GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer HD 200.060.528
arrest van de eerste kamer van 27 maart 2012
1. [Appellant sub 1.],
2. [Appellante sub 2.],
wonende te [woonplaats], Suffolk, Verenigd Koninkrijk,
appellanten in principaal appel,
geïntimeerden in incidenteel appel,
advocaat: mr. A.H.M. van den Steenhoven,
VION LIVESTOCK B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde in principaal appel,
appellante in incidenteel appel,
advocaat: mr. J.B. Smits,
op het bij exploot van dagvaarding van 19 januari 2010 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Breda gewezen vonnis van 21 oktober 2009 tussen principaal appellanten – hierna: [appellant sub 1.] - als eisers en principaal geïntimeerde – hierna: Vion - als gedaagde.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 194099 / HA ZA 08-1541)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven heeft [appellant sub 1.], onder overlegging van producties, geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis, en alsnog toewijzing van zijn vorderingen, met inachtneming van de wijziging van eis als in de memorie van grieven aangegeven.
2.2. Bij memorie van antwoord heeft Vion de grieven bestreden. Voorts heeft Vion incidenteel appel ingesteld, daarin twee grieven aangevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van het gevorderde.
2.3. [appellant sub 1.] heeft in incidenteel appel, onder overlegging van producties, geantwoord.
2.4. Partijen hebben hun zaak nog doen bepleiten ter terechtzitting van het hof van 6 december 2011, [appellant sub 1.] door mr. Van den Steenhoven, en Vion door mr. Smits. De voorgedragen pleitnota’s bevinden zich bij de stukken. Voorafgaande aan het pleidooi is door Vion bij akte nog een productie (productie 3) in het geding gebracht.
De door Vion toegezonden producties 4 en 5 zijn door het hof geweigerd, aangezien zij te laat bij het hof zijn binnengekomen en de raadsman van de wederpartij bezwaar heeft gemaakt tegen het alsnog accepteren van de stukken.
2.5. Partijen hebben vervolgens uitspraak gevraagd. Zij hebben daarbij te kennen gegeven dat recht kan worden gedaan op het ten behoeve van het pleidooi overgelegde kopiedossier.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de tekst van de grieven in principaal en incidenteel appel wordt verwezen naar de memories van grieven.
in principaal en incidenteel appel
4.1. [appellant sub 1.], eiser in eerste aanleg, is gevestigd in het Verenigd Koninkrijk. Het geschil heeft derhalve internationale aspecten, zodat moet worden bezien of de Nederlandse rechter bevoegd is er kennis van te nemen en welk recht op dit geschil van toepassing is.
Het hof verenigt zich met het oordeel van de rechtbank dat op grond van de door Vion gehanteerde “Algemene voorwaarden Dumeco voor levend vee” (productie 2 bij inleidende dagvaarding), waarvan de toepasselijkheid ook in appel onvoldoende gemotiveerd is betwist, aan de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt en Nederlands recht op de overeenkomst tussen partijen van toepassing is.
4.2. In overweging 3.1. van het beroepen vonnis heeft de rechtbank vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. De door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover die niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt.
Het hof zal hierna de in dit appel relevante feiten, verbeterd en deels aangevuld, opnieuw relateren.
4.3. Het gaat in deze zaak om het volgende.
a) In juni 2006 heeft [appellant sub 1.] 177 beesten van het ras Holstein-Friesian van Vion gekocht.
b) Op 9 juni 2006 zijn 28 vaarzen, op 20 juni 2006 40 vaarzen, op 27 juni 2006 10 vaarzen, op 20 juli 2006 60 vaarzen en op 27 juli 2006 39 dieren die net gekalfd hadden aan [appellant sub 1.] geleverd.
c) In artikel 7 van de schriftelijke koopovereenkomsten (waarvan er één, betreffende 68 vaarzen, gedateerd 5 juni 2006, als productie 1 bij inleidende dagvaarding is overgelegd) is onder meer bepaald:
“Health: (…) heifers (…) are vaccinated also with IBR marker.”
d) Korte dan wel enige tijd na levering zijn veel van de geleverde beesten ziek geworden; uiteindelijk zijn er ca 11 of 13 dood gegaan.
e) Bij brief van 23 november 2006 (prod. 7 inleidende dagvaarding) is Vion aansprakelijk gesteld voor door [appellant sub 1.] geleden en nog te lijden schade ten gevolge van beweerde tekortkoming door Vion.
