GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
Uitspraak: 6 december 2011
Zaaknummer: HV 200.093.825/01
Zaaknummers eerste aanleg: 234036 / JE RK 11-1235MC15 en 234036 / JE RK 11-1235MZ13
in de zaak in hoger beroep van:
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellante in principaal beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.J.M. Kleiweg,
Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant,
gevestigd te Eindhoven,
tevens kantoorhoudende te ’s-Hertogenbosch,
verweerster in principaal beroep,
hierna te noemen: de stichting.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikkingen van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 14 juli 2011 en 3 augustus 2011.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 9 september 2011, heeft de moeder verzocht voormelde beschikkingen te vernietigen en verzocht, primair, opnieuw rechtdoende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek van de stichting tot plaatsing van na te noemen minderjarige in een verblijf pleegouder 24-uurs af te wijzen en subsidiair de termijn van de uithuisplaatsing te bekorten tot maximaal drie maanden, althans een zodanige termijn als het hof juist acht.
2.2. Bij verweerschrift tevens houdende incidenteel appel met producties, ingekomen ter griffie op 3 oktober 2011, heeft de heer [Y.] (hierna te noemen: de vader) verzocht voormelde beschikking van 3 augustus 2011 te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de uithuisplaatsing slechts met een periode van zes maanden te verlengen.
2.3. Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 5 oktober 2011, heeft de stichting verzocht het beroep van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking van 3 augustus 2011 te bekrachtigen.
2.4. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 november 2011. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. J.J.M. Kleiweg;
- de stichting, vertegenwoordigd door mevrouw M. den Brok en mevrouw L.M.R. Thoen;
- de vader, bijgestaan door mr. V.C.A. Eschauzier-van Wijk.
2.4.1. De Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de raad) is, met bericht van verhindering, niet ter zitting verschenen.
2.5. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 27 juli 2011;
- de op 12 september 2011 ter griffie door de moeder gedeponeerde cd-roms;
- de brief van de raad d.d. 22 september 2011.
3.1. Uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk van de moeder en de vader (hierna tezamen ook te noemen: de ouders), is geboren:
- [dochter] (ook te noemen: [Z.]), op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats].
3.2. Bij beschikking van 15 juni 2011 heeft de rechtbank [Z.] onder toezicht gesteld voor de duur van één jaar, te weten tot 15 juni 2012.
3.3.1. Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 14 juli 2011 heeft de rechtbank machtiging verleend aan de stichting om [Z.] tot 11 augustus 2011 uit huis te plaatsen in een verblijf pleegouder 24-uurs.
3.3.2. Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 3 augustus 2011 heeft de rechtbank voormelde beschikking van 14 juli 2011 bekrachtigd, de machtiging tot plaatsing van [Z.] in een verblijf pleegouder 24-uurs verlengd met ingang van 11 augustus 2011 voor de duur van de ondertoezichtstelling, te weten tot 15 juni 2012, en machtiging verleend tot plaatsing van [Z.] in een AWBZ-instelling voor de duur van de ondertoezichtstelling, te weten tot 15 juni 2012.
3.4. De ouders kunnen zich met deze beslissing niet verenigen.
3.5. De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting - kort samengevat - het volgende aan. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat er gronden voor een uithuisplaatsing aanwezig zijn. Er is door de stichting direct gekozen voor de uithuisplaatsing, terwijl alternatieven niet zijn onderzocht. De moeder kan [Z.] een veilige woon- en leefsituatie bieden. Zij staat open voor een observatieopname van [Z.] en voor andere vormen van hulpverlening. Het onderzoek bij kinderpsychiatrisch centrum Herlaarhof vindt ambulant plaats, zodat dit ook vanuit de thuissituatie bij de moeder verricht kan worden.
3.6. De vader voert in het verweerschrift tevens houdende incidenteel beroep, zoals aangevuld ter zitting - kort samengevat - aan dat hij instemt met de uithuisplaatsing, maar dat het niet noodzakelijk is om de uithuisplaatsing tot 15 juni 2012 te laten voortduren. De vader ziet [Z.] graag bij hem geplaatst.
3.7. De stichting voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting - kort samengevat - aan dat de rechtbank de beschikkingen op juiste gronden heeft afgegeven. Door de kinderarts van [Z.] is een melding van mogelijk seksueel misbruik gemaakt. Daarnaast heeft de moeder [Z.] niet meegenomen naar besprekingen met de stichting, ondanks uitdrukkelijk verzoek hiertoe. Voorts heeft de moeder zorgelijke uitspraken gedaan en weigerde zij de verblijfplaats van [Z.] bekend te maken. Ook bestaan er zorgen over de ontwikkeling van [Z.] en dient er een onderzoek plaats te vinden naar de oorzaken hiervan. Alternatieven voor de uithuisplaatsing zijn er niet, doordat het Herlaarhof geen mogelijkheden ziet om dit onderzoek te verrichten vanuit de thuissituatie. Een termijn van drie maanden is onvoldoende om een betrouwbaar onderzoek door het Herlaarhof te laten verrichten. Om de veiligheid van [Z.] te kunnen waarborgen is een uithuisplaatsing noodzakelijk, mede vanwege het feit dat een eventuele gezinsopname niet per direct kan worden gerealiseerd. Bovendien is sinds de uithuisplaatsing sprake van een positieve gedragsverandering van [Z.].
