ECLI:NL:GHSHE:2012:BW2579

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HV 200.101.418
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot ontheffing van het ouderlijk gezag afgewezen na beoordeling van de gezinsomstandigheden en ontwikkeling van de kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 april 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontheffing van het ouderlijk gezag van de moeder en de (stief)vader over hun kinderen, [minderjarige sub 1.] en [minderjarige sub 2.]. De rechtbank Breda had eerder op 1 november 2011 de moeder ontheven van het gezag over beide kinderen en de vader over [minderjarige sub 2.], en de stichting tot voogdij-instelling benoemd. De appellanten, de moeder en de (stief)vader, hebben in hoger beroep verzocht deze beschikkingen te vernietigen, stellende dat hun situatie verbeterd is en dat zij in staat zijn om voor de kinderen te zorgen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 13 maart 2012 zijn de appellanten gehoord, bijgestaan door hun advocaat, en is de Raad voor de Kinderbescherming vertegenwoordigd door mevrouw E.A.P. van den Dam. De stichting, die betrokken is bij de jeugdzorg, was ook aanwezig. De moeder en de (stief)vader hebben betoogd dat de eerdere uithuisplaatsing van de kinderen op onjuiste gronden was gebaseerd, en dat er geen bewijs was voor de beschuldigingen van seksueel misbruik en opvoedingsonmacht.

Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen sinds hun uithuisplaatsing in een pleeggezin goed zijn ontwikkeld en dat er een positieve relatie bestaat tussen de ouders en de pleegmoeder. De ouders hebben hun situatie verbeterd, waarbij de moeder een opleiding volgt en de vader actief betrokken is bij de hulpverlening. Het hof concludeert dat er op dit moment onvoldoende grond is voor ontheffing van het gezag, en dat de ouders de kans verdienen om zich verder te ontwikkelen. De bestreden beschikkingen zijn vernietigd en de verzoeken van de Raad tot ontheffing van het gezag zijn afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
Uitspraak: 17 april 2012
Zaaknummer: HV 200.101.418/01
Zaaknummers eerste aanleg: 224850 FA RK 10-4298 en 239001 FA RK 11-3907
in de zaak in hoger beroep van:
[Appellanten],
wonende te [woonplaats],
appellanten,
advocaat: mr. A.M.S. Moeniralam,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming Regio Midden- en West Brabant,
locatie Breda,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikkingen van de rechtbank Breda van 1 november 2011.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 31 januari 2012, hebben appellanten verzocht voormelde beschikkingen te vernietigen en verzocht opnieuw rechtdoende de verzoeken van de raad tot ontheffing van de moeder van het gezag over [minderjarige sub 1.] en [minderjarige sub 2.] en tot ontheffing van de (stief)vader van het gezag over [minderjarige sub 2.] af te wijzen.
2.2. Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 15 februari 2012, heeft de Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant (hierna: de stichting) verzocht de bestreden beschikkingen te bekrachtigen.
2.3. Door de raad is geen verweerschrift ingediend.
2.4. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 maart 2012. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- appellanten, bijgestaan door mr. Moeniralam;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw E.A.P van den Dam;
- de stichting, vertegenwoordigd door mevrouw C.A.E.M van Tiggelen en mevrouw M.C. van de Heijkant.
2.4.1. Mevrouw [pleegmoeder], de pleegmoeder van de minderjarigen is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.5. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de brief met bijlagen van de raad d.d. 10 februari 2012;
- de brief met bijlagen van de advocaat van appellanten d.d. 16 februari 2012;
- de brief met bijlagen van de advocaat van appellanten d.d. 5 maart 2012.
2.6. Appellante sub 1 zal hierna worden aangeduid als de moeder. Appellant sub 2 als (stief)vader, waar het de beide minderjarigen betreft en als vader waar het uitsluitend de minderjarige [minderjarige sub 2.] betreft.
3. De beoordeling
3.1. Uit een relatie van de moeder is geboren:
- [X.] (hierna: [minderjarige sub 1.]), op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats];
Uit de relatie van de moeder en de vader is geboren:
- [Y.]. (hierna: [minderjarige sub 2.]), op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats].
3.2. [minderjarige sub 1.] en [minderjarige sub 2.] staan sinds 19 februari 2008 onder toezicht van de stichting. Op grond van een daartoe strekkende machtiging zijn [minderjarige sub 1.] en [minderjarige sub 2.] sinds 5 juni 2008 uit huis geplaatst in een gezinshuis respectievelijk een pleeggezin. [minderjarige sub 1.] is op 23 december 2011 overgeplaatst naar het pleeggezin waarin ook [minderjarige sub 2.] verblijft.
