GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer HD 200.075.192
arrest van de vierde kamer van 31 mei 2011
gewezen in het incident ex art. 843a Rv. in de zaak van
1. [X.],
2. [Y.]
wonende te [woonplaats],
appellanten in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
advocaat: mr. P.H.G.C. Gremmen,
Resort Aquastaete B.V.
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. L.P. Kabel,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 30 november 2010 in het hoger beroep van de door de rechtbank Breda, sector kanton gewezen vonnissen van 31 augustus 2005, 3 mei en 19 juli 2006, 31 januari en 11 april 2007, 13 februari, 19 maart en 24 december 2008, 11 maart, 17 juni en 12 augustus 2009 (het hof trof de vonnissen van 17 juni en 12 augustus 2009 niet bij de processtukken aan) en 7 juli 2010 tussen appellanten - hierna [X.] c.s. genoemd - als gedaagden en geïntimeerde - hierna Aquastaete genoemd - als eiseres. Het hof zal hierna de nummering van het tussenarrest voortzetten.
5. Het tussenarrest van 30 november 2010
5.1. Bij genoemd tussenarrest heeft het hof een comparitie van partijen gelast met het doel een minnelijke regeling te beproeven. Iedere verdere beslissing is aangehouden.
6. Het verdere verloop van de procedure
6.1. De comparitie van partijen heeft plaatsgevonden op 10 januari 2011. Van deze zitting is proces-verbaal opgemaakt en de zaak is verwezen naar de rol voor verder procederen.
6.2. Bij “memorie van grieven, tevens inhoudende incidenteel appel” - naar het hof begrijpt is bedoeld een incidentele memorie inhoudende een vordering ex art. 843 a Rv. - hebben [X.] c.s. onder overlegging van negen producties, vier grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van de vonnissen waarvan beroep en, kort gezegd, tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van Aquastaete. In het incident hebben [X.] c.s. veroordeling van Aquastaete gevorderd tot het geven van inzicht over de retributie en de besteding van de gereserveerde gelden en tot het storten van bepaalde gelden op een aparte rekening.
6.3. Aquastaete heeft een memorie van antwoord in het incident genomen.
6.4. Vervolgens hebben partijen de gedingstukken overgelegd en uitspraak in het incident gevraagd.
7. De verdere beoordeling
7.1. [X.] c.s hebben in haar memorie van grieven aangekondigd tevens “incidenteel appel” in te stellen (pag. 9 memorie van grieven, bovenaan) en “in het incident” een eis geformuleerd (pag. 10 memorie van grieven).
7.2. Die eis laat zich ontleden in twee gedeelten, te weten dat Aquastaete wordt veroordeeld tot:
a) inzicht te geven in:
- de samenstelling en de hoogte van de retributies,
- de besteding van de gereserveerde gelden voor het jaarlijks onderhoud en het groot onderhoud,
door middel van inzage in of afgifte van nota’s en bankafschriften, dan wel deugdelijke bewijsbescheiden;
b) het storten van de gelden voor onderhoud en groot onderhoud op een aparte rekening, waarover Aquastaete en de eigenaren gezamenlijk kunnen beslissen.
Alles straffe van verbeurte van een dwangsom.
7.3. Ten aanzien van de vordering, zoals hiervoor omschreven sub b), stelt Aquastaete dat dit een reconventionele vordering betreft welke niet voor het eerst in hoger beroep aan de orde gesteld kan worden. Die vraag is echter thans nog niet aan de orde, daar in dit stadium enkel op het incident dient te worden beslist.
In elk geval valt deze vordering sub b) niet onder de reikwijdte van een incidentele vordering als bedoeld in art. 843a Rv., en enige andere grondslag op grond waarvan deze vordering in het kader van enig incident voor toewijzing in aanmerking zou kunnen komen is door [X.] niet gesteld. Dit onderdeel van de vordering kan dus in dit stadium verder onbesproken blijven, om nader bij de beslissing ten gronde weer aan de orde te worden gesteld.
7.4. De vordering als hiervoor omschreven sub a) is door het hof aangemerkt als incidentele vordering als bedoeld in art. 843a Rv. en Aquastaete heeft haar verweer tegen die incidentele vordering ook op die basis gestoeld.
7.5. Het hof zal - alvorens de incidentele vordering te behandelen - een korte duiding geven van de onderhavige zaak.
7.6. [X.] c.s. zijn sinds 2002 eigenaren van een recreatiewoning in het Resort Aquastaete te [vestigingsplaats]. Op grond van de tussen partijen bestaande overeenkomsten zijn [X.] c.s. een halfjaarlijkse retributie verschuldigd aan Aquastaete voor onder andere onderhoud en beheer van de openbare gedeeltes van het resort en het ophalen van het huisvuil. [X.] c.s. hadden de retributie over de tweede helft van 2003, geheel 2004 en de eerste helft van 2005 onbetaald gelaten. Aquastaete is daarom een procedure gestart waarbij de (uiteindelijke) vordering bestaat uit deze onbetaald gelaten retributies, buitengerechtelijke kosten en rente. [X.] c.s. stellen dat Aquastaete tekortschiet in de uitvoering van de overeengekomen taken en voorzieningen en nalatig is in de onderbouwing van de in rekening gebrachte retributie.
