ECLI:NL:GHSHE:2011:BQ4388

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
20-002372-10
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor handel in heroïne en cocaïne met gevangenisstraf van 18 maanden

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 13 mei 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte voor het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De verdachte, geboren in 1939 en woonachtig in Uden, werd beschuldigd van het meermalen verkopen en verstrekken van heroïne en cocaïne in de periode van 1 december 2009 tot en met 22 maart 2010. Tijdens een stelselmatige observatie door de politie werd vastgesteld dat verschillende personen de woning van de verdachte bezochten, waarvan bekend was dat zij harddrugs gebruikten. Bij een doorzoeking op 22 maart 2010 werden in de woning van de verdachte diverse hoeveelheden heroïne en cocaïne aangetroffen, evenals bewijs van de verkoop van deze drugs aan meerdere personen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van de tijd die hij al in voorlopige hechtenis had doorgebracht. Het hof oordeelde dat de ernst van de feiten, de gezondheidseffecten van harddrugs en de financiële motieven van de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigden. De eerdere veroordeling werd vernietigd, maar de straf bleef gelijk.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002372-10
Uitspraak : 13 mei 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het
gerechtshof 's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 18 juni 2010 in de strafzaak met parketnummer 01-849156-10 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1939],
wonende te [woonplaats], [adres],
verblijvende in PI Zuid Oost - Roermond PIA te Roermond,
waarbij:
- verdachte ter zake van
o “opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd”
o “opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C, van de Opiumwet gegeven verbod”
werd veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht;
- een aantal in het vonnis nader genoemde in beslag genomen voorwerpen werd onttrokken aan het verkeer;
- een in beslag genomen geldbedrag werd teruggegeven aan verdachte.
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De vordering van de advocaat-generaal houdt in dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen, met aanvulling van het bewijs.
De verdediging heeft:
- zich met betrekking tot de bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten gerefereerd aan het oordeel van het hof;
- bepleit dat aan verdachte niet een gevangenisstraf van langere duur zal worden opgelegd dan hij feitelijk reeds heeft ondergaan.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op meerdere tijdstippen gelegen in de periode van 01 december 2009 tot en met 22 maart 2010 te Uden, in elk geval in het arrondissement 's-Hertogenbosch, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en/of (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 22 maart 2010 te Uden opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 0,5 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het bewijs
A. Door het hof vastgestelde feiten
Het hof stelt op grond van de wettige bewijsmiddelen, waarnaar in de hieronder opgenomen noten wordt verwezen, het volgende vast.
Op 15, 16 en 17 maart 2010 heeft een stelselmatige observatie plaatsgevonden. Daaruit bleek dat verschillende personen kortstondig de woning van verdachte gelegen op het adres [adres] te Uden bezochten. Een aantal van deze personen was bij de politie bekend als harddrugsgebruiker. De identiteit van de personen die kortstondig de woning van verdachte bezochten, is onderzocht. Deze personen bleken onder meer [betrokkene 1], [betrokkene 2], [betrokkene 3], [betrokkene 4] en [betrokkene 5] te zijn.
Op 22 maart 2010 vond opnieuw een observatie plaats. Om 13.52 uur belde [betrokkene 2] aan bij de woning van verdachte, gelegen aan de [adres] te Uden. Om 13.59 werd [betrokkene 2] binnengelaten, waarna hij om 14.06 uur de woning weer verliet. [betrokkene 2] is vervolgens aangehouden. Bij hem werd 0,3 gram van een bruin poeder, verpakt in een plastic gripzakje, aangetroffen. Een monster uit dit poeder werd getest. De Narcotest ODV testbuisje nummer 2 gaf een positieve reactie op heroïne.
