ECLI:NL:GHSHE:2011:BU2032

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HV 200.091.163
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige na emigratie van ouders

In deze zaak gaat het om de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een 7-jarig meisje, hierna aangeduid als [Z.], dat vanaf haar geboorte in een pleeggezin woonde. De ouders van [Z.] hebben haar naar het buitenland overgebracht, net voordat de Raad voor de Kinderbescherming een onderzoek wilde instellen naar haar situatie. De mondelinge behandeling vond plaats op 4 oktober 2011, waarbij de ouders, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. J.M.R. Vlaar, en de Raad voor de Kinderbescherming, vertegenwoordigd door mevrouw P.P.M. Termeer, aanwezig waren. De ouders voerden aan dat de Nederlandse rechter niet bevoegd was, omdat [Z.] per 27 juni 2011 geëmigreerd was. Ze stelden dat er geen bewijs was dat de opvoeding en ontwikkeling van [Z.] in gevaar was en dat de machtiging tot uithuisplaatsing inmiddels was vervallen, omdat deze niet binnen de wettelijke termijn was geëffectueerd.

De Raad voor de Kinderbescherming betwistte deze claims en stelde dat [Z.] ten tijde van het verzoek nog ingeschreven stond in Nederland. De Raad had zorgen over de veiligheid van [Z.], vooral na meldingen van geweld van de ouders richting haar zuster. Het hof oordeelde dat de ouders niet voldoende meewerkten aan het onderzoek en dat de zorgen van de Raad gerechtvaardigd waren. Het hof concludeerde dat de gewone verblijfplaats van [Z.] ten tijde van het verzoek in Nederland was en dat het hof rechtsmacht had. De ouders werden niet-ontvankelijk verklaard in hun beroep tegen de beschikkingen van de rechtbank van 29 juni 2011, maar de beschikking van 15 juli 2011 werd bekrachtigd, waarmee de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [Z.] werden bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
Uitspraak: 18 oktober 2011
Zaaknummer: HV 200.091.163/01
Zaaknummers eerste aanleg: 233222 / JE RK 11-1113MC01, 233222 / JE RK 11-1113MC10 en 233222 / JE RK 11-1113MZ10MZ13
in de zaak in hoger beroep van:
[X.],
en
[Y.],
beiden wonende te [woonplaats],
appellanten,
hierna te noemen: de ouders respectievelijk de vader en de moeder,
advocaat: mr. J.M.R. Vlaar,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Noord en Zuidoost-Brabant,
locatie Eindhoven,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikkingen van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 29 juni 2011 en 15 juli 2011.
2. Het geding in hoger beroep
2.1.1. Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 25 juli 2011, hebben de ouders verzocht voormelde beschikking van 15 juli 2011 te vernietigen, voor zover het betreft de verleende machtiging tot uithuisplaatsing.
2.1.2. Bij aanvullend beroepschrift, ingekomen ter griffie op 30 september 2011, hebben de ouders primair verzocht de rechtbank onbevoegd te verklaren in verband met de emigratie van de minderjarige en subsidiair verzocht ook de beide beschikkingen van 29 juni 2011 te vernietigen en de beschikking van 15 juli 2011 volledig te vernietigen.
2.2. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 oktober 2011. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de ouders, bijgestaan door mr. J.M.R. Vlaar. De ouders zijn tevens bijgestaan door een tolk, mevrouw M. Dos Santos Dias;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw P.P.M. Termeer;
- de Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant (hierna te noemen: de stichting), vertegenwoordigd door de heer W. van Ham en de heer R. Smulders.
2.3. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 8 juli 2011;
- het faxbericht van de advocaat van de ouders d.d. 19 september 2011;
- de brief met bijlage van de advocaat van de ouders d.d. 30 september 2011;
- de brief met bijlagen van de advocaat van de ouders d.d. 1 oktober 2011;
- de ter zitting door de advocaat van de ouders overgelegde pleitnota.
2.3.1. De advocaat van de ouders heeft ter zitting verzocht om een aantal stukken over te mogen leggen. De raad heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Gelet op het feit dat deze stukken laattijdig worden aangereikt en zij bovendien in de Portugese taal zijn gesteld heeft het hof beslist dat deze stukken niet worden toegelaten.
3. De beoordeling
3.1. Uit het huwelijk van de ouders is, voor zover hier van belang, geboren:
- [dochter] (hierna: [Z.]), op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats].
3.2.1. Bij de bestreden beschikking van 29 juni 2011 met zaaknummer 233222 / JE RK 11-1113MC01 heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, [Z.] voorlopig onder toezicht gesteld van de stichting voor de duur van drie maanden.