3.3. De moeder oefent alleen het gezag uit over [minderjarige sub 1.]. De vader en de moeder oefenen gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige sub 2.].
3.4. Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikkingen, heeft de rechtbank de moeder ontheven van het ouderlijk gezag over [minderjarige sub 1.] en [minderjarige sub 2.] en de vader ontheven van het ouderlijk gezag over [minderjarige sub 2.] en de stichting tot voogdij-instelling benoemd.
3.5. De moeder en de (stief)vader kunnen zich met deze beslissingen niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6. De moeder en de (stief)vader voeren in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting, het volgende aan. Gesteld wordt dat de moeder niet aanspreekbaar is op de problemen en omstandigheden welke de aanleiding waren voor de uithuisplaatsing, te weten het sterke vermoeden van seksueel misbruik, de tekortkoming in de verzorging en de hygiëne van de kinderen en de opvoedingsonmacht van de moeder. Volgens de moeder en de (stief)vader heeft er geen seksueel misbruik plaatsgevonden. De gezinsvoogd blijft dit als een vaststaand feit benoemen, maar er is nimmer aangetoond dat er sprake is geweest van seksueel misbruik. De uithuisplaatsing was derhalve vanaf het begin op onjuiste gronden gebaseerd . Ook de bewering dat de moeder geen hulp accepteert is uit de lucht gegrepen. De moeder heeft destijds immers zelf om hulp verzocht. Volgens de moeder heeft zij niet de kans gekregen te laten zien dat zij geschikt is om de verzorging en opvoeding van haar kinderen weer op zich te nemen, nu vanaf het begin van de maatregelen niet is ingezet op terugplaatsing en de contactmomenten tussen de kinderen en de moeder minimaal waren.
De stichting heeft het Nederlandse verwachtingspatroon gehanteerd ten aanzien van het contact tussen de moeder en de kinderen, waarbij de moeder niet op de hoogte is gesteld van deze verwachtingen binnen de Nederlandse cultuur. Dat de moeder vervolgens niet aan de verwachtingen voldoet wordt haar nu ten onrechte tegengeworpen.
Volgens de moeder kan uit het diagnostisch onderzoek van MEE niet afgeleid worden dat zij onmachtig is om de plicht tot verzorging en opvoeding van de minderjarigen te vervullen, nu de moeder nooit op dit punt is onderzocht.
Ten aanzien van de (stief)vader stellen hij en de moeder zich op het standpunt dat hij nimmer zelfstandig is beoordeeld. De opvoedingsvaardigheden van de (stief)vader die eerder zo werden geprezen door de gezinsvoogd zijn nergens meer terug te lezen, zo ook wordt er niet meer gesproken over de positieve opmerkingen en bevindingen over hem in het rapport van het Ambulatorium. Het lijkt erop dat de onmacht die de rechtbank toeschrijft aan de moeder ook wordt toegerekend aan de vader, hetgeen er ten onrechte toe leidt dat ook hij onmachtig wordt bevonden om de plicht tot verzorging en opvoeding van [minderjarige sub 2.] te vervullen.
Ter zitting hebben de moeder en de (stief)vader verklaard thans sinds een jaar samen te wonen en dat de (stief)vader de moeder ondersteunt en zich tevens coöperatief opstelt jegens de hulpverlening. De moeder volgt een opleiding tot verzorging en heeft al meerdere niveaus van deze opleiding doorlopen en begint binnen afzienbare tijd aan het laatste niveau. Daarbij loopt de moeder in het kader van deze opleiding stage in een bejaardentehuis. De moeder wordt de Nederlandse taal steeds beter machtig en zij kan zichzelf nu ook beter verwoorden. Dat er sprake zou zijn van zwakbegaafdheid van de moeder, hetgeen gesuggereerd wordt in de rapportages van MEE en het Ambulatorium, kan gelet op de vooruitgang die de moeder op allerlei gebieden boekt niet standhouden. Het contact tussen de moeder en de pleegmoeder is zeer goed, waarbij de moeder van de pleegmoeder ook voldoende eigen ruimte krijgt met de kinderen. De moeder is thans hoogzwanger en zodra het kindje is geboren zullen zij eerst een week in het ziekenhuis verblijven, waarna zij gedurende vier weken in een moeder en kind-huis zullen verblijven alvorens zij naar huis kunnen.
