ECLI:NL:GHSHE:2011:BU6247

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HV 200.091.670
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging gesloten jeugdzorg en trajectaanpak in hoger beroep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Maastricht van 1 juni 2011, waarbij een machtiging tot gesloten jeugdzorg is verleend aan de appellante, [X.]. De mondelinge behandeling vond plaats op 1 november 2011, waarbij [X.] werd bijgestaan door haar advocaat mr. R.W.P. Krijnen. De Raad voor de Kinderbescherming, vertegenwoordigd door mevrouw J. Geerts, en Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, vertegenwoordigd door mevrouw J.T.G.E. Chappin en mevrouw D.H.M. Hendriks, waren ook aanwezig. De vader van [X.], [Y.], heeft zijn steun voor het verzoek van [X.] uitgesproken, maar is niet ter zitting verschenen.

Het hof heeft kennisgenomen van verschillende documenten, waaronder het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg en brieven van de stichting. [X.] heeft in haar beroepschrift verzocht om de beschikking van de rechtbank te vernietigen en haar uithuisplaatsing te beëindigen of te verkorten. Het hof overweegt dat [X.] zich niet langer verzet tegen de machtiging, mits deze niet langer dan zes maanden duurt. Het hof stelt vast dat de huidige gesloten plaatsing niet de oplossing biedt voor de problemen van [X.], en dat zij met kamertraining zou moeten kunnen beginnen.