3.2.2. Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 29 juni 2011 met zaaknummer 233222 / JE RK 11-1113MC10 heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, machtiging verleend tot plaatsing van [Z.] in een verblijf accommodatie van een zorgaanbieder 24-uurs alsmede in een verblijf pleegouder 24-uurs, tot uiterlijk 27 juli 2011.
3.2.3. Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 15 juli 2011, heeft de rechtbank voormelde beschikkingen van 29 juni 2011 bekrachtigd, [Z.] onder toezicht gesteld voor de duur van één jaar en de aan de stichting verleende machtiging om [Z.] uit huis te plaatsen in een verblijf pleegouder 24-uurs verlengd met ingang van 27 juli 2011 voor de duur van de ondertoezichtstelling.
3.3. De ouders kunnen zich met deze beslissingen niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.1. De ouders voeren in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting - kort samengevat - het volgende aan. De ouders zijn bereid medewerking aan een raadsonderzoek te verlenen. Zij verzoeken de raad en de stichting af te zien van de uithuisplaatsing. Een uithuisplaatsing lijkt volstrekt overbodig doordat [Z.] al sinds kort na haar geboorte feitelijk wordt opgevoed door een bevriende familie om haar tegen de problematiek rondom haar zuster te beschermen. Uit het raadsrapport blijkt dat het op school goed gaat met [Z.]. [Z.] is niet op negatieve wijze beïnvloed door eventuele voorvallen van de laatste maanden. Uit veiligheidsoverwegingen hebben de ouders [Z.] inmiddels in het buitenland ondergebracht.
3.4.2. De ouders voeren in het aanvullend beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting - kort samengevat - het volgende aan. [Z.] is per 27 juni 2011 geëmigreerd, waardoor haar wettige verblijfplaats vanaf dat moment niet meer in Nederland ligt. De Nederlandse rechter was hierdoor op 29 juni 2011 niet bevoegd. Bovendien heeft de raad om een machtiging tot uithuisplaatsing verzocht zonder dat er enig feitelijk bewijs was dat de opvoeding en ontwikkeling van [Z.] in gevaar was. Hiernaast heeft de stichting op geen enkele wijze aan de ouders gevraagd om de verblijfplaats van [Z.] bekend te maken. Ook stellen de ouders dat de machtiging inmiddels is vervallen, nu deze drie maanden na de verlening nog niet is geëffectueerd. De ouders doen een bewijsaanbod middels het horen van getuigen. Tenslotte merken de ouders op dat het de voorkeur van de ouders geniet [Z.] verder op te laten groeien in Nederland, hetgeen zij ter zitting hebben bevestigd.
Ter zitting hebben de ouders aangegeven niet bereid te zijn in te gaan op het hierna te vermelden ter zitting gedane voorstel van de stichting.
3.5. De raad voert ter zitting - kort samengevat - aan dat [Z.] ten tijde van het indienen van het verzoek in eerste aanleg nog bij de ouders in [plaatsnaam] ingeschreven stond. Indien [Z.] al op 27 juni 2011 naar het buitenland zou zijn gebracht, dan was nog geen sprake van een structurele situatie. Bovendien is de overbrenging van [Z.] naar het buitenland enkel bedoeld om de kinderbeschermingsmaatregelen te ontlopen.
Na de zorgmelding ten aanzien van de zuster van [Z.] is gebleken dat [Z.] wellicht getuige was geweest van geweld van de ouders jegens haar zuster. Dit heeft ertoe geleid dat de raad wilde gaan onderzoeken hoe het met [Z.] gaat. Dit bleek niet mogelijk. Er werd door de ouders geen enkele informatie verstrekt over de verblijfplaats van [Z.] en zij werd door de ouders onttrokken aan het onderwijs.
In het verzoek van de raad tot voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing stond vermeld dat de uithuisplaatsing niet geëffectueerd zou worden indien de ouders zouden meewerken aan het raadsonderzoek. De ouders hebben [Z.] echter plotseling naar het buitenland overgebracht en haar uit haar vertrouwde omgeving gehaald. De ouders hebben nooit gemeld dat [Z.] in feite in een ander gezin verbleef en daar werd opgevoed. Door het handelen van de ouders is de raad nog meer van mening dat sprake is van een zorgelijke situatie.
