ECLI:NL:GHSHE:2012:BV9712

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HD 200.059.836 E
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad door toebrengen schade aan politiegebouw met bewijslevering door de Politie

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, ging het om een hoger beroep van een appellant, [X.], tegen de Politie Midden en West Brabant. De zaak betreft onrechtmatige daad, waarbij de appellant schade zou hebben toegebracht aan een ophoudlokaal van de politie. De procedure begon met een tussenarrest op 12 juli 2011, waarin de Politie werd toegelaten tot bewijslevering. Tijdens de getuigenverhoren op 1 november 2011 werden getuigen gehoord, waaronder de heer [Z.] en de heer [Y.], die beiden verklaringen aflegden over de schade aan het politiegebouw. De Politie stelde dat de appellant verantwoordelijk was voor de schade aan de deur, het stucwerk en het meubilair in de ophoudkamer.

Het hof oordeelde dat de Politie voldoende bewijs had geleverd dat de appellant schade had veroorzaakt. De getuigenverklaringen en het schaderapport van 6 augustus 2007 bevestigden dat de appellant onrechtmatig had gehandeld. Het hof schatte de schade die aan de appellant kon worden toegerekend op de helft van het gevorderde bedrag van € 1.724,91, wat resulteerde in een schadevergoeding van € 862,45, vermeerderd met buitengerechtelijke incassokosten van € 300,00. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en veroordeelde de appellant tot betaling aan de Politie, met compensatie van proceskosten tussen partijen.

De uitspraak werd gedaan op 20 maart 2012 door de rechters P.M.A. de Groot-van Dijken, H.A.W. Vermeulen en M.A. Wabeke. Het arrest is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer HD 200.059.836
arrest van de vierde kamer van 20 maart 2012
in de zaak van
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. M. Kortekaas,
tegen:
Politie Midden en West Brabant Unit Beheerszaken,
gevestigd te Tilburg,
geïntimeerde,
advocaat: mr. C.C. J. Aarts,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 12 juli 2011 in het hoger beroep van het door de rechtbank Breda, sector kanton, locatie Bergen op Zoom, onder nummer 559324 CV EXPL 09-5709, gewezen vonnis van 16 december 2009.
6. Het tussenarrest van 12 juli 2011
Bij genoemd arrest is de Politie toegelaten tot bewijslevering en is iedere verdere beslissing aangehouden.
7. Het verdere verloop van de procedure
7.1. De Politie heeft ter voldoening aan de bewijsopdracht ter zitting van 20 september 2011 één getuige, de heer [Y.] (hierna: [getuige sub 1.]), laten horen.
7.2. De Politie heeft tijdens een voortzetting getuigenverhoor op 1 november 2011 nog één getuige, de heer [Z.] (hierna: [getuige sub 2.]), laten horen.
In contra-enquête heeft [appellant] één getuige, te weten zichzelf, laten horen.
7.3. Van de getuigenverhoren zijn processen-verbaal opgemaakt, die zich bij de stukken bevinden.
7.4. Vervolgens heeft de Politie de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
8. De verdere beoordeling
8.1. In voormeld arrest is de Politie toegelaten te bewijzen dat [appellant] schade heeft toegebracht aan de deur, het stucwerk en het (overige) meubilair in de onderhoudsruimte en dat de nota van [A.] Bouw & Ontwikkeling B.V. van 25 november 2007 betrekking heeft op deze schade.
8.2. De Politie is partij in het geding en belast met het leveren van bewijs. De Politie heeft onder meer [getuige sub 1.] als getuige laten horen. [getuige sub 1.] was destijds als wijkagent in dienst van de Politie Midden en West Brabant en aanwezig bij de arrestatie van [appellant]. Anders dan [appellant] stelt is [getuige sub 1.] geen partijgetuige. [getuige sub 1.] is immers geen bestuurder c.q. wettelijk vertegenwoordiger van de Politie Midden en West Brabant.
