GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
Uitspraak: 7 februari 2012
Zaaknummer: HV 200.096.200/01
Zaaknummer eerste aanleg: R117/2010
in de zaak in hoger beroep van:
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna ook te noemen: [appellante],
advocaat: mr. C.A. Gobbens.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Middelburg van 19 oktober 2011.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift met productie, ingekomen ter griffie op 27 oktober 2011, heeft [appellante] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek van de bewindvoerder tot tussentijdse beëindiging van de schuldsanering alsnog af te wijzen en te verstaan dat op haar de schuldsaneringsregeling van toepassing blijft, zonodig onder verlenging van de termijn van de schuldsanering met een door het hof juist geachte termijn.
2.2. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 30 januari 2012.
Bij die gelegenheid is de advocaat van [appellante] gehoord. [appellante] en mr. B. Kwakkenbos, de bewindvoerder, zijn niet verschenen ter zitting in hoger beroep, hoewel zij hiertoe behoorlijk zijn opgeroepen.
2.3. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 12 oktober 2011;
- de brief met bijlagen (bijlage A t/m N) van de advocaat van [appellante] d.d. 4 november 2011;
- de brief met bijlagen (een kopie van de crediteurenlijst en een kopie van de meest recente verslaggeving) van de bewindvoerder d.d. 7 november 2011;
- de brieven van de advocaat van [appellante] d.dis. 6 december 2011 en 9 december 2011;
- de brief met bijlagen (productie 2 t/m 9) van de advocaat van [appellante] d.d. 16 januari 2012;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 23 januari 2012;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 27 januari 2012;
- de brief met bijlagen van de advocaat van [appellante] d.d. 27 januari 2012.
3.1. Bij vonnis van 29 juni 2010 is ten aanzien van [appellante] de definitieve toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken en mr. B. Kwakkenbos benoemd tot bewindvoerder (hierna te noemen: de bewindvoerder).
3.2. Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c en d Faillissementswet (Fw) de toepassing van de schuldsaneringsregeling op voordracht van de rechter-commissaris d.d. 12 september 2011 tussentijds beëindigd, nu [appellante] een of meer van haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt of door haar doen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling anderszins belemmert dan wel frustreert en bovenmatige schulden doet of laat ontstaan.
Aangezien er baten zijn voor uitdeling verkeert [appellante] van rechtswege in staat van faillissement zodra de uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan.
3.3. [appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4. [appellante] heeft in het beroepschrift zoals aangevuld ter zitting – kort samengevat – het volgende aangevoerd:
- er is geen sprake geweest van tekortkomingen, althans in ieder geval niet zodanig dat dit zou moeten leiden tot een tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling;
- het recht op hoor en wederhoor is geschonden, nu [appellante] niet bekend was met de voordracht tot beëindiging, die bij
de rechtbank op 12 oktober 2011 werd behandeld;
- [appellante] heeft de halfjaarlijkse inlichtingenformulieren steeds ingevuld en aan de bewindvoerder retour gezonden;
- door de postblokkade had de bewindvoerder inzage in alle relevante correspondentie en is de informatieverplichting correct nagekomen;
- [appellante] is grotendeels arbeidsongeschikt geweest waardoor zij in die periode vrijgesteld was van haar sollicitatieverplichting en voor wat betreft de periode na haar arbeidsongeschiktheid heeft ze terzake aan haar inspanningsverplichtingen voldaan; daarnaast heeft [appellante] in de periode waarin zij feitelijk was vrijgesteld van haar sollicitatieverplichting ook gesolliciteerd;
- er is thans geen sprake van een boedelachterstand ad € 737,52 en er zijn ook geen nieuwe schulden ontstaan; indien en voor zover daar wel sprake van zou zijn kan dit in ieder geval voor het reguliere einde van de schuldsaneringsregeling vanuit het vrij te laten bedrag worden voldaan;
- [appellante] heeft haar vaste lasten voldaan en slechts enige malen gegokt via internet om op die manier juist geld te verdienen en de spaarpot van de schuldsaneringsregeling zoveel mogelijk te vullen. [appellante] heeft aldus van een positieve saneringsgezindheid blijk willen geven; ter zitting in hoger beroep heeft de advocaat van [appellante] desgevraagd verklaard dat dit laatstgenoemde argument lastig te handhaven is en dat hij zich op dit punt refereert aan het oordeel van het hof.
