ECLI:NL:GHSHE:2012:BW1754

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HV 200.101.664
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot schuldsanering op basis van onvoldoende aannemelijkheid van betalingsonmacht

In deze zaak hebben [appellant sub 1.] en [appellante sub 2.] hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, waarin hun verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de appellanten niet aannemelijk hadden gemaakt dat zij niet in staat waren om hun schulden te betalen, zoals vereist volgens artikel 288 lid 1 aanhef en sub a van de Faillissementswet (Fw). Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep op 2 april 2012, heeft [appellant sub 1.] verklaard dat hun gezamenlijke inkomen ongeveer € 2.000,- per maand bedraagt, wat hen in staat zou stellen om hun schulden af te lossen. Het hof heeft vastgesteld dat de vaste lasten van de appellanten ongeveer € 1.308,- per maand bedragen, waardoor zij een overschot van circa € 755,- per maand hebben om af te lossen op hun schulden. Dit zou hen in staat stellen om binnen een korte periode hun schuld aan Santander (Comfort Card) af te lossen.

Het hof heeft geconcludeerd dat de appellanten, ondanks hun argumenten, onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt dat zij niet kunnen voortgaan met het betalen van hun schulden. De appellanten hebben geen nieuwe of andere schulden dan de eerder genoemde en hebben een financiële overcapaciteit. Het hof heeft het verzoek tot schuldsanering afgewezen, maar heeft wel vertrouwen in de mogelijkheid van de appellanten om zelfstandig hun schulden af te lossen. Het vonnis van de rechtbank is bekrachtigd, waarbij het hof de gronden van de beslissing heeft verbeterd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
Uitspraak: 11 april 2012
Zaaknummer: HV 200.101.664/01
Zaaknummer eerste aanleg: 238054/FT-RK 11.1736 en 238056/FT-RK 11.1737
in de zaak in hoger beroep van:
[Appellant sub 1.],
en
[Appellante sub 2.],
beiden wonende te [woonplaats],
appellanten,
hierna te noemen: [appellant sub 1.] respectievelijk [appellante sub 2.],
advocaat: mr. T. Deckwitz.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank ‘s-Hertogenbosch van 30 januari 2012.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 7 februari 2012, hebben appellanten ieder voor zich verzocht voormeld vonnis te vernietigen en de verzoeken tot toepassing van de schuldsanering alsnog toe te wijzen.
2.2. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 april 2012. Bij die gelegenheid is [appellant sub 1.] gehoord, bijgestaan door mr. Deckwitz. [appellante sub 2.] is niet ter zitting verschenen. [appellant sub 1.] en mr. Deckwitz hebben verklaard dat [appellante sub 2.] op de hoogte is van de mondelinge behandeling maar dat [appellante sub 2.] op haar eerste werkdag van haar nieuwe werk niet meteen vrij wilde vragen.
2.3. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 23 januari 2012;
- de stukken van de eerste aanleg, ingezonden per brief van mr. Deckwitz d.d. 13 februari 2012.
3. De beoordeling
3.1. [appellant sub 1.] en [appellante sub 2.] hebben de rechtbank verzocht om ten aanzien van ieder van hen de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken. Uit de verklaring ex artikel 285 Faillissementswet (Fw) van zowel [appellant sub 1.] en [appellante sub 2.] blijkt een totale (gezamenlijke) schuldenlast van € 21.309,22. Deze schuld bestaat uit een vordering van € 20.500,- van Interbank (geldlening) en een schuld van € 809,33 aan Santander Consumer Finance (de Comfort Card). Uit genoemde verklaringen blijkt dat het minnelijke traject is mislukt, omdat de schuldeisers niet (allemaal) akkoord waren.
3.2. Bij vonnis waarvan beroep zijn de verzoeken van [appellant sub 1.] en [appellante sub 2.] afgewezen.
De rechtbank heeft daartoe op de voet van artikel 288 lid 1 aanhef en sub b Fw overwogen dat niet aannemelijk is dat [appellant sub 1.] en [appellante sub 2.] ten aanzien van het onbetaald laten van schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw zijn geweest.
3.3. [appellant sub 1.] en [appellante sub 2.] hebben in hun beroepschrift hun standpunt dat de door hen onbetaald gelaten schulden ter goeder trouw onbetaald zijn gelaten, toegelicht.
3.4. Hieraan [appellant sub 1.] ter zitting - kort samengevat - toegevoegd, dat [appellante sub 2.] thans werk heeft gevonden in de schoonmaakbranche. Voorlopig heeft [appellante sub 2.] een contract voor 15 uur per week. Het is de verwachting dat [appellante sub 2.] na de zomervakantie een uitbreiding van het aantal werkuren kan krijgen.
