ECLI:NL:GHSHE:2012:BW4020

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HV 200.095.637
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging alimentatietermijn en invloed van arbeidsongeschiktheid voorafgaand aan het huwelijk

In deze zaak gaat het om de verlenging van de alimentatietermijn na een echtscheiding tussen de vrouw en de man, die op 14 januari 1986 met elkaar zijn gehuwd. De vrouw, die sinds 31 juli 1981 een WAO-uitkering ontvangt en lijdt aan de ziekte van Huntington, verzoekt het hof om de alimentatietermijn te verlengen met tien jaar, omdat zij niet in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. De rechtbank had eerder de aanvraag van de vrouw afgewezen, wat leidde tot het hoger beroep.

Tijdens de mondelinge behandeling op 21 maart 2011 is de vrouw niet verschenen, maar haar advocaat heeft haar standpunten toegelicht. De vrouw stelt dat haar arbeidsongeschiktheid en de gevolgen van haar ziekte maken dat zij niet in staat is om zelf in haar levensonderhoud te voorzien. De man daarentegen betwist dat de vrouw niet in haar eigen levensonderhoud kan voorzien en stelt dat haar financiële situatie niet wezenlijk anders is dan voor het huwelijk. Hij wijst op de alcoholverslaving van de vrouw en haar gebrek aan inspanningen om haar situatie te verbeteren.

Het hof overweegt dat de alimentatieplicht eindig is en dat de vrouw onvoldoende heeft aangetoond dat haar situatie zo ingrijpend is dat de termijn van twaalf jaar niet gehandhaafd kan worden. Het hof concludeert dat de vrouw, ondanks haar problematiek, in staat moet worden geacht om haar uitgavenpatroon aan te passen en dat de man, die ook in een moeilijke financiële situatie verkeert, niet kan worden verplicht om de alimentatieverplichting te verlengen. De beslissing van de rechtbank wordt dan ook bekrachtigd.

De uitspraak van het hof benadrukt de noodzaak voor alimentatiegerechtigden om aan te tonen dat zij alles hebben gedaan wat redelijkerwijs van hen kan worden verwacht om financieel zelfstandig te worden. De bijzondere omstandigheden van de vrouw zijn niet voldoende om af te wijken van de wettelijke regeling die de alimentatieplicht na twaalf jaar beëindigt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
Uitspraak: 25 april 2011
Zaaknummer: HV 200.095.637/01
Zaaknummer eerste aanleg: 225114 / FA RK 11-309
in de zaak in hoger beroep van:
[Appellante],
wonende te [woonplaats],appellante,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. G.M. de Winther-Meijers,
tegen
[Geintimeerde],
wonende te [woonplaats],verweerder,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. S.A. Kaper.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 19 juli 2011.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 17 oktober 2011, heeft de vrouw verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek van de vrouw tot verlenging van de alimentatietermijn toe te wijzen en te bepalen dat de alimentatietermijn wordt verlengd met tien jaar, in die zin dat het hof bepaalt dat de man met ingang van 30 oktober 2010 gedurende een periode van tien jaar met een bedrag van € 609,20 per maand dient bij te dragen in de kosten van levensonderhoud van de vrouw, telkens bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen, alsmede dat het hof bepaalt dat voormelde termijn van tien jaar na ommekomst daarvan kan worden verlengd.
2.2. Bij verweerschrift met één productie, ingekomen ter griffie op 14 december 2011, heeft de man verzocht de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep, althans de grieven af te wijzen als ongegrond en/of onbewezen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 maart 2011. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- namens de vrouw mr. De Winther-Meijers;
- de man, bijgestaan door mr. Kaper.
2.3.1. De vrouw is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.4. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 21 juni 2011;
- de brief met bijlage van de advocaat van de vrouw d.d. 11 januari 2012;
- de brief met bijlagen van de advocaat van de man d.d. 9 maart 2012;
- het faxbericht met bijlagen van de advocaat van de vrouw d.d. 9 maart 2012.
3. De beoordeling
3.1. Partijen zijn op 14 januari 1986 met elkaar gehuwd.
3.2. Bij beschikking van 15 mei 1998 heeft de rechtbank ’s-Hertogenbosch onder meer tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 30 oktober 1998 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2.1. Bij deze beschikking heeft de rechtbank voorts, voor zover thans van belang, bepaald dat de man als bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw diende te voldoen een bedrag van fl 400,- per maand.