Op 22 maart 2010 om 14.00 uur werd gezien dat [betrokkene 6] aanbelde bij de woning van verdachte, dat de voordeur van de woning werd geopend en dat [betrokkene 6] om 14.01 uur de woning weer verliet. [betrokkene 6] is vervolgens aangehouden. Bij hem werd 0,3 gram van een bruin poeder, verpakt in een plastic gripzakje, aangetroffen. Een monster uit dit poeder werd getest. De Narcotest ODV testbuisje nummer 2 gaf een positieve reactie op heroïne.
Vervolgens werd op 22 maart 2010 de woning van verdachte doorzocht. Daarbij werden onder meer in de keuken een medicijnverpakking met daarin een gripzakje met wit poeder en een medicijnverpakking met daarin twee brokjes wit poeder gevonden. Het nettogewicht van het poeder bedroeg (in totaal) 0,5 gram. Een monster uit dit poeder werd getest. De Narcotest ODV testbuisje nummer 2 gaf een positieve reactie op cocaïne.
B. Overige bewijsmiddelen
i.
Op 22 maart 2010 heeft [betrokkene 6] een verklaring afgelegd die – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende inhoudt:
“Ik ben verslaafd aan heroïne.
Ik koop de drugs van [naam]. Die persoon dealt al vanaf dat hij vrij is.
Vraag: Hoe lang dealt die persoon al vanaf zijn huis?
Antwoord: Dat is denk ik twee à twee en een halve maand geleden.
Vraag: Alleen vanaf dat pand of ook vanuit een andere locatie?
Antwoord: Altijd vanuit de woning van [naam].
Ik betaal dertien euro voor de drugs. Dat is dan 0,3 gram.
De drugs worden niet in mijn bijzijn gewogen. Ik vraag gewoon of ik bruin krijg en dan krijg ik een zakje met heroïne. 0,3 gram is de standaardmaat.
Je kan ook coke bij [naam] halen.”
ii.
Op 22 maart 2010 heeft [betrokkene 2] een verklaring afgelegd die – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende inhoudt:
“Ik ben verslaafd aan heroïne. Ik koop de heroïne in Uden. Ik betaal dertien euro voor vier strepen. Dat is bijna een halve gram. De drugs zijn verpakt in een gripzakje. De drugs worden niet in mijn bijzijn gewogen. Ik krijg gewoon een zakje en dat kost mij dertien euro. Ik ga gewoon bij de dealer aan de deur en als hij er is dan maakt hij open.”
iii.
Op 26 maart 2010 heeft [betrokkene 1] een verklaring afgelegd die – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende inhoudt:
“Op de [adres] te Uden woont [naam]. Bij [naam] heb ik weleens heroïne gekocht. Dat is anderhalve maand geleden geweest.
Ik heb in de periode december 2009 tot heden twee keer verdovende middelen gekocht. Volgens mij in februari. Omdat ik in februari 2010 een terugval kreeg, heb ik heroïne gebruikt.
Ik heb bij [naam] heroïne gekocht. Ik heb een pakketje van 13 euro gekocht. Dat is een kwart gram, iets tussen de 0,2 en 0,3 gram. Ik heb in die periode bij [naam] twee keer een kwart gram heroïne gekocht.”
iv.
[betrokkene 1] heeft op 29 maart 2011 ten overstaan van de raadsheer-commissaris een verklaring afgelegd die – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende inhoudt:
“U vraagt mij of ik weet waar het verhoor bij de politie vorig jaar over ging. Ja, dat ik twee keer heroïne had gekocht bij [verdachte]. Ik heb twee keer een bolletje van ongeveer een kwart gram heroïne bij hem gekocht. Dat kostte 13 euro per bolletje. Ik ben naar de woning toe gegaan en heb aangebeld. Vervolgens deed [naam] de deur open en ik vroeg aan hem of ik heroïne bij hem kon kopen. Dat was aan de [adres] in Uden. De drugs werden in het gangetje van die woning verhandeld.”
v.