7.7. In het onderhavig incident stellen [X.] c.s. dat zij recht en belang hebben bij inzage in de opbouw van de retributie en inzicht in de daarin opgenomen posten en de onderbouwing daarvan. Daarbij stellen [X.] c.s. dat Aquastaete weigerachtig en nalatig is om aan de hand van nota’s inzicht te geven in de opnames van de gereserveerde gelden. [X.] c.s. geven eveneens aan dat Aquastaete vanaf 2006 nimmer inzage of verantwoording heeft gegeven.
7.8. Aquastaete concludeert tot afwijzing van de incidentele vordering en stelt daartoe dat [X.] c.s. geen rechtmatig belang meer hebben om bescheiden van Aquastaete te vorderen omdat zij reeds voldoende inzage heeft verschaft in de opbouw van de retributie. Daarnaast stelt Aquastaete dat de vordering een niet toegestane ‘fishing expedition’ inhoudt en bovendien redelijkerwijs aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd.
7.9. Het hof stelt voorop dat aan de orde is een vordering van Aquastaete tot betaling van - onder meer - de parkretributie over de tweede helft van 2003, geheel 2004 en de eerste helft van 2005. Op Aquastaete als eiseres rust dus het bewijs van haar stellingen en van alle feiten en omstandigheden welke kunnen leiden tot de slotsom dat [X.] c.s. die retributie verschuldigd is, en wel tot de door Aquastaete gevorderde bedragen. Waar nodig rust dus op Aquastaete uit díen hoofde de verplichting om relevante gegevens te verstrekken en inzage te geven in relevante bescheiden, zulks op straffe van afwijzing van de vordering zoals door haar ingesteld.
7.10. Binnen de aldus getrokken grenzen van het geschil valt op voorhand niet in te zien welk belang [X.] c.s. hebben bij inzage in allerlei stukken van Aquastaete. Zij hebben immers geen vordering ingesteld en hoeven vooralsnog niets aan te tonen.
7.11. Zodanig belang kunnen [X.] c.s. echter wel hebben in het kader van door hen te voeren verweer tegen de vordering van Aquastaete en tegen de in dat verband door Aquastaete aangedragen gegevens. Bijvoorbeeld: als Aquastaete zou trachten met een door haar uit haar eigen administratie verzamelde selectie van gegevens de rechter te overtuigen van haar gelijk, dan zouden [X.] c.s. er belang bij kunnen hebben inzage te krijgen in andere stukken uit diezelfde administratie van Aquastaete welke duidelijk maken dat datgene wat Aquastaete tracht aan te tonen met de door haar gemaakte selectie van stukken, weersproken wordt door andere stukken uit die administratie.
7.12. De procesvoering in eerste aanleg is uitvoerig geweest. De kantonrechter heeft veel vonnissen gewezen en daarin de concrete geschilpunten geanalyseerd. Er zijn getuigen gehoord. Aquastaete heeft een accountant als deskundige ingeschakeld, en [X.] c.s. hebben dat door een accountant laten becommentariëren. De kantonrechter heeft een deskundige benoemd en (in etappes) laten rapporteren. De deskundige heeft aangegeven over welke stukken hij al dan niet heeft kunnen beschikken.
7.13. Art. 843a Rv. verschaft geen algemeen inzage recht, maar houdt in dat de bescheiden waarvan inzage wordt gevorderd zodanig concreet worden omschreven dat duidelijk is waarop wordt gedoeld en waarom de verzoeker een rechtmatig belang heeft bij inzage in die concrete bescheiden.
Dit geldt eens te meer in een situatie als de onderhavige, waarin al zoveel informatie voorhanden is als uit het procesdossier en uit het deskundigenrapport blijkt.
7.14. Bij die stand van zaken is de omschrijving van [X.] c.s., die van Aquastaete eist hen “inzicht te geven aan de hand van nota’s en bankafschriften over de samenstelling en hoogte van retributies en de besteding van de gereserveerde gelden voor het jaarlijks onderhoud en voor groot onderhoud” veel te weinig concreet om voor toewijzing in aanmerking te komen. Uit de Parlementaire Geschiedenis bij de totstandkoming van art. 843a Rv. en uit jurisprudentie op dat artikel blijkt dat het nu juist niet de bedoeling is dat dergelijke ongespecificeerde en zowel qua omvang als qua tijd onbeperkte verzoeken voor toewijzing in aanmerking zouden kunnen komen.
7.15. Mitsdien zal het hof de incidentele vordering afwijzen en zal [X.] c.s. als verliezende partij in het onderhavig incident veroordelen in de kosten van dit incident.
7.16. De zaak wordt naar de rol verwezen voor memorie van antwoord. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
wijst de vordering ex art. 843a Rv. af;
veroordeelt [X.] c.s. in de proceskosten van het incident, welke kosten aan de zijde van Aquastaete worden begroot op € 632, - aan salaris advocaat;
verwijst de zaak naar de rol van 12 juli 2011 voor memorie van antwoord aan de zijde van Aquastaete;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.M. Brandenburg, H.A.W. Vermeulen en M.A. Wabeke en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 31 mei 2011.