4.4. [appellant sub 1.] heeft Vion bij dagvaarding van 8 september 2008 in rechte betrokken en gevorderd Vion te veroordelen tot betaling van een bedrag van £ 159.289,--, met wettelijke rente vanaf 23 november 2006, alsmede van een bedrag van £ 4.944,31 wegens buitengerechtelijke incassokosten.
4.5. [appellant sub 1.] heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat ingevolge artikel 7 van de koopovereenkomst(er) de beesten bij levering dienden te zijn “vaccinated with IBR-marker” (ingeënt met vaccin tegen de ziekte IBR, hof), hetgeen aldus [appellant sub 1.] aldus dient te worden begrepen dat zij bij levering de gehele eerste cyclus van het vaccin tegen IBR (omvattende het toedienen van twee doses, met een tussenpoze van drie tot 5 weken) hebben doorlopen. Nu vaststaat dat de door Vion geleverde beesten vóór verscheping naar Engeland slechts de eerste van de twee benodigde doses van het vaccin hadden gekregen, en [appellant sub 1.] daarover niet door Vion was geïnformeerd, is Vion tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichting uit hoofde van artikel 7 van de koopovereenkomst. Vion is derhalve gehouden de aan [appellant sub 1.] dientengevolge geleden schade te vergoeden.
4.6. Vion heeft de vordering gemotiveerd weersproken. Zij heeft zich allereerst beroepen op verjaring ex artikel 7:23 BW, het niet klagen binnen bekwame tijd als bedoeld in artikel 6:89 BW, en overschrijding van de reclametermijn als verwoord in artikel 9 lid 2 van haar algemene voorwaarden. Voorts heeft Vion betwist te zijn tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst.
4.7. De rechtbank heeft het beroep op de artikelen 7:23 BW en 6:89 BW en op artikel 9 lid 2 van de algemene voorwaarden verworpen. Zij heeft voorts geoordeeld dat Vion toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst door beesten te leveren die niet gevaccineerd zijn tegen IBR en [appellant sub 1.] daarvoor niet te waarschuwen. Aangezien [appellant sub 1.] naar het oordeel van de rechtbank evenwel onvoldoende heeft onderbouwd dat de beesten ziek zijn geworden en/of zijn dood gegaan als gevolg van een besmetting met het IBR-virus, is de vordering wegens het ontbreken van causaal verband tussen de tekortkoming en de gestelde schade afgewezen.
4.8. Met de grieven in principaal komt [appellant sub 1.] op tegen het oordeel van de rechtbank inzake het ontbreken van causaal verband tussen de tekortkoming en de gestelde schade en tegen de veroordeling in de proceskosten. De grieven in incidenteel appel zijdens Vion zijn gericht tegen de verwerping van het beroep op artikel 6:89 BW en het oordeel van de rechtbank dat sprake is van een toerekenbare tekortkoming aan de zijde van Vion.
Het hof stelt vast dat geen grief is gericht tegen het oordeel van de rechtbank ter zake het verjaringsverweer ex artikel 7:23 BW en het bepaalde in artikel 9 lid 2 van de Algemene Voorwaarden, zodat van de beslissingen van de rechtbank op deze weren in rechte dient te worden uitgegaan.
4.9. Voor zover [appellant sub 1.] onder 2.16 slot van de memorie van grieven nog heeft geklaagd dat hij door de rechtbank naar zijn mening ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld om nog te reageren op de door Vion op 3 juni 2008 genomen antwoordakte, en dit als een aanvullende grief tegen het beroepen vonnis moet worden begrepen, overweegt het hof dat [appellant sub 1.] in dit appel in de gelegenheid is geweest alsnog op de stellingen van de zijde van Vion te reageren, zodat de gestelde schending van het beginsel van hoor en wederhoor onbesproken kan blijven.
4.10. Het hof zal eerst de grieven in het incidenteel appel bespreken.
4.11 Met de eerste grief in incidenteel appel bestrijdt Vion de verwerping door de rechtbank van haar beroep op artikel 6:89 BW.