De stichting heeft aangegeven dat er eerst onderzoek moet plaatsvinden voordat [X.] kan worden geplaatst voor kamertraining. Het hof concludeert dat de machtiging gesloten jeugdzorg niet onterecht is verleend en dat het in het belang van [X.] is om het kamertrainingstraject onder de huidige machtiging te doorlopen. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Maastricht, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en benadrukt dat de machtiging kan fungeren als een stok achter de deur voor de betrokkenen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
Uitspraak: 22 november 2011
Zaaknummer: HV 200.091.670/01
Zaaknummers eerste aanleg: 159398 / OT RK 11-415 en 161216 / OT RK 11-799
in de zaak in hoger beroep van:
[X.],
verblijvende te “Icarus” te [verblijfplaats],
appellante,
hierna te noemen: [X.],
advocaat: mr. J.G. van Ek,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Limburg, locatie Maastricht,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Maastricht van 1 juni 2011.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 3 augustus 2011, heeft [X.] verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat haar uithuisplaatsing onmiddellijk zal worden opgeheven, althans zal worden bekort tot een door het hof in goede justitie te bepalen termijn.
2.2. De raad, noch één der overige belanghebbenden heeft gebruik gemaakt van de door het hof geboden mogelijkheid een verweerschrift in te dienen.
2.3. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 1 november 2011. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [X.], bijgestaan door mr. R.W.P. Krijnen, waarnemend voor mr. Van Ek voornoemd;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw J. Geerts;
- Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg (hierna te noemen: de stichting), vertegenwoordigd door mevrouw J.T.G.E. Chappin en mevrouw D.H.M. Hendriks.
2.3.1. De heer [Y.] (hierna: de vader), is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.4. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 31 mei 2011;
- de brief met bijlage van de stichting d.d. 17 augustus 2011;
- de brief van de stichting d.d. 22 augustus 2011;
- het faxbericht van de advocaat van de vader, mr. V.C.C. Luijten d.d. 23 augustus 2011.
3. De beoordeling
3.1. Op [geboortedatum] 1994 is te [geboorteplaats], Liberia, uit het huwelijk van mevrouw [Z.] en de vader, [X.] geboren.
3.2. Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking, heeft de rechtbank [X.] onder toezicht gesteld van de stichting met ingang van 4 juni 2011 tot en met 2 mei 2012 en heeft de rechtbank een machtiging verleend aan de stichting om [X.] met ingang van 4 juni 2011 voor de duur van negen maanden, derhalve tot en met 3 maart 2012 uit huis te plaatsen in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg.
3.3. [X.] kan zich met deze beslissing, blijkens de stellingen van haar zijde ter terechtzitting wat betreft de looptijd van de verstrekte machtiging gesloten jeugdzorg, niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4. [X.] voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting, - kort samengevat - aan dat de rechtbank ten onrechte op grond van de verkregen inlichtingen tot het oordeel is gekomen dat [X.] uit huis geplaatst dient te worden tot en met 3 maart 2012. [X.] betwist de inhoud van het verzoekschrift van de raad. [X.] realiseert zich dat zij problemen heeft, maar zij is van mening dat de huidige gesloten plaatsing geen oplossing kan bieden voor haar problemen. Bij verkorting van de duur van de machtiging gesloten plaatsing tot zes maanden, zou [X.], zoals ter terechtzitting gesteld, op 3 december 2012 met kamertraining kunnen starten, hetgeen haar meer geraden voorkomt dan voortzetting van de huidige gesloten plaatsing, nu zij reeds op 3 mei 2012 achttien jaar wordt en er momenteel, behoudens onderzoeken, niets (concreets) gebeurt.
3.5. De stichting heeft ter zitting - kort samengevat - verklaard zich te realiseren dat er niet veel tijd resteert alvorens [X.] meerderjarig wordt, maar dat [X.] niet op de wachtlijst voor kamertraining kan worden geplaatst zolang niet duidelijk is of [X.] kamertraining cognitief aankan, hetgeen onderzoek zal moeten uitwijzen. De stichting heeft in afwachting van dit onderzoek vooralsnog een voorkeur voor begeleid wonen in plaats van zelfstandig wonen. Ook daarom is (nog) geen kamertraining aangevangen. Daarnaast zal er middels onderzoek eerst meer zicht moeten komen op wie [X.] is en dienen de aanwezige signalen die duiden op een hechtingsstoornis en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling, eerst nader onderzocht te worden. De stichting is het niet met [X.] eens dat er niets (concreets) gebeurt. Zeer recent nog is [X.] van een gesloten groep overgeplaatst naar een besloten groep. Vóór de meerderjarigheid van [X.] zal er naar alle waarschijnlijkheid helderheid omtrent haar perspectief zijn, aldus de stichting ter zitting.
3.6. De raad heeft ter zitting - kort samengevat - verklaard het juist en begrijpelijk te achten dat de stichting eerst gedegen onderzoek (laat) verricht(en) alvorens zij beslissingen neemt, maar gezien het korte tijdsbestek zou het in de visie van de raad beter zijn wanneer de stichting snellere stappen zou zetten, gelet op de naderende meerderjarigheid van [X.], ook als dit betekent dat de stichting haar ambities naar beneden bij zou moeten stellen.
3.7. De vader heeft bij faxbericht van zijn advocaat d.d. 23 augustus 2011 - kort samen-
gevat - te kennen gegeven dat hij het verzoek van [X.] onderschrijft en dat hij hoopt dat het hof het verzoek van [X.] zal toewijzen. Volgens de vader heeft [X.] goed gedrag vertoond en dient zij derhalve naar een meer open groep te worden overgeplaatst en in de gelegenheid te worden gesteld om kamertraining te volgen. Dit zou zeer zeker goed zijn voor haar toekomst, aldus de vader.
3.8. Het hof overweegt het volgende.
3.8.1. Uit de stellingen ter terechtzitting van de zijde van [X.] begrijpt het hof dat [X.] zich niet langer verzet tegen de verlening van de machtiging voor zover de uithuisplaatsing een periode van zes maanden niet te boven zou gaan. Thans staat derhalve slechts nog ter discussie de termijn waarvoor de machtiging is verleend. [X.] heeft het hof verzocht die duur te beperken tot zes maanden, derhalve tot en met 3 december 2012, teneinde haar in staat te stellen per die datum met een kamertrainingstraject te beginnen.
Het hof overweegt te dier zake als volgt.
3.8.2. De uit het verzoek van [X.] voortvloeiende veronderstelling dat zij niet aan kamertraining deel zal kunnen nemen zolang de machtiging gesloten jeugdzorg van kracht is, is niet juist. Onder vigeur van de huidige gesloten machtiging is een zogeheten trajectaanpak mogelijk. Immers, de directeur van de gesloten jeugdzorginstelling waar [X.] verblijft, kan de tenuitvoerlegging van de machtiging schorsen, indien de tenuitvoerlegging zijns inziens niet langer nodig is om te voorkomen dat [X.] zich aan de zorg die zij nodig heeft zal onttrekken of daaraan door anderen wordt onttrokken. Het hof verwijst naar artikel 29h lid 6, eerste volzin van de Wet op de Jeugdzorg (Wjz). De machtiging fungeert dan nog enkel ‘als stok achter de deur’. De door [X.] gestelde noodzaak om de duur van de geldende machtiging te beperken, - te weten dat zij zonder die beperking niet met kamertraining kan beginnen - is derhalve niet aanwezig.
3.8.3. Het hof acht het ook in het belang van [X.] wenselijk dat zij zo enigszins mogelijk het kamertrainingstraject dan wel het begeleid wonentraject onder de huidige machtiging doorloopt, nu nog onvoldoende duidelijk is of [X.] dit traject cognitief aan zal kunnen. Gelet op haar naderende meerderjarigheid zou - indien verantwoord - weldra een aanvang gemaakt moeten worden met dit traject. Aan de dreigende terugplaatsing in de geslotenheid tijdens haar minderjarigheid, zou [X.] een (extra) stimulans kunnen ontlenen om met volledige inzet het uitgezette traject tot een goed einde te brengen.
3.9. Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
4. De beslissing
Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Maastricht van 1 juni 2011, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.K. Veldhuijzen van Zanten, C.D.M. Lamers, P.C.G. Brants en in het openbaar uitgesproken op 22 november 2011.