3.7. De stichting voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting, aan dat de bestreden beschikkingen op juiste gronden zijn afgegeven. Volgens de stichting is [minderjarige sub 1.] een meisje met hechtingsproblemen en vraagt zij veel herhaling, bevestiging, begrenzing, duidelijkheid en structuur. [minderjarige sub 1.] heeft moeite met het benoemen en uiten van haar emoties en laat zich gemakkelijk beïnvloeden door dominantere en oudere kinderen. [minderjarige sub 1.] is ook binnen het pleeggezin op zoek naar de grenzen en bevestiging. [minderjarige sub 1.] vraagt aan de pleegmoeder of zij net zoveel van haar houdt als van [minderjarige sub 2.] en of zij in het pleeggezin mag blijven wonen.
Zowel [minderjarige sub 1.] als [minderjarige sub 2.] vertonen seksueel overschrijdend gedrag en de stichting heeft PMTO (Parent Management Training Oregon) geadviseerd om vooral [minderjarige sub 1.], pleegouders en de school te ondersteunen bij het leeftijdsadequaat leren uiten van emoties en het leren omgaan met seksualiteit.
[minderjarige sub 2.] ontwikkelt zich op de verschillende levensgebieden leeftijdsadequaat en is gehecht aan de pleegmoeder. [minderjarige sub 2.] maakt goed contact met anderen en uit haar emoties op juiste wijze. De pleegmoeder spreekt [minderjarige sub 2.] aan op haar (seksueel getinte) taalgebruik en houdt goed in de gaten wat normaal en opvallend gedrag is in haar seksuele ontwikkeling. Ter zitting is door de stichting bevestigd dat het contact tussen de ouders en de pleegmoeder zeer goed is, waarbij de moeder van de pleegmoeder ook geregeld de ruimte krijgt om haar cultuur uit te dragen naar de kinderen door bijvoorbeeld op Congolese wijze voor hen te kunnen koken. Eveneens heeft de stichting bevestigd dat er een hulptraject is uitgedacht voor de ouders en met name de moeder ten aanzien van het nog ongeboren kindje. Zodra het kindje wordt geboren zal de raad een ondertoezichtstelling verzoeken en zal het hulptraject direct van start gaan.
3.8. Door de raad is ter zitting onder verwijzing naar de raadsrapportages van 15 september 2010 en 17 augustus 2011 verklaard dat de kinderen, na vier jaar geleden uit huis te zijn geplaatst, thans gehecht zijn in het pleeggezin en dat het in hun beider belang is om duidelijkheid te krijgen over hun toekomstperspectief in dit pleeggezin en onrust rondom de verlengingen van de kinderbeschermingsmaatregelen bij hen weg te nemen. Volgens de raad is uit het onderzoek van het ambulatorium duidelijk gebleken dat de moeder onvoldoende mogelijkheden heeft om voor de kinderen te zorgen. Derhalve handhaaft de raad het verzoek tot ontheffing van de ouders van het gezag over [minderjarige sub 1.] en [minderjarige sub 2.]. Ten aanzien van het nog ongeboren kindje van de ouders stelt de raad dat er een ondertoezichtstelling zal worden verzocht bij de geboorte, waarna in dat kader met de ouders een hulptraject in zal worden gegaan om te bezien of de ouders samen in staat zijn om dit kindje thuis op te voeden.
3.9. Het hof overweegt het volgende.
3.9.1. Op grond van artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de rechtbank een ouder ontheffen van het gezag over een of meer van zijn kinderen, op grond dat hij ongeschikt of onmachtig is zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen, mits het belang van de kinderen zich daartegen niet verzet.
Op grond van artikel 1:268 lid 2 sub a BW kan bij verzet van de ouder als bedoeld in artikel 1:268 lid 1 BW, de ontheffing toch worden uitgesproken, indien na een ondertoezichtstelling van tenminste zes maanden of een uithuisplaatsing van meer dan één jaar en zes maanden gegronde vrees bestaat dat de uithuisplaatsing door de ongeschiktheid of onmacht van een ouder onvoldoende is om de bedreiging als bedoeld in artikel 1:254 BW af te wenden. In het onderhavige geval staat vast dat sprake is van een situatie dat de kinderen langer dan één jaar en zes maanden uit huis zijn geplaatst.