Op 24 maart 2010 heeft [betrokkene 3] een verklaring afgelegd die – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende inhoudt:
“Ik koop mijn heroïne al erg lang bij de mij bekende [verdachte] die woont aan de [adres] in Uden. Ik koop altijd bij hem heroïne. Ik heb bij hem altijd 13 euro betaald. Ik koop voor die 13 euro bijna een halve gram heroïne.
Toen [verdachte] met weekendverlof ging, eind 2009, ben ik weer met hem in contact gekomen. Ik ben toen ook weer begonnen met het kopen van heroïne van hem. Toen [verdachte] vrij was, heb ik dat gewoon voortgezet. Ik ben toen zeven dagen in de week gaan kopen bij hem.”
vi.
[betrokkene 3] heeft op 29 maart 2011 ten overstaan van de raadsheer-commissaris een verklaring afgelegd die – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende inhoudt:
“Ik heb bij [naam] heroïne gekocht. Da is zo’n 20 tot 50 keer gebeurd, maar dat kan ook vaker zijn geweest. Ik kocht de heroïne in hoeveelheden van telkens een halve gram. Ik betaalde 13 euro per halve gram. Dat gebeurde altijd bij hem thuis. In de hal van zijn woning aan de [adres] in Uden. [naam] heeft een jaar of twee vastgezeten en na die tijd kocht ik weer bij hem. Dat gebeurde bijna dagelijks.”
vii.
Op 1 april 2010 heeft [betrokkene 5] een verklaring afgelegd die – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende inhoudt:
“Ik heb een paar weken geleden voor het laatst verdovende middelen gebruikt. Ik heb toen cocaïne gebruikt. Ik heb bij [verdachte] de cocaïne gekocht. [verdachte] woont op de [adres] in Uden. Ik moest 20 euro betalen voor 3 strepen cocaïne. Dat is ongeveer 0,3 gram.”
viii.
Op 1 april 2010 heeft [betrokkene 4] een verklaring afgelegd die – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende inhoudt:
“Ik weet dat [verdachte] woont aan de [adres] in Uden. [verdachte] is een man van in de 70. Ik heb daar heroïne gekocht. Ik heb voor het laatst heroïne bij [verdachte] gekocht op de dag voor zijn aanhouding. Ik heb toen voor 13 euro bruin gekocht. Dat is heroïne. Voor 13 euro heb ik ongeveer een halve gram heroïne gekregen.
Kort na zijn vrijlating ben ik weer heroïne bij [verdachte] gaan komen (het hof begrijpt: kopen).
Ik denk dat ik in de periode van december 2009 tot 22 maart 2010 tussen de 15 a 20 keer heroïne bij [verdachte] heb gekocht. Al die keren heb ik heroïne bij [verdachte] gekocht.”
ix.
[betrokkene 4] heeft op 29 maart 2011 ten overstaan van de raadsheer-commissaris een verklaring afgelegd die – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende inhoudt:
“U vraagt mij waarover ik toentertijd bij de politie ben gehoord, dat was omdat ik een keer bij [naam] aan de deur ben geweest. Ik had een beetje drugs gekocht. Het was ongeveer een halve gram heroïne. Ik heb daar 13 euro voor betaald. Ik ben daar vaker geweest. De verkoop gebeurde bij [naam] thuis aan de [adres] in Uden. In het halletje gaf ik hem geld en hij gaf mij heroïne. Als u mij voorhoudt dat ik bij de politie heb verklaard dat het 15 à 20 keer was geweest in de periode van december 2009 tot 22 maart 2010, dan kan dat wel kloppen.”