Voor zover [appellant] met zijn betoog ook heeft bedoeld te stellen dat [getuige sub 1.] geen geloofwaardige getuige is, oordeelt het hof als volgt. Dat [getuige sub 1.] bij verschillende incidenten met [appellant] betrokken was, wil niet zeggen dat [getuige sub 1.] niet objectief als getuige kan verklaren over hetgeen op 6 augustus 2007 is voorgevallen. [appellant] heeft de door hem gestelde ongeloofwaardigheid verder ook niet onderbouwd.
8.3. Het hof zal eerst bezien of de Politie heeft bewezen dat [appellant] schade heeft toegebracht aan de deur, het stucwerk en het (overige) meubilair in de onderhoudsruimte.
8.4. [getuige sub 1.] verklaart dienaangaande het volgende:
“De schade die ontstaan is is aan de deur en aan het stuukwerk. In de deur zitten putten. Het kan zijn dat de spiegel kapot was, maar dat kan ik mij niet meer voor de geest halen. De deur was niet geforceerd. De schade aan het stuukwerk was aan de deurzijde en ik dacht aan het stukwerk aan de lange zijde aan één kant. Eén stoel was ernstig beschadigd. In ieder geval één poot was krom en van de andere stoelen weet ik het niet.”
8.5. [getuige sub 2.] was destijds inspecteur van politie en verantwoordelijk voor het betreffende politiegebouw, welk gebouw in november 2007 zou worden afgestoten. In verband hiermee waren zij bezig om het gebouw netjes te maken, aldus [getuige sub 2.].
[getuige sub 2.] verklaart dat hij de schade heeft gezien. Volgens hem was de spiegel in de deur kapot, zaten in de muur en de deur op verschillende plaatsen butsen en was een stoel kapot. [getuige sub 2.] verklaart verder dat de aanwezige hulpofficier de schade in een rapport heeft opgenomen. Het betreffende rapport d.d. 6 augustus 2007 is tijdens het getuigenverhoor overgelegd en aan het proces-verbaal gehecht. In dit rapport staat het volgende vermeld:
“Politiebureau te Zevenbergen, gelegen aan [vestigingsadres te [vestigingsplaats]. Schade aan deur en muren van een ophoudlokaal (de meest links gelegen, waar voorheen een confrontatiespiegel in zat) Schade is ontstaan door het gooien met een tafel. Tafel heeft hierbij ook schade opgelopen. Daarnaast is een stoel vernield.”
Volgens [getuige sub 2.] wordt een dergelijk schaderapport binnen 24 uur gefaxt naar de facilitaire dienst.
Naar aanleiding van de verklaring van [getuige sub 1.] dat slechts in twee muren butsen zaten, heeft [getuige sub 2.] verklaard dat dit kan kloppen.
8.6. Het hof is op grond van deze twee getuigenverklaringen en het schaderapport van 6 augustus 2007 van oordeel dat de Politie heeft bewezen dat [appellant] schade heeft toegebracht aan de ophoudkamer. Op grond daarvan is genoegzaam komen vast te staan dat door toedoen van [appellant] twee muren van de ophoudkamer zijn beschadigd, dat er butsen in de deur zijn gekomen en dat één stoel kapot is gegaan. Niet is komen vast te staan dat [appellant] ook de confrontatiespiegel in de deur heeft vernield. [appellant] heeft immers verklaard dat toen hij in de ophoudkamer binnen werd gebracht, een gat in de deur zat waar voorheen waarschijnlijk een ruit of een spiegel zat. Dit lijkt te worden bevestigd in gemeld schaderapport, waarin alleen omtrent schade aan deur en muren (en niet aan de spiegel) wordt gerept en waarin staat “… waar voorheen een confrontatiespiegel in zat”. Het is niet duidelijk of daarmee wordt bedoeld dat die spiegel er al niet meer in zat toen [appellant] in de ophoudkamer kwam, of juist dat die spiegel er door toedoen van [appellant] niet meer in zat. De verklaringen van [getuige sub 1.] en [getuige sub 2.] zijn op dit punt evenmin voldoende duidelijk.
