GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
Uitspraak: 19 maart 2012
Zaaknummer: HV 200.101.912/01
Zaaknummer eerste aanleg: 81625 JE RK 11-768
in de zaak in hoger beroep van:
[X.],
[woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.L. de Koeijer,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Zeeland,
gevestigd te Middelburg en mede kantoorhoudende te Terneuzen,
verweerster,
hierna te noemen: de stichting.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Middelburg van 10 januari 2012.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 10 februari 2012, heeft de moeder verzocht, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te vernietigen en verzocht opnieuw rechtdoende het verzoek van de stichting tot machtiging van de hierna genoemde [dochter] af te wijzen.
2.1.1. Bij faxbericht d.d. 17 februari 2012 heeft de advocaat van de moeder het hof verzocht de schorsing van de werking van de beschikking van 10 januari 2012 te bevelen.
2.2. De stichting heeft mondeling verweer gevoerd.
2.3. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 maart 2012. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. De Koeijer;
- de stichting, vertegenwoordigd door de heer R.C. Anard;
- [Y.] (hierna te noemen: de vader), bijgestaan door zijn advocaat, mr. V.C. Serrarens;
2.3.1. De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad) heeft het hof bericht niet ter zitting te zullen verschijnen.
2.4. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 5 januari 2012;
- de brief met bijlage van de raad d.d. 15 februari 2012;
- de brief met bijlagen van de stichting d.d. 5 maart 2012;
- de brief met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 6 maart 2012;
- de brief van de advocaat van de moeder d.d. 6 maart 2012;
- de brief met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 6 maart 2012;
- de brief met bijlage van de advocaat van de moeder d.d. 7 maart 2012;
- de brief met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 10 maart 2012;
- de brief met foto’s van de advocaat van de moeder d.d. 10 maart 2012;
- de ter zitting overgelegde stukken, te weten de door de advocaat van de moeder overgelegde pleitnotitie, de door de advocaat van de vader overgelegde foto’s en de door de vertegenwoordiger van de stichting overgelegde aantekeningen;
- het ter zitting getoond beeldmateriaal.
3.1. Uit het huwelijk van de moeder en de vader is, voor zover hier van belang geboren: [Z.] (hierna: [dochter]), op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats].
3.2. [dochter] staat sinds 7 juli 2011 onder toezicht van de stichting. Aan de stichting is machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [dochter] in een pleeggezin met ingang van 29 september 2011 tot 7 oktober 2011. Bij beschikking van 6 oktober 2011 heeft de rechtbank Middelburg de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing van [dochter] in een pleeggezin verlengd met ingang van 7 oktober 2011 tot 7 april 2012.
3.2.1. Bij verzoekschrift gedateerd 13 december 2012 heeft de stichting verzocht een machtiging uithuisplaatsing van [dochter] in een pleeggezin te verlenen, nu het niet mogelijk was gebleken de eerder verlengde machtiging tot uithuisplaatsing - die inmiddels was vervallen - ten uitvoer te leggen.
3.2.2. Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking, heeft de rechtbank machtiging verleend aan de stichting om [dochter] met ingang van 10 januari 2012 tot uiterlijk 10 mei 2012 uit huis te plaatsen in een verblijf pleegouder 24-uurs.
3.3. De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4. De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting - kort samengevat - het volgende aan.
Er is een zeer geruime periode geweest waarin het heel goed ging met het gezin. Door de alcoholproblematiek van de vader zijn er uiteindelijk teveel spanningen tussen de ouders gekomen. Inmiddels heeft de vader een behandeling voor zijn alcoholproblematiek succesvol afgerond en drinkt hij al ruim een jaar niet meer. De moeder heeft van begin af aan aangegeven dat er aan bepaalde problemen gewerkt dient te worden en dat zij openstaat voor hulpverlening. In het verleden heeft de inzet van hulpverlening, althans de maatregel van ondertoezichtstelling, het gewenste resultaat gehad. Op dit moment zijn nog niet alle middelen ter afwending van een eventuele bedreiging aangewend. Bovendien bevat het rapport van de raad een groot aantal tegenstrijdigheden en gaan de raad en de stichting af op informatie van familie met wie de ouders jarenlang geen contact hebben gehad. Thans is de relatie van de vader en de moeder verbeterd en wonen zij weer samen in hun huis in [woonplaats], waar ook [dochter] nog haar kamertje heeft. De meest wenselijke situatie voor [dochter] is dat zij met de nodige ambulante hulpverlening weer bij haar ouders in [woonplaats] kan gaan wonen.