Bewezenverklaring
Op grond van de door het hof hiervoor onder A. vastgestelde feiten en omstandigheden, zoals die naar voren komen uit de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen (genoemd in de voetnoten), alsmede hetgeen onder B. is weergegeven, in onderling verband en samenhang beschouwd, acht het hof het aan verdachte onder 1. en 2. ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op tijdstippen gelegen in de periode van 01 december 2009 tot en met 22 maart 2010 te Uden, telkens opzettelijk heeft verkocht en/of verstrekt een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op 22 maart 2010 te Uden opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 0,5 gram cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde onder 1. is telkens als misdrijf voorzien bij artikel 2, aanhef en onder B, van de Opiumwet en strafbaar gesteld bij artikel 10, vierde lid, van diezelfde wet, zoals deze bepalingen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Het bewezen verklaarde onder 2. is als misdrijf voorzien bij artikel 2, aanhef en onder C, van de Opiumwet en strafbaar gesteld bij artikel 10, derde lid, van diezelfde wet, zoals deze bepalingen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Zij worden gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan – kort weergegeven – het verkopen en verstrekken van heroïne en cocaïne en het bezitten van 0,5 gram cocaïne.
De eerste rechter heeft de verdachte ter zake van die feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen tot dezelfde straf als de eerste rechter.
De verdediging heeft bepleit dat aan verdachte niet een gevangenisstraf van langere duur zal worden opgelegd dan hij feitelijk reeds heeft ondergaan.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ten aanzien van de ernst van het bewezen verklaarde heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- de omstandigheid dat hard drugs als de onderhavige, eenmaal in handen van gebruikers, grote gevaren voor de gezondheid van die gebruikers opleveren, terwijl die gebruikers hun verslaving vaak door diefstal of ander crimineel handelen trachten te bekostigen, waardoor aan de samenleving schade wordt berokkend;
- de omstandigheid dat verdachte kennelijk slechts heeft gehandeld met het oog op persoonlijk financieel gewin;
- de omstandigheid dat verdachte terwijl hij op weekendverlof was, in het kader van een eerdere veroordeling terzake van de Opiumwet, hij opnieuw is gaan verhandelen.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof gelet op:
- de omstandigheid dat verdachte, blijkens het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 17 januari 2011, eerder ter zake soortgelijke misdrijven door de strafrechter is veroordeeld;
- de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Op grond van het vorenstaande kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Bij het bepalen van de duur van deze straf heeft het hof aansluiting gezocht bij de straffen die gebruikelijk door dit gerechtshof in gevallen vergelijkbaar met de onderhavige worden opgelegd. Aan de hand daarvan acht het hof oplegging van de door de eerste rechter opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde gevangenisstraf in dit geval een passende reactie.
Beslag
De in de beslissing als zodanig te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen zijn middelen als bedoeld in artikel 2 van de Opiumwet. Op grond van het bepaalde in artikel 13a van de Opiumwet zullen deze voorwerpen daarom aan het verkeer worden onttrokken.
De hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, volgens opgave van verdachte aan hem toebehorend, zijn vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het voorwerpen zijn met behulp waarvan het onder 1. ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan.
Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Van hetgeen verder in beslag genomen en nog niet teruggegeven is, zal de teruggave aan de verdachte worden gelast.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 2, 10 en 13a van de Opiumwet en de artikelen 24, 33, 33a en 57 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het onder 1. en 2. ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
1. Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
2. Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden.
Bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van:
- één medicijnverpakking, inhoud 2 brokjes wit poeder, 46-171145;
- één medicijnverpakking, inhoud gripzakje met 1 brok wit poeder, 46-171169.
Verklaart verbeurd:
- één weegschaal, 46-171149;
- één bundel gripzakjes, 46-171168.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
- één pot met wit poeder, 46-171166;
- één zakje met lichtgekleurd poeder, 46-171170;
- EUR 284,30.
Heft op het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van de ondergane voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de duur van de tenuitvoerlegging van de onvoorwaardelijk opgelegde vrijheidsstraf.
Aldus gewezen door
mr. F.P.E. Wiemans, voorzitter,
mr. K. van der Meijde en mr. V.M. van Daalen-Mannaerts,
in tegenwoordigheid van mr. M.F.S. ter Heide, griffier,
en op 13 mei 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. K. van der Meijde en mr. V.M. van Daalen-Mannaerts zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.