Deze grief faalt. Het hof is van oordeel dat de rechtbank terecht en op goede gronden, welke het hof overneemt, het beroep op te laat klagen door Vion in de zin van artikel 6:89 BW heeft verworpen. Nu Vion in appel geen nadere feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die tot een ander oordeel leiden, blijft het oordeel van de rechtbank op dit punt in stand.
4.12. De incidentele tweede grief is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat Vion toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar verbintenis uit artikel 7 van de koopovereenkomst(en) door beesten te leveren die niet gevaccineerd zijn tegen IBR in de zin van artikel 7 van dee overeenkomsten, en [appellant sub 1.] daarvoor niet te waarschuwen.
4.12.1 De rechtbank heeft bij haar oordeel tot uitgangspunt genomen dat in het algemeen spraakgebruik onder “gevaccineerd zijn” wordt verstaan dat er is ingeënt tegen een ziekte opdat het bescherming biedt tegen het verkrijgen van die ziekte, en heeft overwogen dat uit de bijsluiter van de Rosproval IBR-marker Inactivum, het vaccin dat door Vion is gebruikt, blijkt dat de basisimmunisatie van dit product bestaat uit twee injecties, welke drie tot vijf weken na elkaar toegediend moeten worden. Gelet op deze informatie had Vion naar het oordeel van de rechtbank voor levering ook een tweede injectie na drie tot vijf weken aan de beesten moeten geven om aan genoemd artikel 7 van de koopovereenkomst te voldoen. De beesten dienden bij aflevering beschermd te zijn tegen het verkrijgen van IBR, en door het geven van slechts één van de twee injecties waren ze nog niet beschermd, aldus de rechtbank.
4.12.2 Vion bestrijdt het oordeel van de rechtbank dat zij met het toedienen van slechts de eerste dosis van de basisvaccinatie in het onderhavige geval niet aan haar verbintenis uit de koopovereenkomst heeft voldaan. Zij voert hiertoe aan dat [appellant sub 1.] ermee bekend was dat de bij hem arriverende beesten slechts een van de eerste twee benodigde spuiten hebben gehad. [appellant sub 1.] heeft sedert 2004 meerdere keren beesten bij Vion ingekocht, waarbij op precies dezelfde wijze met de vaccinatie is omgesprongen, dat wil zeggen dat bij levering slechts de eerste dosis van het vaccin was toegediend. De werkwijze van Vion met betrekking tot de levering en het toedienen van slechts de eerste vaccinatie voor verscheping is reeds in 2003 en 2004 bij bezoeken aan Nederland van de heer [operationeel leider], operationeel leider van het bedrijf van [appellant sub 1.], en een andere medewerker van [appellant sub 1.] besproken. Ook voorafgaande aan de onderhavige leveringen in juni 2006 is door Vion besproken dat op de dag van export van de beesten door Vion de eerste vaccinatie wordt toegediend. Vion heeft er voorts op gewezen dat [appellant sub 1.] de gekochte beesten op zeer korte termijn geleverd wenste te hebben, respectievelijk 4 à 5 tot 15 dagen na datum sluiten van het contract (artikel 6 van de overgelegde koopovereenkomst, prod. 1 bij inleidende dagvaarding). Gezien die korte periode is het überhaupt niet mogelijk voor Vion om de tweede dosis, die na drie tot vijf weken moet worden toegediend, te geven.
Vion stelt dat hij heeft geleverd hetgeen [appellant sub 1.] op grond van de overeenkomst mocht verwachten: beesten die de eerste vaccinatiespuit hadden gekregen en de tweede spuit nog toegediend moesten krijgen.
4.12.3 [appellant sub 1.] heeft betwist dat de wijze van vaccineren tevoren met hem of de heer [operationeel leider] is besproken, en stelt zich op het standpunt dat hij op grond van het bepaalde in artikel 7 van de koopovereenkomst(en) mocht verwachten dat er door Vion voor adequate vaccinatie, dat wil zeggen het toedienen van beide doses van de cyclus, was zorggedragen.