3.5. De vader heeft hier ter zitting - kort samengevat - het volgende aan toegevoegd. De instanties zijn in ons gezin gekomen op een crisismoment. De situatie is nu weer op orde. Het enige probleem dat er nu eigenlijk nog ligt is de schuldsanering.
3.6. De stichting heeft ter zitting - kort samengevat - het volgende aangevoerd.
Door het zich sinds september 2011 onbereikbaar houden van de vader en de moeder met [dochter] zijn de zorgen van de stichting toegenomen. Van communicatie met de ouders is nauwelijks nog sprake geweest. Op deze wijze is hulpverlening en toezicht in het kader van een ondertoezichtstelling niet uitvoerbaar. Nu de ouders en [dochter] weer terug zijn, moet er allereerst gewerkt worden aan het herstel van vertrouwen in de ouders. Het moet de ouders duidelijk zijn dat zij alle stappen die zij zetten in overleg met de stichting moeten doen.
3.7. Het hof overweegt het volgende.
3.7.1. Het hoger beroep is niet gericht tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling.
3.7.2. Op grond van artikel 1:261 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een machtiging verlenen om een minderjarige uit huis te plaatsen, indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.7.3. Het hof stelt vast dat de huidige situatie verschilt van de situatie op het moment waarop de machtiging tot uithuisplaatsing van [dochter] werd afgegeven. Waar op dat moment de zorgelijke situatie bestond dat de ouders met [dochter] volledig uit zicht waren van de stichting, zijn de ouders en [dochter] sedert medio februari j.l. weer terug in Nederland en wonen de ouders weer samen in hun woning in [woonplaats]. De ouders hebben ter zitting verklaard hun woonplaats dan wel verblijfplaats in Nederland te zullen houden en deze ook bekend te zullen houden voor de Stichting. De vader heeft verklaard dat hij al meer dan een jaar geen alcohol meer gebruikt en bereid is zijn medewerking te geven aan onaangekondigde alcoholcontroles. De ouders hebben mondeling toegelicht dat het verblijf vanaf september 2011 in Frankrijk met [dochter] goed is verlopen en hebben beeldmateriaal getoond over [dochter] in die situatie. Enkele dagen voor de komst naar Nederland, namelijk op 13 februari 2012, heeft moeder een arts geraadpleegd die in een door de ouders overgelegde schriftelijke verklaring heeft gemeld dat [dochter] een leuke peuter is, die geïnteresseerd is in haar omgeving en die coöperatief is. Weliswaar heeft de Stichting gewezen op de verklaring van de kinderarts d.d. 16 februari 2012 waarin deze aangeeft dat [dochter] overkomt als een angstig meisje maar dat was in de situatie dat [dochter] net gescheiden was van haar ouders en op de eerste dag dat zij in het pleeggezin was. Dat het meisje toen angstig overkwam acht het hof, gelet op de voor haar zeer ingrijpende situatie, niet onbegrijpelijk. Verder hebben de ouders verklaard bij de verzorging en opvoeding van [dochter] ambulante hulp te aanvaarden. Zij hebben inmiddels zeer recentelijk ieder een persoonlijksheidsonderzoek ondergaan en er is een veiligheidsplan beschikbaar. Hun woning in [woonplaats] is schoon en opgeruimd. De relatie tussen de ouders is sterk verbeterd en er rest volgens hen alleen nog de aanpak van het schuldenprobleem.
3.7.4. De stichting is tot op heden nog niet in de gelegenheid geweest om zich zelf een beeld te vormen van de situatie waarin [dochter] heeft verkeerd in Frankrijk en ook niet van de huidige situatie van de ouders na hun terugkeer. Eveneens hebben de gezinsvoogden nog niet met de ouders kunnen spreken over de verdere uitvoering van de ondertoezichtstelling. Daarvoor is thans eind maart een eerste gesprek gepland. Het hof heeft – evenals de stichting – nog geen kennis kunnen nemen van bovengenoemde persoonlijkheidsonderzoeken en het veiligheidsplan. De kinderrechter heeft in de bestreden beschikking de machtiging tot uithuisplaatsing beperkt tot vier maanden ten einde de ontwikkeling van de zaak te kunnen volgen en ter zitting te kunnen bespreken. Die vervolgzitting is gepland op 3 mei a.s.