3.2.2. Bij beschikking van 27 juli 1999 heeft de rechtbank ’s-Hertogenbosch voormelde beschikking van 15 mei 1998 gewijzigd en bepaald dat de man met ingang van 1 juli 1999 met een bedrag van fl. 1.000,- per maand dient bij te dragen in de kosten van levensonderhoud van de vrouw. In 2010 bedroeg de partneralimentatie, na wettelijke indexering, € 603,77.
3.2.3. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank ’s-Hertogenbosch het op 19 januari 2011 ter griffie van de rechtbank ontvangen verzoek van de vrouw, tot verlenging van de alimentatieverplichting van de man vanaf 30 oktober 2010 met een periode van tien jaar, afgewezen.
3.3. De vrouw kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4. De vrouw voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting, samengevat, het volgende aan.
De vrouw ontvangt vanaf 31 juli 1981 een WAO-uitkering. De mate van arbeidsongeschiktheid is sedert die datum vastgesteld op 80-100%. Gelet op de hoogte van deze uitkering komt de vrouw niet in aanmerking voor een uitkering krachtens de toeslagenwet. De vrouw ontvangt wel een zorgtoeslag van € 46,- per maand. Deze ontving zij ook al toen zij nog alimentatie van de man ontving. Inmiddels ontvangt de vrouw ook huurtoeslag van € 169,- per maand. De WAO-uitkering van de vrouw bedraagt sinds mei 2011 € 1.198,36 bruto per maand, ofwel € 883,32 netto per maand. Beëindiging van de partneralimentatie betekent voor de vrouw een zeer forse inkomensachteruitgang. Deze kan niet worden gecompenseerd met genoemde huurtoeslag. De vrouw acht het gelet op het bovenstaande niet terecht dat de rechtbank, naar het hof begrijpt, van oordeel was dat de vrouw nadere inspanningen had moeten verrichten, althans dat de vrouw had moeten aantonen nadere inspanningen te hebben verricht om bijvoorbeeld door middel van een aanvullende uitkering of andere subsidies in haar eigen levensonderhoud te voorzien.
Bij de vrouw is de ziekte van Huntington geconstateerd. Dit is een erfelijke aandoening die bepaalde delen van de hersenen aantast. Dit maakt dat de vrouw zelf niet meer in staat is om informatie te verstrekken over de hulpverlening die zij in het verleden heeft gehad. Uit de door de vrouw overgelegde stukken blijkt echter dat de vrouw al vanaf 1981 hulp heeft voor haar psychische problemen en haar alcoholverslaving. In 2004 heeft behandeling eerst in een gedwongen kader plaatsgehad. Daarna is de behandeling op vrijwillige basis voortgezet. Ten onrechte is de rechtbank er dan ook vanuit gegaan dat de vrouw geen hulp voor haar problematiek en haar verslaving heeft gezocht.
Er is sprake van ernstige psychiatrische problematiek die onbehandelbaar is, onder andere veroorzaakt door ernstige affectieve verwaarlozing in de jeugd, door angsten en door geestelijke en lichamelijke mishandeling in het eerste en tweede huwelijk. Er is sprake van een chronisch onvermogen tot het leggen van basale sociale contacten. De vrouw is hierdoor, de alcoholproblematiek buiten beschouwing latend, niet in staat zelf in haar kosten van levensonderhoud te voorzien. Een groot deel van de klachten kan worden verklaard door de ziekte van Huntington. De vrouw betwist dan ook dat de alcoholverslaving de reden van arbeidsongeschiktheid is.
De vrouw is gedurende het gehele huwelijk arbeidsongeschikt geweest. Gelet daarop heeft de man er derhalve niet op kunnen en mogen vertrouwen dat aan zijn alimentatieverplichting na 12 jaar een einde zou komen. Daarbij komt dat de vrouw gelet op de ziekte van Huntington een beperkte levensverwachting heeft. Er moet ernstig rekening mee worden gehouden dat het niet meer tot verevening van het ouderdomspensioen van de man hoeft te komen.
Gelet op haar persoonlijke bijzondere omstandigheden valt het de vrouw niet aan te rekenen dat zij gedurende de termijn van twaalf jaar er niet in is geslaagd om haar leven zo in te richten dat de vrouw in haar eigen levensonderhoud kan voorzien.