3.5. Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.5.1. Het hof dient, gelet op het bepaalde in artikel 350 lid 3 aanhef en sub c en d Fw, te beoordelen of er bij [appellante] sprake is van het niet naar behoren nakomen van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen of het door haar doen of nalaten anderszins belemmeren dan wel frustreren van de uitvoering van de schuldsaneringsregeling en het doen of laten ontstaan van bovenmatige schulden.
3.5.2. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is het hof het volgende gebleken.
3.5.2.1. Met betrekking tot de grief dat het beginsel van hoor en wederhoor zou zijn geschonden, is het hof van oordeel dat, wat er verder ook zij van de feitelijke juistheid van de stelling van [appellante] dat zij geen uitnodiging had ontvangen voor de mondelinge behandeling in eerste aanleg en ook anderszins niet op de hoogte was van het plaatsvinden van deze mondelinge behandeling, aan het beginsel van hoor en wederhoor thans in hoger beroep wel is voldaan, nu [appellante] behoorlijk is opgeroepen doch zonder opgave van redenen niet is verschenen en derhalve niet van de gelegenheid gebruik heeft gemaakt ook zelf een toelichting te geven op het namens haar ingediende beroepschrift. Het hof is derhalve van oordeel dat [appellante] bij deze grief geen belang meer heeft.
3.5.2.2. Voorts is het hof van oordeel dat uit de gedingstukken genoegzaam is gebleken dat [appellante] is tekortgeschoten in de nakoming van haar informatieverplichting. Het hof heeft geconstateerd dat de bewindvoerder onder meer in zijn brieven van respectievelijk 23 januari 2012 en 27 januari 2012 heeft aangegeven dat [appellante], ofschoon hierop door hem te zijn geattendeerd, ook na het thans door [appellante] bestreden vonnis op geen enkele wijze haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen is nagekomen, mede waardoor [appellante] de bewindvoerder ernstig en structureel heeft belemmerd bij de uitoefening van zijn wettelijke, in artikel 316 lid 1 Fw neergelegde taken. Zo heeft [appellante] de bewindvoerder op geen enkele wijze geïnformeerd over haar - huidige - sollicitatieactiviteiten noch na 19 oktober 2011 de overige door hem, ook al eerder, gevraagde gegevens - mede van belang met het oog op het door de bewindvoerder te berekenen vrij te laten bedrag en de boedelafdrachten - verstrekt, terwijl [appellante] bovendien - wederom - nieuwe schulden heeft laten ontstaan.
3.5.2.3. Het hof is van oordeel dat het standpunt van [appellante], dat zij haar informatieverplichting wel degelijk nakomt omdat de bewindvoerder inzage heeft in alle relevante correspondentie nu er sprake is van een postblokkade (vgl. artikel 287 lid 5 Fw juncto artikel 3.4. van de zogenoemde Recofa-richtlijnen voor schuldsaneringsregelingen 2009) niet af doet aan haar eigen verantwoordelijkheid en verplichting om, ook spontaan, alle in het kader van de wettelijke schuldsaneringsregeling relevante gegevens en informatie aan de bewindvoerder te doen toekomen; daargelaten dat met de komst van verschillende postvervoerbedrijven de postblokkade niet waterdicht blijkt te zijn, heeft de postblokkade vooral de functie het toezicht door de bewindvoerder op de naleving van de voor de saniet uit de schuldsaneringsverplichting voortvloeiende verplichtingen te vergemakkelijken en daardoor de kans te verkleinen dat bijvoorbeeld buiten de bewindvoerder om betalingen aan de saniet plaatsvinden en daarmee inkomsten worden verzwegen. Uit onder meer het vervolgverslag van de bewindvoerder ex artikel 318 Fw d.d. 6 september 2011 en de hierboven vermelde brieven met bijlagen van de bewindvoerder is het hof gebleken dat [appellante] de bewindvoerder ondanks herhaald verzoek niet de inlichtingen heeft verschaft waar de bewindvoerder herhaaldelijk om heeft verzocht. Het hof verwijst in dit verband naar het arrest van de Hoge Raad van 15 februari 2002 (LJN: AD9144) waaruit voortvloeit dat schuldenaren in het kader van de schuldsaneringsregeling een actieve, spontane inlichtingenplicht hebben, strekkende tot het verschaffen van die inlichtingen waarvan de schuldenaar weet of behoort te begrijpen dat zij van belang zijn voor een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringregeling. Van het schenden van deze inlichtingenplicht kan naar het oordeel van het hof aan [appellante] een verwijt worden gemaakt, reeds omdat zij bij herhaling niet op de verzoeken om informatie van de bewindvoerder heeft gereageerd. Aldus is naar het oordeel van het hof genoegzaam vast komen te staan dat [appellante] toerekenbaar tekort is geschoten in de uit de schuldsaneringregeling voortvloeiende informatieplicht.