3.6. De stichting voert ter zitting - kort samengevat - aan dat op dit moment sprake is van een patstelling. In verband met de situatie rondom de zuster van [Z.] is er een gezinsvoogd bij het gezin betrokken. Hij heeft geconstateerd dat de samenwerking met de ouders weliswaar moeizaam verloopt, maar dat er wel enigszins wordt samengewerkt. De stichting stelt voor dat [Z.] zo spoedig mogelijk wordt herenigd met haar ouders in Nederland. Indien de ouders hun volledige medewerking verlenen aan de gezinsvoogd, wordt de machtiging uithuisplaatsing vooralsnog niet geëffectueerd, omdat de stichting dan zicht heeft op het verblijf van [Z.] bij de ouders.
3.6. Het hof overweegt het volgende.
Rechtsmacht
3.6.1. De bevoegdheid om kennis te nemen van de onderhavige zaak dient te worden beoordeeld aan de hand van Verordening (EG) nr. 2201/2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid (hierna: Brussel II-bis). Op grond van artikel 8 Brussel II-bis zijn bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het moment dat de zaak aanhangig werd gemaakt.
3.6.2. Onder “gewone verblijfplaats” in de zin van artikel 8 lid 1 Brussel II-bis dient de maatschappelijke woonplaats van het kind te worden verstaan. Het betreft dus niet zozeer de vraag waar het kind staat ingeschreven dan wel formeel woonachtig is, doch veeleer met welke plaats het kind door banden van maatschappelijke aard (duurzaam) is verbonden.
Dit zal van geval tot geval bepaald moeten worden, waarbij vooral de feitelijke omstandigheden van belang zijn, zij het dat soms ook de intentie van betrokkene(n) een rol kan spelen.
3.6.3. Het hof overweegt dat de ouders weliswaar stellen dat [Z.] reeds op 27 juni 2011 naar het buitenland is overgebracht, maar dat dit nog niet betekent dat haar gewone verblijfplaats, zoals bedoeld in artikel 8 Brussel II-bis, hierdoor direct is gewijzigd. Voor zover [Z.] op 27 juni 2011 al naar het buitenland mocht zijn overgebracht, dan was op 29 juni 2011 nog geen sprake van een duurzaam verblijf en daarmee evenmin van een wijziging van haar gewone verblijfplaats. Het centrum van haar leven bevond zich op dat moment nog in Nederland. De stelling van de ouders dat [Z.] ter emigratie naar het buitenland is overgebracht, acht het hof onvoldoende aannemelijk nu de ouders zowel in het aanvullend beroepschrift als ter zitting hebben verklaard dat het hun voorkeur geniet om [Z.] terug naar Nederland te halen en haar verder in Nederland op te voeden. Bovendien stond [Z.] op 29 juni 2011 nog ingeschreven in Nederland.
3.6.4. Het hof is dan ook van oordeel dat de “gewone verblijfplaats” van [Z.] ten tijde van het indienen van het verzoek in Nederland was en dat het hof op grond van artikel 8 lid 1 Brussel II-bis rechtsmacht toekomt.
Ontvankelijkheid
3.6.5. Het hof stelt vast dat het aanvullend beroepschrift op 30 september 2011 ter griffie is binnengekomen, derhalve voor wat betreft de verzoeken betrekking hebbende op voormelde beschikkingen van 29 juni 2011 buiten de wettelijke appeltermijn. Het vorenstaande brengt mee dat de ouders ten aanzien van de verzoeken welke betrekking hebben op voormelde beschikkingen van 29 juni 2011 niet-ontvankelijk zijn in hun beroep.
Termijn machtiging uithuisplaatsing
3.6.6. Bij voormelde beschikking van 15 juli 2011 is de verleende machtiging uithuisplaatsing met ingang van 27 juli 2011 verlengd. Het hof is van oordeel dat de verleende machtiging uithuisplaatsing op grond van artikel 1:262 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) komt te vervallen indien deze drie maanden na de datum van ingang nog niet is geëffectueerd. Op grond hiervan concludeert het hof dat de verleende machtiging pas komt te vervallen, indien de verleende machtiging op 27 oktober 2011 nog niet is geëffectueerd.
Bewijsaanbod door middel van het horen van getuigen
3.6.7. De ouders hebben een bewijsaanbod gedaan door middel van het horen van getuigen. Het hof is van oordeel dat de ouders hebben nagelaten dit bewijsaanbod nader te concretiseren. De ouders hebben onvoldoende aangegeven op welke stellingen het bewijsaanbod betrekking heeft en op welke wijze deze getuigen zouden kunnen bijdragen aan de beslissing van het hof, nog daargelaten dat de ouders voldoende gelegenheid hebben gehad ter zake doende verklaringen van getuigen in het geding te brengen. Het hof passeert op grond van vorenstaande het bewijsaanbod van de ouders.
Ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing
3.6.8. Op grond van artikel 1:254 BW kan de rechter een minderjarige die zodanig opgroeit, dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen, onder toezicht stellen.
3.6.9. Op grond van artikel 1:261 lid 1 BW kan de rechter een machtiging verlenen om een minderjarige uit huis te plaatsen, indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Het hof is van oordeel dat hier sprake van is en overweegt daartoe het volgende.
3.6.10. Het hof overweegt dat uit het raadsrapport d.d. 29 juni 2011 blijkt dat ten aanzien van de zuster van [Z.] een beschermingsonderzoek door de raad is verricht. Naar aanleiding van de bevindingen van dit onderzoek, waarbij gebleken is van stelselmatig fysiek en psychisch geweld vanuit de ouders richting deze zuster, heeft de raad het noodzakelijk geacht ook een onderzoek naar [Z.] te verrichten. Uit de stukken is het hof gebleken dat de ouders op geen enkele wijze hun medewerking hebben willen verlenen aan een onderzoek van [Z.] door de raad. Sterker nog, zij hebben [Z.] zonder reden van school gehouden en geen inzicht gegeven in haar verblijfplaats. Dit is voor de raad aanleiding geweest om de rechtbank te verzoeken een voorlopige ondertoezichtstelling uit te spreken en een machtiging uithuisplaatsing te verlenen. Vervolgens is de situatie verder geëscaleerd doordat de ouders bleven weigeren hun medewerking te verlenen aan het raadsonderzoek en bleven weigeren informatie te verstrekken over de verblijfplaats van [Z.], dan wel aan te tonen dat [Z.] zich in een veilige en stabiele situatie bevindt. Deze houding van de ouders heeft de zorgen van de raad over het welbevinden van [Z.] enkel doen toenemen. Door [Z.] plotseling weg te halen bij het gezin waarin zij haar hele leven al verbleef, terwijl de ouders van oordeel waren, dat [Z.] het daar goed maakte, en haar over te brengen naar een ander land hebben de ouders er blijk van gegeven niet te handelen vanuit het belang van [Z.]. Als motief voor hun handelen hebben zij immers slechts aangegeven het beeld, dat zij hebben van de hulpverlening in Nederland, dit terwijl tot op dat moment van hulpverlening ten aanzien van [Z.] nog in het geheel geen sprake was. Het hof is op grond van vorenstaande van oordeel dat de raad zich terecht zorgen maakte om [Z.], dat de belangen van [Z.] hierdoor ernstig worden bedreigd en dat de raad derhalve goede gronden had om een ondertoezichtstelling te verzoeken. Ook was het noodzakelijk om [Z.] uit huis te plaatsen om de situatie van [Z.] te kunnen onderzoeken, nu de ouders niet bereid waren aan een dergelijk onderzoek hun medewerking te geven.
3.6.11. Ter zitting is het hof gebleken dat de opstelling van de ouders onwrikbaar is, zelfs nu zij beiden in voorlopige hechtenis zijn gesteld terzake de onttrekking van [Z.] aan het onderzoek door de raad. Zij weigeren elke vorm van medewerking, zelfs nadat de stichting ter zitting heeft voorgesteld, met handhaving van de ondertoezichtstelling, vanuit de thuissituatie bij de ouders onderzoek naar [Z.] te laten plaatsvinden, zodat [Z.] naar Nederland zou kunnen terugkeren. Indien de ouders hun volledige medewerking hieraan zouden verlenen, zou de verleende machtiging uithuisplaatsing vooralsnog niet worden geëffectueerd. Het hof is van oordeel dat de ouders er aldus nog steeds blijk van geven niet te handelen in het belang van [Z.].
3.6.12. Nu de ouders niet in staat zijn te handelen in het belang van [Z.] en de ouders blijven weigeren hun medewerking te verlenen aan een door de raad te verrichten onderzoek, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van zowel artikel 1:254 BW als van artikel 1:261 BW.
3.7. Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking van 15 juli 2011 dient te worden bekrachtigd.
4. De beslissing
Het hof:
verklaart de ouders niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover het betrekking heeft op de beschikkingen van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 29 juni 2011;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 15 juli 2011;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank ’s-Hertogenbosch.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.E.M. Renckens, P.C.G. Brants en E.K. Veldhuijzen van Zanten en in het openbaar uitgesproken op 18 oktober 2011.