3.5. De man voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting, samengevat, het volgende aan.
Dat sprake is van een ingrijpende inkomensachteruitgang na beëindiging van de partneralimentatie wordt niet betwist. De taakverdeling binnen het huwelijk van partijen is echter nimmer debet geweest aan de behoeftigheid van de vrouw. Haar financiële situatie is niet wezenlijk anders dan deze voor het huwelijk was, zodat het oorzakelijk verband tussen de behoeftigheid van de vrouw en het huwelijk van partijen ontbreekt. De vrouw had haar levensstandaard kunnen en moeten aanpassen. De duur van het huwelijk en het kinderloos blijven ervan staan tevens aan toekenning van het verzoek van de vrouw in de weg.
De man heeft tijdens het huwelijk van partijen getracht om de vrouw van haar alcoholverslaving af te helpen. Na het huwelijk heeft de vrouw geen noemenswaardige pogingen meer gedaan om van haar verslaving af te komen. Alsdan zouden er mogelijkheden zijn gecreëerd om in enige mate in het eigen levensonderhoud te voorzien. Volgens de man is de alcoholverslaving de reden van de arbeidsongeschiktheid van de vrouw.
De man heeft geen inkomen, laat staan dat hij draagkracht heeft. Door omstandigheden is de man ontslag gegeven dat tot gevolg heeft dat aan hem geen sociale uitkering wordt toegekend. De man leeft thans van het (bescheiden) inkomen van zijn echtgenote en solliciteert zich wezenloos. Zijn echtgenote is ongeneeslijk ziek.
De man voert ten slotte aan dat sprake is van wangedrag door de vrouw. De man verzoekt de vrouw een uittreksel van haar justitiële documentatie over te leggen. De vrouw heeft ten tijde van het uiteengaan van partijen de makelaar die belast was met de verkoop van de woning uitgescholden, potentiële kopers toegang tot de woning onthouden en zelfs bedreigd, de woning volledig verwaarloosd en, toen deze uiteindelijk toch nog verkocht werd, voorafgaand aan de levering gemolesteerd. De man diende ter plekke fl. 25.000,- van de verkoopprijs af te doen, teneinde de kopers te bewegen het huis af te nemen. Verder heeft de vrouw zich jarenlang schuldig gemaakt aan stalkgedrag/telefoonterreur jegens de man en zijn nieuwe partner.
3.6. Het hof overweegt als volgt.
3.6.1. Op het onderhavige verzoek is van toepassing de Wet houdende Wijziging van bepalingen in het Burgerlijk Wetboek in verband met de regeling van de limitering na scheiding. Deze wet is in werking getreden op 1 juli 1994. Op grond van het sindsdien geldende artikel 1:157 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) eindigt de verplichting tot levensonderhoud van rechtswege na het verstrijken van een termijn van twaalf jaren, die aanvangt op de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, indien de rechter niet eerder een (andere) termijn heeft vastgesteld.
In het onderhavige geval heeft de rechter niet eerder een (andere) termijn vastgesteld. De echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand op 30 oktober 1998, zodat de alimentatieverplichting ingevolge artikel 1:157 lid 4 BW van rechtswege is geëindigd op 30 oktober 2010.
3.6.2. Op grond van artikel 1:157 lid 5 BW kan de rechter, indien de beëindiging van de uitkering ten gevolge van het verstrijken van de in het vierde lid bedoelde termijn van zo ingrijpende aard is dat ongewijzigde handhaving van die termijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid van degene die tot uitkering gerechtigd is niet kan worden gevergd, op diens verzoek alsnog een termijn vaststellen. Voor deze verlenging zijn bijzondere omstandigheden nodig en de alimentatiegerechtigde draagt de stelplicht en de bewijslast terzake. In de parlementaire geschiedenis is het uitzonderingskarakter van deze verlengingsmogelijkheid benadrukt. Of er grond voor verlenging bestaat zal moeten worden beoordeeld in het licht van de strekking van de regeling. Daarbij zal, naast de financiële situatie waarin de alimentatiegerechtigde verkeert, onder meer van belang kunnen zijn in hoeverre haar behoefte aan voortduring van een uitkering tot levensonderhoud nog verband houdt met het huwelijk en of zij alles heeft gedaan wat redelijkerwijze mag worden verwacht om tot financiële zelfstandigheid te geraken (HR 19 december 2008, LJN BF3928).