3.5.2.4. Met betrekking tot de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende sollicitatieplicht gaat het hof ervan uit dat [appellante] in elk geval vanaf 15 juli 2011 een volledige sollicitatieplicht heeft (voordien gold, naar het hof uit de stukken begrijpt, een aanvullende sollicitatieverplichting voor 4 uur werk per week daar [appellante] immers bij Recreatieprojecten Zeeland een jaarcontract voor 32 uur werk per week had), nu uit het vervolgverslag van de bewindvoerder d.d. 6 september 2011 blijkt dat de ziektewetuitkering van [appellante] per voornoemde datum is stopgezet. Het hof heeft geconstateerd dat [appellante] zich in het beroepschrift op het standpunt stelt dat zij ter zake deze sollicitatieplicht aan haar inspanningsverplichtingen heeft voldaan. Ter adstructie van haar stelling heeft de advocaat van [appellante] bij brief van 16 januari 2012 enkele sollicitatiebewijzen overgelegd (zie productie 2 tot en met 7). Het hof is naar aanleiding van de overgelegde stukken van oordeel dat [appellante] haar sollicitatieverplichting niet voldoende is nakomen en overweegt hiertoe het navolgende.
3.5.2.5. Het hof verwijst naar artikel 3.5 van de Recofa-richtlijnen voor schuldsaneringsregelingen 2009 (hierna ook te noemen: de Richtlijnen) waaruit blijkt dat een schuldenaar zonder betaald werk een sollicitatieplicht heeft, tenzij de rechter-commissaris hiervoor een ontheffing heeft gegeven (sub b). Deze sollicitatieplicht houdt in dat de schuldenaar solliciteert naar fulltime werk, dat wil zeggen werk gedurende tenminste 36 uur per week (sub d), en wel door middel van gemiddeld tenminste viermaal per maand schriftelijk, althans voor de bewindvoerder controleerbaar en breed te solliciteren op bestaande vacatures (exclusief open sollicitaties) alsook door middel van zowel inschrijving bij het Centrum van Werk en Inkomen (CWI) als bij drie à vier uitzendbureaus (sub e). Het hof stelt vast dat uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep van een ontheffing ter zake niet is gebleken en dat uit de bij brief van 16 januari 2012 als productie 2 tot en met 7 overgelegde sollicitatieactiviteiten niet blijkt dat voldaan is aan de vereisten, genoemd in artikel 3.5 sub e van de Richtlijnen. Het hof is bovendien gebleken dat [appellante] in haar curriculum vitae (overgelegd door de advocaat van [appellante] bij brief van 16 januari 2012 als productie 7) onder meer de opmerking heeft geplaatst dat zij chronisch pijn heeft in haar linkerbeen, dat voornoemde pijn het werken lastiger maakt en dat zij door een traumatische ervaring nog steeds in gesprek is bij een psycholoog. Het hof is van oordeel dat zij door het plaatsen van voornoemde opmerking in haar curriculum vitae onnodig bij voorbaat haar kans op betaald werk verminderd en ten gevolge hiervan zich niet voldoende inspant om betaald werk te vinden om zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven, ook omdat het hof uit de overgelegde stukken niet – in alle opzichten – van de door [appellante] in haar curriculum vitae gemelde klachten is gebleken. Het hof is dan ook van oordeel dat [appellante] in haar sollicitatieplicht is tekortgeschoten.