8.7. [appellant] heeft als getuige nog verklaard dat de muren al beschadigd waren voordat hij in de ophoudkamer werd gezet. [appellant] heeft niet eerder in deze procedure een stelling van die strekking ingenomen. Nog daargelaten dat dit verweer te laat is gevoerd, gaat het niet op omdat het hof meer geloof hecht aan de andersluidende verklaring van [getuige sub 2.] op dat punt. [getuige sub 2.] heeft immers verklaard dat hij regelmatig de ophoudkamers door de huismeester liet witten en dat deze huismeester zo nodig ook de muren plamuurde als dit nodig was.
8.8. Op vorenstaande gronden is het hof van oordeel dat [appellant] onrechtmatig heeft gehandeld jegens de Politie. Dit is [appellant] toe te rekenen (vgl ook r.o. 4.8. van het tussenarrest d.d. 12 juli 2011).
8.9. Vervolgens is de vraag aan de orde of de nota van [A.] Bouw & Ontwikkeling B.V. van 26 oktober 2007 betrekking heeft op de door [appellant] veroorzaakte schade, met andere woorden of het gehele door de Politie in rekening gebrachte schadebedrag toe te rekenen is aan het onrechtmatig handelen van [appellant].
8.10. [getuige sub 2.] heeft ten aanzien van de nota verklaard dat hij niet weet wat er in de schriftelijke opdracht van het facilitair bedrijf van de Politie aan [A.] stond. Volgens [getuige sub 2.] heeft de nota betrekking op één ophoudkamer en niet, zoals op de nota vermeld staat, op meerdere ophoudkamers. Hij wijst er onder meer op dat de kosten van één deur in rekening wordt gebracht. Ook heeft [getuige sub 2.] erop gewezen dat de tafel, de stoelen en de kosten voor schoonmaak niet aan [appellant] in rekening zijn gebracht.
[getuige sub 2.] heeft verder verklaard dat hij het gebouw en dus ook de ophoudkamers netjes moest opleveren en dat hij daarom alle muren van de ophoudkamer heeft laten sauzen.
8.11. Het hof is op grond van het vorenstaande van oordeel dat door de aannemer meer werk is verricht dan aan [appellant] kan worden toegerekend. Het gebouw diende netjes opgeleverd te worden en daarom is onder meer de gehele ophoudkamer gewit en niet alleen de twee muren die door [appellant] zijn beschadigd. De vraag is of de deur, waar mogelijk al geen confrontatiespiegel meer in zat, ook al in de planning stond om vervangen te worden, aangezien het gebouw netjes moest worden opgeleverd.
Het hof ziet in het voorgaande aanleiding om op grond van artikel 6:97 BW de schade die aan [appellant] valt toe te rekenen te schatten op de helft van het door de Politie gevorderde bedrag ad € 1.724,91, ofwel een bedrag van € 862,45. Dit bedrag zal vermeerderd worden met de niet betwiste buitengerechtelijke incassokosten ad € 300,00.
8.12. Op grond van het vorenstaande slaagt grief I ten dele. Bij verdere bespreking van de grieven bestaat geen belang. Het hof zal het bestreden vonnis vernietigen.
8.13. Het hof ziet in het onderhavige geval aanleiding om de proceskosten in beide instanties te compenseren, in die zin dat elke partij haar eigen kosten draagt.
9. De uitspraak
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [appellant] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de Politie te betalen een bedrag van € 1.162,45, vermeerderd met de wettelijke rente over € 862,45 vanaf 6 augustus 2007 tot aan de dag van de algehele voldoening;
compenseert de in beide instanties gevallen proceskosten tussen partijen aldus, dat ieder van hen de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders gevorderde af;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.M.A. de Groot-van Dijken, H.A.W. Vermeulen en M.A. Wabeke en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 20 maart 2012.