft gelezen, acht het hof in zoverre op voorhand niet geloofwaardig dat het hof niet aannemelijk acht dat [geintimeerde] niet zag dat het over een lening ging en dat zij de kredietnemer was. Haar handtekening staat immers direct onder (en deels door) de woorden “Handtekening Kredietnemer”.
Gezien het voorgaande acht het hof het Document, uitgaande van de veronderstelling genoemd in 8.8., een overtuigend bewijsmiddel voor de stelling van [appellant] dat hij in de periode augustus 2008 tot en met januari 2009 € 10.000,-- heeft geleend aan [geintimeerde]. Dit geldt ongeacht de vraag of het Document een (vaststellings-) overeenkomst betreft en dwingende bewijskracht heeft ingevolge art. 157 lid 2 Rv, of een schuldbekentenis is met vrije bewijskracht ingevolge art. 158 lid 1 Rv.
Daar komt nog bij dat [appellant] in eerste aanleg een schriftelijke verklaring heeft overgelegd van [A.] (hierna: [vriend van appellant]). Als onvoldoende betwist door [appellant] staat vast dat [vriend van appellant] een vriend is van [appellant]. De verklaring heeft betrekking op een gezamenlijk gesprek tussen [vriend van appellant], [appellant] en [geintimeerde] in [plaatsnaam]. [geintimeerde] heeft erkend dat dit gesprek heeft plaatsgevonden. In de verklaring is vermeld dat [appellant] heeft verteld dat hij in India aan [geintimeerde] geld heeft geleend. [geintimeerde] zou dit, aldus de tekst van de verklaring, hebben beaamd en zou hebben verteld dat zij het zo snel mogelijk wilde aflossen. In hoger beroep heeft [appellant] een andere, wat uitgebreidere verklaring van [vriend van appellant] overgelegd. Naar het oordeel van het hof is met name de verklaring van [vriend van appellant] in eerste aanleg consistent en overtuigend, zodat het hof enige waarde aan deze verklaring toekent.
Gelet op bovenstaande bewijsmiddelen en uitgaande van de veronderstelling in 8.8., acht het hof op voorhand bewezen dat [appellant] in de periode augustus 2008 tot en met januari 2009 € 10.000,-- heeft uitgeleend aan [geintimeerde]. [geintimeerde] zal in de gelegenheid worden gesteld tot het leveren van tegenbewijs, zoals in het dictum vermeld. Gelet op de proceseconomie zal dit tegelijk plaatsvinden met de bewijslevering als bedoeld in 8.7.6.
8.10.Door [geintimeerde] wordt als zodanig niet betwist, dat indien er sprake zou zijn van de gestelde lening ad € 10.000,--, zij dit bedrag terug zou moeten betalen. [geintimeerde] heeft evenmin gesteld dat zij in dit kader al iets heeft terugbetaald. Indien zij derhalve niet slaagt in het opgedragen bewijs (8.7.6.) en evenmin in het toegelaten tegenbewijs (8.9.), ligt de door [appellant] gevorderde hoofdsom van € 10.000,-- voor toewijzing gereed.
8.11.De mogelijkheid bestaat dat [geintimeerde] in die zin gedeeltelijk slaagt in genoemd tegenbewijs, dat komt vast te staan dat zij in totaal minder dan € 10.000,-- heeft geleend van [appellant]. Voor die situatie dient tevens te worden beoordeeld de stelling van [appellant], dat partijen zijn overeengekomen het terug te betalen bedrag -onafhankelijk van de exacte hoogte van het totaal aan uitgeleende bedragen- te fixeren op € 10.000,--. Gesteld noch gebleken is dat de gestelde, uitgeleende bedragen ronde bedragen in euro’s betroffen of anderszins precies uitkwamen op € 10.000,--. Dit is ook minder aannemelijk, nu het bij die gestelde bedragen gaat om (onder meer na opnamen via de geldautomaat) aan [geintimeerde] in India verstrekte bedragen. Kennelijk gaat ook [geintimeerde] er van uit, dat de (door haar betwiste) uitgeleende bedragen zouden zijn verstrekt in Indiase Rupee (conclusie van antwoord in eerste aanleg, nr. 23). Gelet op het bovenstaande acht het hof het -ook indien het Document vrije bewijskracht heeft (zie hierover ook 8.9.)- voldoende aannemelijk dat partijen het door [geintimeerde] van [appellant] uit hoofde van de leningen terug te betalen bedrag hebben gefixeerd op € 10.000,--. Dit wordt dan ook voorshands bewezen geacht. Ook ten aanzien van dit punt zal [geintimeerde] worden toegelaten tot tegenbewijs, zoals vermeld in het dictum. Eveneens om proceseconomische redenen zal deze bewijslevering tegelijk plaatsvinden met de bewijslevering als bedoeld in 8.7.6. en 8.9.
Gezien het bovenstaande kan in het midden blijven of het Document een vaststellingsovereenkomst betreft of een schuldbekentenis.
8.12.Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
9. De uitspraak
Het hof:
laat [geintimeerde] toe:
a) tot het bewijzen van de gestelde, in 8.7.5. als (i), (ii) en (iii) vermelde feiten en omstandigheden;
b) tot tegenbewijs tegen de voorshands bewezen geachte stelling dat [appellant] in de periode augustus 2008 tot en met januari 2009 € 10.000,-- heeft uitgeleend aan [geintimeerde];
c) tot tegenbewijs tegen de voorshands bewezen geachte stelling dat partijen het door [geintimeerde] van [appellant] uit hoofde van de leningen terug te betalen bedrag hebben gefixeerd op € 10.000,--;
bepaalt, voor het geval [geïntimeerde] tegenbewijs door getuigen wil leveren, dat getuigen zullen worden gehoord ten overstaan van mr. P.M. Arnoldus-Smit als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum;
verwijst de zaak naar de rol van 3 juli 2012 voor opgave van het aantal getuigen en van de verhinderdata van partijen zelf, hun raadslieden en de getuige(n) in de periode van september tot en met december 2012;
bepaalt dat de raadsheer-commissaris na genoemde rol dag en uur van het getuigenverhoor zal vaststellen;
bepaalt dat de advocaat van [geintimeerde] tenminste zeven dagen voor het verhoor de namen en woonplaatsen van de te horen getuigen zal opgeven aan de wederpartij en aan de civiele griffie;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. T. Rothuizen-van Dijk, M.B. Beekhoven van den Boezem en P.M. Arnoldus-Smit en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 19 juni 2012.