[appellant sub 1.] zelf ontvangt pensioen en aow, maar werkt daarnaast eveneens gedurende 15 uur per week in de schoonmaakbranche. Ook hij hoopt op uitbreiding van zijn aantal werkuren.
[appellant sub 1.] ontvangt aan pensioengelden, aow-uitkering en aanvullende uitkering een bedrag van circa € 1.125,- per maand en circa € 400,- per maand in verband met zijn werk in de schoonmaakbranche. [appellante sub 2.] verdient sinds kort ook circa € 400,- per maand in de schoonmaakbranche. Ze ontvangen daarnaast circa € 100,- per maand aan zorgtoeslag en hebben huurtoeslag aangevraagd. De verwachting is dat zij daaraan circa € 40,- per maand aan huurtoeslag zullen ontvangen. In totaal ontvangen ze samen vanaf heden circa € 2.000,- per maand, aldus [appellant sub 1.].
De vaste lasten van [appellant sub 1.] en [appellante sub 2.] zijn € 525,- per maand aan huur, € 271,- per maand aan ziektekosten, circa € 60,- aan energiekosten, circa € 35,- per maand aan televisie en internet, circa € 17,- per maand aan inboedel- en andere verzekeringen en circa € 400,- per maand aan overige leefkosten (eten en drinken, kleding). Die laatste post is soms iets meer, aldus [appellant sub 1.].
3.5. Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.5.1. Artikel 288 lid 1 Fw bevat een drietal criteria waaraan een verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling wordt getoetst. Het betreft hier cumulatieve criteria. Dit betekent dat, de in voorkomende gevallen mogelijke toepassing van de zogenoemde hardheidsclausule van artikel 288 lid 3 Fw daargelaten, aan alle drie de criteria dient te zijn voldaan, wil een schuldenaar in beginsel tot de schuldsaneringsregeling kunnen worden toegelaten. Daarbij stelt het hof vast dat, anders dan in de toelichting bij grief II (bij nr. 6) namens appellanten wordt aangevoerd, in hoger beroep het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling in volle omvang en ex nunc wordt beoordeeld.
Ingevolge de eerste toelatingsvoorwaarde dient voldoende aannemelijk te zijn dat de schuldenaar niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden.
3.5.2. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft [appellant sub 1.] verklaard dat het gezamenlijk inkomen van hem en [appellante sub 2.] vanaf heden circa € 2.000,- bedraagt. Het hof komt op basis van de opgave van [appellant sub 1.] zelfs op een gezamenlijk inkomen van hem en Nimli van € 2065,- (met inbegrip van het hierboven genoemde verwachte bedrag aan huurtoeslag). De vaste lasten van [appellant sub 1.] en [appellante sub 2.] bedragen naar opgave van [appellant sub 1.] ter zitting in hoger beroep in totaal circa € 1.308,- per maand.
Het hof constateert op basis van een globale berekening van het totale inkomen en de totale uitgaven dat [appellant sub 1.] en [appellante sub 2.] circa € 755,- per maand (exclusief het geschatte bedrag aan huurtoeslag € 715) kunnen overhouden om af te lossen op hun schulden. Hiermee zou binnen één à twee maanden de schuld aan Santander (Comfort Card) kunnen worden afgelost, zodat nog slechts één schuldeiser overblijft.
Indien [appellant sub 1.] en [appellante sub 2.] na de zomervakantie een uitbreiding van het aantal te werken uren zouden krijgen, neemt hun afloscapaciteit zelfs nog verder toe en worden zij in staat geacht om binnen twee tot tweeëneenhalf jaar schuldenvrij te zijn.
3.5.3. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat, anders dan artikel 288 aanhef en lid 1, sub a Fw voorschrijft, [appellant sub 1.] en [appellante sub 2.] onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt dat zij niet zullen kunnen voortgaan met het betalen van hun schulden. [appellant sub 1.] en [appellante sub 2.] hebben volgens eigen opgave geen nieuwe of andere dan bovengenoemde twee schulden. Daarnaast hebben zij een financiële overcapaciteit en zijn in staat om thans € 715/€ 755 per maand en in de nabije toekomst zelfs nog meer af te betalen. [appellant sub 1.] en [appellante sub 2.] zijn op de goede weg en het hof heeft er vertrouwen in dat zij zelfstandig in staat zijn om hun schulden af te lossen.
3.5.4. Dit betekent dat, zij het op een andere grond dan die de rechtbank in eerste aanleg aan haar beslissing ten grondslag legde, het verzoek van [appellant sub 1.] en [appellante sub 2.] tot toepassing van de schuldsanering dient te worden afgewezen.
Het vonnis waarvan beroep zal – onder verbetering van de gronden – worden bekrachtigd.
4. De uitspraak
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. Th.A. Pouw, L.Th.L.G. Pellis en E.K. Veldhuijzen van Zanten en in het openbaar uitgesproken op 11 april 2012.