3.5.2.6. Voor wat betreft de boedelachterstand merkt het hof op dat uit de in dit geding overgelegde informatie van de bewindvoerder is gebleken dat tijdens de looptijd van de schuldsaneringsregeling een boedelachterstand is ontstaan. Uit de brief van de bewindvoerder van 23 januari 2012 blijkt dat er sprake is van een boedelachterstand van € 737,52. Het hof is ter zake deze boedelachterstand gebleken dat in het beroepschrift de hoogte van deze boedelachterstand wordt betwist, maar dat deze betwisting in het licht van het door de bewindvoerder aangevoerde onvoldoende (feitelijk) is onderbouwd, zodat het hof hier aan voorbij gaat.
3.5.2.7. In het verlengde van de in rechtsoverweging 3.5.2.6. besproken boedelachterstand is het hof gebleken dat er nieuwe schulden zijn ontstaan. Het hof is van oordeel dat de stelling van [appellante] dat de nieuwe schulden ter zake van Men at Work, ANWB, Relatieplanet, Fa-Med en Woningbouwvereniging Zeeland inmiddels zijn voldaan, onvoldoende met verificatoire bescheiden is onderbouwd. Uit de bij brief van de bewindvoerder d.d. 27 januari 2012 overgelegde bijlagen is het hof bovendien gebleken dat nieuwe schulden zijn ontstaan nadat het vonnis tot tussentijdse beëindiging op 19 oktober 2011 was uitgesproken. Het hof verwijst hierbij onder meer naar een schuld aan Bol.com waaruit blijkt dat [appellante] een bestelling heeft gedaan op 1 december 2011. Daarnaast is het hof uit de bij brief van de bewindvoerder d.d. 23 januari 2012 overgelegde bankafschriften gebleken dat gokactiviteiten kennelijk bijdragen aan de schuldenpositie van [appellante], met welke activiteiten bijvoorbeeld in de periode van 1-22 juni 2011 een bedrag van ongeveer € 1190, was gemoeid (hetgeen, omgerekend op maandbasis, in een bedrag van ongeveer € 1585 zou hebben geresulteerd). Het hof heeft geconstateerd dat de advocaat van [appellante] zich ter zitting in hoger beroep ten aanzien van zijn stelling, dat [appellante] op die manier juist geld probeerde te verdienen en de spaarpot van de schuldsaneringsregeling zoveel mogelijk wilde vullen en aldus van een positieve saneringsgezindheid blijk heeft willen geven, gerefereerd heeft aan het oordeel van het hof. Naar het oordeel van het hof zullen gokactiviteiten, waarover de bewindvoerder bovendien niet vooraf door [appellante] was geïnformeerd, in het algemeen de nodige risico’s met zich brengen en is een zeer grote kans op verlies van geld aanwezig; daaraan doet niet af dat, zoals overigens door de bewindvoerder gemotiveerd is betwist, er sprake zou zijn geweest van nieuwe schulden als gevolg van belastingaanslagen. Mede gelet op de frequentie van voornoemde gokactiviteiten, heeft [appellante] geen blijk gegeven van een positieve saneringsgezindheid. Overigens is het hof op grond van de gedingstukken niet duidelijk geworden hoe [appellante] in staat bleek dan wel is dergelijk gokgedrag te financieren en daarnaast ook nog aan andere financiële verplichtingen kon en kan voldoen. Het hof heeft in elk geval geen feitelijke onderbouwing aangetroffen voor [appellantes] stelling, dat de rekeningen die door [appellante] betaald moesten worden onder meer werden voldaan door middel van giften en met name door de verkoop van tweedehands spullen (zie de email van 6 september 2011 van [appellante] aan mevrouw S. Zinger van Kwakkenbos Bewindvoeringen). Wel stelt het hof vast dat [appellante] nieuwe schulden heeft laten ontstaan.
3.6. Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat [appellante] door haar handelwijze haar schuldeisers heeft benadeeld en dat derhalve sprake is van het niet naar behoren nakomen van meerdere uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen en het doen of laten ontstaan van bovenmatige schulden. Van deze handelwijze kan [appellante] een ernstig verwijt worden gemaakt.
3.7. Op grond van het bovenstaande is het hof van oordeel dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellante] tussentijds beëindigd dient te worden.
3.8. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.Th.L.G. Pellis, E.K. Veldhuijzen van Zanten en A.J. Coster en in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2012.