3.8. Het hof overweegt het volgende.
3.8.1. Voor zover het beroep van de moeder zich richt tegen de in de bestreden beschikking van 14 juli 2011 verleende crisismachtiging, overweegt het hof dat de periode waarvoor deze machtiging is verleend inmiddels is verstreken. Het hof heeft de moeder ter zitting expliciet gevraagd naar haar belang bij het tegen deze beschikking ingestelde hoger beroep. Het hof is van oordeel dat de moeder onvoldoende rechtens relevant belang heeft bij het ingestelde hoger beroep, nu de moeder enkel stelt dat zij het niet eens is met de verleende crisismachtiging. Het hof zal het beroep van de moeder afwijzen, voor zover dit betrekking heeft op de beschikking van 14 juli 2011.
3.8.2. Het hof stelt vast dat de stichting binnen de in artikel 1:262 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) vastgestelde wettelijke termijn geen gebruik heeft gemaakt van de door de rechtbank bij de bestreden beschikking van 3 augustus 2011 verleende machtiging tot plaatsing in een AWBZ-instelling. Voor zover de ouders hebben bedoeld hun beroep te richten tegen de machtiging tot plaatsing in een AWBZ-instelling, is het hof van oordeel dat de ouders geen rechtens relevant belang hebben bij het ingestelde hoger beroep tegen deze machtiging, nu deze machtiging op grond van het bepaalde in artikel 1:262 lid 3 BW is komen te vervallen. Het hof zal het beroep van de ouders afwijzen, voor zover dit betrekking heeft op de verleende machtiging tot plaatsing in een AWBZ-instelling.
3.8.3. Op grond van artikel 1:261 lid 1 BW kan de rechter een machtiging verlenen om een minderjarige uit huis te plaatsen, indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Het hof is van oordeel dat hier sprake van is en overweegt daartoe het volgende.
3.8.4. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het hof gebleken dat de ontwikkeling van [Z.] ernstig wordt bedreigd door haar sociaal-emotionele en lichamelijke problematiek en een tekortschietende opvoedsituatie. De moeder onderkent de geschetste zorgen en haar aandeel hierin onvoldoende, hetgeen belastend is voor de opvoedsituatie van [Z.]. Weliswaar werd een uithuisplaatsing op het moment van het raadsrapport door de raad vooralsnog niet noodzakelijk geacht, maar sindsdien hebben zich zorgelijke ontwikkelingen voorgedaan die een uithuisplaatsing tot onderzoek van haar geestelijke of lichamelijke gesteldheid wel noodzakelijk maakten. Zo heeft de kinderarts van [Z.] een melding gemaakt in verband met een vermoeden van seksueel misbruik. Daarnaast heeft de moeder [Z.] niet meegenomen naar afspraken met de stichting en wilde zij de verblijfplaats van [Z.] niet bekend maken, ook niet na uitdrukkelijk verzoek van de stichting daartoe. Voorts heeft de moeder tijdens een afspraak met de stichting uitspraken gedaan welke gezien de situatie als zeer zorgelijk zijn te beschouwen.
3.8.5. Het hof overweegt dat uit het raadsrapport blijkt, dat er een onderzoek dient plaats te vinden naar de oorzaken van het zorgelijke gedrag van [Z.]. Inmiddels vindt er vanuit het pleeggezin waarin [Z.] is geplaatst ambulante hulpverlening door het Herlaarhof plaats. Naar het hof is gebleken kan het onderzoek van de geestelijke of lichamelijke gesteldheid van [Z.] door het Herlaarhof enkel plaats vinden vanuit een veilige en stabiele situatie, waarvan bij de moeder geen sprake is. Op grond hiervan acht het hof een uithuisplaatsing noodzakelijk in het belang van [Z.].
3.8.6. Naar het hof is gebleken dient er een uitgebreid onderzoek plaats te vinden. Nu een dergelijk onderzoek een aanzienlijke hoeveelheid tijd in beslag neemt, acht het hof het noodzakelijk dat de machtiging wordt verleend voor de duur van de ondertoezichtstelling.
Het hof ziet, gelet op het vorenstaande, derhalve geen aanleiding de machtiging in duur te bekorten.
3.9. Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking van 3 augustus 2011 betreffende de machtiging tot plaatsing in een verblijf pleegouder 24-uurs, dient te worden bekrachtigd.
wijst af het verzoek in hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 14 juli 2011;
wijst af het verzoek in hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 3 augustus 2011, voor zover dit betrekking heeft op de machtiging tot plaatsing in een AWBZ-instelling;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 3 augustus 2011, voor wat betreft verlenging van de verleende machtiging tot plaatsing in een verblijf pleegouder 24-uurs;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank ‘s-Hertogenbosch;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.C.G. Brants, C.D.M. Lamers en E.K. Veldhuijzen van Zanten en in het openbaar uitgesproken op 6 december 2011.