Te verwachten is derhalve dat er op korte termijn ook nog verdere informatie beschikbaar zal komen die van belang is voor de vraag of en in hoeverre er thans nog een noodzaak bestaat voor een uithuisplaatsing van [dochter].
3.7.5. Gelet op het bovenstaande acht het hof zich thans onvoldoende voorgelicht om een beslissing te kunnen nemen op het verzoek ten gronde in hoger beroep. Het hof zal de zaak daarom pro forma aanhouden tot 15 mei 2012. Het hof verzoekt de advocaat van de moeder en de stichting het hof over het verdere verloop van de zaak voor te lichten. Het hof realiseert zich dat de termijn van de bestreden machtiging tot uithuisplaatsing verstrijkt op 10 mei 2012 doch ook daarna kunnen de ouders nog belang hebben bij een eindbeslissing in hoger beroep (HR 14 oktober 2011, LJN: BR5151).
3.8. Thans ligt nog voor het verzoek van de moeder om de werking van de beschikking van 10 januari 2012 te schorsen.
3.8.1. In de bestreden beslissing heeft de kinderrechter overwogen dat de ouders door met de jeugdige te verdwijnen het zicht van de stichting op de situatie van de jeugdige onmogelijk hebben gemaakt. Voorshands zijn het hof geen signalen gebleken op grond waarvan vastgesteld zou moeten worden dat [dochter] al die tijd bij haar ouders in het buitenland in een onveilige situatie zou hebben verkeerd. Terecht wijst de stichting erop dat de ouders het vertrouwen van de stichting hebben geschonden en dat dit dient te worden hersteld. Van de ouders mag ook worden verwacht dat zij alle medewerking zullen verlenen om dat geschonden vertrouwen te herstellen. Ook echter in die situatie vormen de belangen van het kind de eerste overweging bij de beslissing of de verzochte schorsing aangewezen is (art. 3 eerste lid IVRK). [dochter] verblijft thans - na lang en onafgebroken bij de ouders te hebben gewoond - nog slechts betrekkelijk kort in een pleeggezin. Die plotselinge overgang van de vertrouwde situatie moet voor haar zeer ingrijpend zijn.
3.8.2. Naar het hof verwacht, kan, nu het hier slechts een korte onderbreking betreft, de oorspronkelijke verzorgings- en opvoedingssituatie van het kind zonder ingrijpende gevolgen voor het kind thans - voor de duur dat de bestreden machtiging nog geldt, te weten 10 mei 2012 - worden hersteld onder de navolgende voorwaarden:
a. de ouders en [dochter] dienen hun woon- en verblijfplaats, die bekend dient te zijn bij de stichting, te hebben in Nederland;
b. de ouders dienen mee te werken aan ambulante hulpverlening indien en voorzover de stichting daartoe de noodzaak in het kader van de verzorgings- en opvoedingssituatie van [dochter] aanwezig acht en daarop betrekking hebbende aanwijzingen van de gezinsvoogd(en) op te volgen;
c. in het kader van het toezicht van de stichting dienen de ouders gezinsvoogd(en) ook bij onaangekondigd bezoek in de woning toe te laten;
d. de vader dient - maximaal een maal per week - mee te werken aan door de stichting niet vooraf aan te kondigen alcoholcontrole(s).
De voorwaarden sub c en d gelden voor het geval de stichting onaangekondigd huisbezoek en/of alcoholcontrole noodzakelijk acht. Het hof zal de schorsing iets later na deze beschikking laten ingaan zodat de stichting, de pleegouders en de ouders kunnen zorgdragen voor een zorgvuldig voorbereide overgang van [dochter] van het pleeggezin naar de ouders.
3.9. Het bovenstaande leidt tot de volgende beslissing.
schorst met ingang van woensdag 21 maart 2012 om 13.00 uur de tenuitvoerlegging van de beschikking van de kinderrechter van de rechtbank Middelburg d.d. 10 januari 2012 tot 10 mei 2012, met thuisplaatsing van [dochter] onder de voorwaarden als hierboven vermeld onder 3.8.2. sub a tot en met d;
houdt iedere verder beslissing PRO FORMA aan tot dinsdag 15 mei 2012 en verzoekt de advocaat van de moeder en de stichting het hof uiterlijk een week voordien schriftelijk te berichten over het verdere verloop van de zaak.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.J.C. Koens, M.J. van Laarhoven en E.K. Veldhuijzen van Zanten en bij vervroeging in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2012.