3.9.2. Voorop dient te worden gesteld dat de uithuisplaatsing van [minderjarige sub 1.] en [minderjarige sub 2.] thans niet in geschil is. Uit de stukken en het besprokene ter terechtzitting is het hof gebleken dat sinds de kinderen uit huis zijn geplaatst en thans beiden sinds 23 december 2011 in hetzelfde pleeggezin verblijven het steeds beter met hen gaat. De kinderen maken een goede ontwikkeling door en er wordt door de pleegmoeder tegemoet gekomen aan beider opvoedingsbehoeften. [minderjarige sub 1.] leert zowel om te gaan met emoties en deze op adequate wijze te uiten als om op een gezonde wijze om te gaan met seksualiteit. [minderjarige sub 2.] ontwikkelt zich op de verschillende leefgebieden leeftijdsadequaat en is gehecht aan de pleegmoeder.
De verstandhouding tussen de moeder en de (stief)vader en het pleeggezin is goed en de onderlinge contacten verlopen positief en plezierig.
3.9.3. Het hof is, anders dan de rechtbank, van oordeel dat thans - zowel ten aanzien van de moeder als ten aanzien van de vader – onvoldoende grond is voor ontheffing van het gezag. Het hof overweegt daartoe allereerst dat de moeder en de vader sinds mei 2011 samenwonen en samen een kind verwachten in maart 2012. Kennelijk is hun situatie zodanig in positieve zin verbeterd, dat hen door de raad een kans wordt geboden om dit kind, in het kader van een ondertoezichtstelling, zelf te verzorgen en op te voeden. Van de vader is tijdens het onderzoek van het Ambulatorium bovendien gebleken dat hij wel degelijk beschikt over pedagogische vaardigheden en dat hij op adequate wijze omgaat met de kinderen tijdens het omgangscontact. Eerder heeft de vader zich niet veel met de opvoeding van de kinderen bemoeid, maar sinds geruime tijd doet hij dit wel en is hij ook actief betrokken bij de hulpverlening rondom het gezin. Het hof is van oordeel dat deze nieuwe en positieve situatie de kans verdient om zich verder te ontwikkelen om te bezien wat de mogelijkheden zijn van de ouders en in hoeverre zij zijn gegroeid ten opzichte van een aantal jaren geleden. Het hof neemt hierbij in ogenschouw dat ook de moeder een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. De moeder heeft laten zien dat zij zich inzet voor haar scholing en ontwikkeling op taal- en opleidingsgebied. Dat de kinderen of een van hen thans zodanig gehecht zijn c.q. is in het pleeggezin dat ook bij voortzetting van bovengenoemde positieve ontwikkelingen van de ouders een terugkeer naar hen om die reden in strijd zou zijn met hun belang is onvoldoende gebleken. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat op dit moment niet vastgesteld kan worden dat er op termijn geen mogelijkheden meer zijn of kunnen komen voor een verantwoorde thuisplaatsing van de kinderen of een van hen.
3.9.4. Uit de houding en het gedrag van de ouders blijkt op dit moment voldoende bereidheid om in het kader van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing de kinderen in het pleeggezin waarin zij geplaatst zijn te laten opgroeien. Tussen de ouders en de pleegmoeder bestaat een zeer goed contact, hetgeen ook door de stichting uitdrukkelijk ter zitting is bevestigd. Er wordt derhalve door de moeder en de (stief)vader geen druk op de kinderen of het pleeggezin uitgeoefend. Het hof is van oordeel dat de noodzaak tot jaarlijkse verlengingen van de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing niet een ernstige mate van onzekerheid met zich meebrengen voor de kinderen. Temeer nu de kinderen de komende jaren nog te jong zijn om hier door de rechter bij te worden betrokken. Het hof is dan ook van oordeel dat niet althans onvoldoende gebleken is dat de bedreiging als genoemd in art.1:254 BW op dit moment niet voldoende zou kunnen worden weggenomen door de maatregel van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing.
3.10. Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikkingen dienen te worden vernietigd en dat het verzoek van de raad om de moeder te ontheffen van het ouderlijk gezag over [minderjarige sub 1.] en [minderjarige sub 2.] en het verzoek van de raad om de vader te ontheffen van het ouderlijk gezag over [minderjarige sub 2.] alsnog zullen worden afgewezen.
4. De beslissing
Het hof:
vernietigt de beschikkingen van de rechtbank Breda van 1 november 2011;
en opnieuw recht doende:
wijst alsnog af het inleidend verzoek van de raad ter zake de ontheffing van de moeder over het gezag van [minderjarige sub 1.], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2003 en [minderjarige sub 2.], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2005;
wijst alsnog af het inleidend verzoek van de raad ter zake de ontheffing van de vader over het gezag van [minderjarige sub 2.], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2005;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Breda;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.J. van Laarhoven, mr. M.J.C. Koens en mr. E.K. Veldhuijzen van Zanten en in het openbaar uitgesproken op 17 april 2012.