3.6.3. Wat de financiële situatie van de - alimentatiegerechtigde - vrouw betreft, merkt het hof op dat tussen partijen niet in geschil is dat de inkomensachteruitgang als gevolg van beëindiging van de partneralimentatie als ingrijpend moet worden beschouwd.
3.6.4. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting van het hof is gebleken dat partijen ruim twaalf jaar gehuwd zijn geweest. Het was voor beide partijen hun tweede huwelijk. De vrouw was ten tijde van de echtscheiding 47 jaar oud. Er zijn geen kinderen uit het huwelijk van partijen geboren. Naar het oordeel van het hof was geen sprake van een zogenoemd traditioneel huwelijk, in die zin dat de vrouw haar carrièremogelijkheden heeft opgegeven voor het huwelijk met de man. De vrouw is een aantal jaren voor zij de man huwde arbeidsongeschikt geworden en sindsdien ongewijzigd geheel arbeidsongeschikt gebleven. Uit het als productie 9 bij het beroepschrift overgelegde rapportageformulier van de gemeenschappelijke medische dienst blijkt dat de vrouw op 1 augustus 1980 is uitgevallen als administratieve kracht in verband met psychische decompensatie en reactieve depressie na echtscheiding. Beide partijen hebben aangegeven dat reeds lange tijd sprake is van een alcoholverslaving. Sinds enige tijd speelt ook de ziekte van Huntington. Voor zover de onbehandelbare psychiatrische problematiek van de vrouw onder meer is veroorzaakt door mishandeling in het tweede huwelijk, zoals door haar is gesteld, maakt het hof op uit het geheel aan omstandigheden dat de vrouw volgens haar stellingen arbeidsongeschikt heeft gemaakt, dat zij dat hoe dan ook arbeidsongeschikt was geworden en gebleven. Een bepalende of doorslaggevende rol ten aanzien van de verdiencapaciteit van de vrouw kan het huwelijk met de man derhalve niet worden gegeven. De vrouw heeft recht op een deel van het door de man opgebouwde ouderdomspensioen. Het hof kan er niet op vooruit lopen dat het vanwege de gezondheidstoestand van de vrouw mogelijk niet meer tot pensioenverevening zal komen.
3.6.5. Door het huwelijk kwam de vrouw tijdens de twaalf huwelijksjaren en de twaalf jaar die op dit huwelijk zijn gevolgd, waarin zij partneralimentatie ontving, in een betere inkomenspositie te verkeren. De vrouw heeft evenwel deze laatste twaalf jaar terug kunnen schakelen naar een lager welstandsniveau door haar uitgaven patroon aan te passen en te reserveren van de alimentatie die zij ontving. Dat de vrouw daartoe niet in staat zou zijn geweest, kan niet worden vastgesteld op basis van haar stellingen. De door haar gestelde meervoudige problematiek is althans op zich onvoldoende om die conclusie te dragen, ongeacht het antwoord op de vraag of de vrouw een verwijt valt te maken betreffende haar situatie. Voorts ziet het hof aan de zijde van de man geen feiten of omstandigheden die desondanks maken dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid van de vrouw niet kan worden gevergd dat de termijn van twaalf jaar jegens haar wordt gehandhaafd, ook niet voor zover hem verwijten ten aanzien van zijn inkomensverlies kunnen worden gemaakt, zoals door de vrouw nog ter zitting aangevoerd. Het hof betrekt bij dit oordeel het feit dat de man is hertrouwd en zijn huidige echtgenote ongeneeslijk ziek is. De man en zijn echtgenote leven van het inkomen van de echtgenote. Nu het uitgangspunt bij echtscheiding is, zoals hierboven reeds weergegeven, dat de alimentatieplicht eindig is en de vrouw onvoldoende heeft gesteld op grond waarvan geoordeeld zou moeten worden dat van dat uitgangspunt zou moeten worden afgeweken, ziet het hof geen aanleiding de alimentatietermijn te verlengen.
3.6.6. Uit het bovenstaande volgt dat de overige stellingen van partijen geen nadere behandeling behoeven en de bestreden beschikking zal worden bekrachtigd.
4. De beslissing
Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 19 juli 2011, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. W.T.M. Raab, E.K. Veldhuijzen van Zanten en E.N. van der Spoel en in het openbaar uitgesproken op 25 april 2011.