4.12.4 Partijen zijn aldus verdeeld over de uitleg van artikel 7 van de litigieuze koopovereenkomst(en).
4.12.5 Het hof overweegt dat de betekenis van een omstreden beding in een schriftelijke overeenkomst door de rechter moet worden vastgesteld aan de hand van hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen, hebben afgeleid en van hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Uit een en ander volgt dat redelijkheid en billijkheid hierbij een rol spelen (vgl. HR 12 januari 2001, NJ 2001,199).
4.12.6 Het hof stelt vast dat tussen partijen in confesso is dat de basisimmunisatie met het door Vion gebruikte vaccin uit twee injecties (doses) bestaat, welke drie tot vijf weken na elkaar toegediend dienen te worden.
4.12.7 Door de rechtbank is in r.o. 3.12 en 3.13 van het beroepen vonnis overwogen dat conform algemeen spraakgebruik onder “gevaccineerd zijn” dient te worden verstaan dat er is ingeënt tegen een ziekte opdat het bescherming biedt tegen het verkrijgen van die ziekte, en dat die bescherming, gegeven de productinformatie, met enkel de eerste dosis van de basisvaccinatie nog niet geboden is. Naar het oordeel van de rechtbank omvatten de woorden “vaccinated … with IBR marker” in artikel 7 van de koopovereenkomst(en) derhalve het toedienen van ook de tweede injectie. Nu Vion de overeenkomst zelf heeft opgesteld, draagt zij ook het risico voor de (on)duidelijkehid van de tekst, aldus de rechtbank.
4.12.8 Vion heeft de door de rechtbank gegeven uitleg op basis van algemeen spraakgebruik als zodanig niet betwist. Vion neemt in rechte evenwel de stelling in dat de litigieuze woorden “vaccinated with IBR marker“ in artikel 7 van de overeenkomst(en) in het onderhavige geval anders dient te worden uitgelegd, nu tussen partijen uitdrukkelijk was besproken dat de te leveren beesten voor verscheping slechts de eerste dosis van het basisvaccin toegediend zouden krijgen. Het bepaalde in artikel 7 hield voor Vion derhalve niet de verplichting in om vóór levering ook de tweede injectie (na drie tot vijf weken) toe te dienen.
4.12.9 Nu Vion de aldus gegeven uitleg van de overeenkomst(en) aan haar verweer tegen de gestelde tekortkoming ten grondslag legt, en in dat kader bewijs heeft aangeboden van haar stelling dat met [appellant sub 1.], althans [operationeel leider], uitdrukkelijk was besproken dat de beesten bij levering slechts de eerste injectie (dosis) van de basisvaccinatie toegediend zouden hebben gekregen, zal het hof Vion tot bewijsvoering ter zake toelaten, als in het dictum nader bepaald.
4.13. In de tussentijd zal het hof elke verdere beslissing, alsmede de bespreking van de overige grieven aanhouden.
op het principaal en incidenteel appel
laat Vion toe bewijs te leveren van haar stelling dat destijds met [appellant sub 1.], althans [operationeel leider], was besproken dat de door [appellant sub 1.] in juni 2006 ingekochte beesten bij de levering nog slechts de eerste dosis van de IBR marker toegediend zouden hebben gekregen;
bepaalt, voor het geval Vion bewijs door getuigen wil leveren, dat getuigen zullen worden gehoord ten overstaan van mr. Th.C.M. Hendriks-Jansen als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum;
verwijst de zaak naar de rol van 10 april 2012 voor opgave van het aantal getuigen en van de verhinderdata van partijen zelf, hun advocaten en de getuige(n) op woensdagen en donderdagen in de periode van 4 tot 12 weken na de datum van dit arrest;
bepaalt dat de raadsheer-commissaris na genoemde roldatum dag en uur van het getuigenverhoor zal vaststellen;
bepaalt dat de advocaat van Vion tenminste zeven dagen voor het verhoor de namen en woonplaatsen van de te horen getuigen zal opgeven aan de wederpartij en aan de civiele griffie;
bepaalt dat, indien een of meer van de voor te brengen getuigen niet in de Nederlandse taal kunnen worden gehoord, de advocaat van Vion voor een beëdigde tolk zal dienen te zorgen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. Th.C.M. Hendriks-Jansen, M.J. van Laarhoven en J.W.P.M. van der Velden en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 27 maart 2012.