ECLI:NL:GHSHE:2012:BV8877

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HV 200.100.544
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep in schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 13 maart 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep van een vonnis van de rechtbank Maastricht. De appellant, [X.], was in hoger beroep gekomen tegen de beslissing van de rechtbank die de toepassing van de schuldsaneringsregeling had beëindigd. De mondelinge behandeling vond plaats op 27 februari 2012, maar de appellant en zijn advocaat waren niet ter zitting verschenen. Het hof heeft kennisgenomen van verschillende brieven en stukken die door de bewindvoerder en de advocaat van de appellant waren ingediend.

Het hof oordeelde dat de appellant niet-ontvankelijk moest worden verklaard in zijn hoger beroep. Dit was gebaseerd op het feit dat de appellant geen grieven had geformuleerd tegen het vonnis van de rechtbank en pas na de hoger beroepstermijn zijn gronden had aangevuld. Dit voldeed niet aan de eisen van artikel 278 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Daarnaast was er een bewind ingesteld over de goederen van de appellant, en het hof stelde vast dat de beschermingsbewindvoerder niet had ingestemd met het hoger beroep. Dit leidde ook tot de conclusie dat de appellant niet-ontvankelijk moest worden verklaard.

De uitspraak van het hof bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en verklaarde de appellant niet-ontvankelijk in het door hem ingestelde hoger beroep. Het arrest werd openbaar uitgesproken door de rechters L.Th.L.G. Pellis, E.K. Veldhuijzen van Zanten en A.J. Coster.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
Uitspraak: 13 maart 2012
Zaaknummer: HV200.100.544/01
Zaaknummer eerste aanleg: 10/62 R
in de zaak in hoger beroep van:
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. M.H. van Roekel.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Maastricht van 10 januari 2012
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift met productie, ingekomen ter griffie op 19 januari 2012, heeft [appellant] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, zo nodig met verbetering en/of aanvulling van gronden te willen bepalen dat de schuldsaneringsregeling op [appellant] van toepassing blijft.
2.2. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 27 februari 2012. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de heer M.M.S. Heckers, hierna te noemen: de bewindvoerder.
[appellant] en zijn advocaat zijn, met opgave van reden, niet ter zitting verschenen.
2.3. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 24 januari 2012;
- de brief met bijlagen van de advocaat van [appellant] d.d. 6 februari 2012 en 22 februari 2012;
- de brief met bijlage (het aanvullend beroepschrift) van de advocaat van [appellant] d.d. 23 februari 2012;
- de faxbrief van de advocaat van [appellant] d.d. 23 februari 2012.
3. De beoordeling
3.1. Bij vonnis van 23 februari 2010 is ten aanzien van [appellant] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.2. Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c en sub d Faillissementswet (Fw) de toepassing van de schuldsaneringsregeling op verzoek van de bewindvoerder d.d. 8 november 2011 tussentijds beëindigd, nu [appellant] een of meer van zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt of door zijn doen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling anderszins belemmert dan wel frustreert en bovenmatige schulden doet of laat ontstaan.
Aangezien er baten zijn voor uitdeling verkeert [appellant] van rechtswege in staat van faillissement zodra de uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.3. Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 19 januari 2012, is [appellant] in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank d.d. 10 januari 2012, waarbij de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellant] is beëindigd.
Uit de inhoud van dit beroepschrift is het hof gebleken dat [appellant] geen enkele grief heeft geformuleerd tegen het vonnis, waarvan beroep. Het hof is van oordeel dat daarmee niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 278 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, nu [appellant] binnen de hoger beroepstermijn heeft verzuimd een duidelijke omschrijving te geven van het verzoek en de gronden waarop het berust en eerst bij aanvullend beroepschrift d.d. 23 februari 2012, derhalve ruimschoots buiten de hoger beroepstermijn, zijn gronden heeft aangevuld. Dit leidt ertoe dat [appellant] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het hoger beroep. Daarbij komt dat voor zover in het pro forma beroepschrift van 18 januari 2012 al het voorbehoud kan worden gelezen dat het voorbehoud is gemaakt tot aanvulling van de gronden wegens het niet tijdig kunnen beschikken over een essentieel processtuk (naar het oordeel van het hof kan dit voorbehoud niet in het appelschrift worden gelezen, terwijl van het ontbreken van een essentieel processtuk evenmin is gebleken; in elk geval had men tijde van het instellen van het hoger beroep de beschikking over het bestreden vonnis), naar het oordeel van het hof alsdan heeft te gelden dat het aanvullend beroepschrift niet met bekwame spoed is ingediend, althans niet binnen een termijn van acht dagen, en zelfs nog ruimschoots nadat eerst nog andere stukken in het geding waren gebracht. Ook om deze redenen is [appellant] niet-ontvankelijk in het door hem ingestelde hoger beroep.
3.4. Uit de stukken is gebleken dat over de goederen die aan [appellant] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind is ingesteld.
De beschermingsbewindvoerder is degene die op grond van artikel 1:441 lid 1 BW de rechthebbende in en buiten rechte vertegenwoordigt met betrekking tot handelingen die onder bewind staande goederen betreffen. Dit brengt mee dat een hoger beroep als het onderhavige tijdens beschermingsbewind tenminste met instemming van de beschermingsbewindvoerder moet worden ingesteld. Niet gebleken is dat de beschermingsbewindvoerder heeft ingestemd met het hoger beroep. Ook dit leidt ertoe dat [appellant] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het hoger beroep.
4. De uitspraak
Het hof:
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in het door hem ingestelde hoger beroep;
Dit arrest is gewezen door mrs. L.Th.L.G. Pellis, E.K. Veldhuijzen van Zanten en A.J. Coster en in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2012.