GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector belastingrecht
Tweede meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 09/00498
Uitspraak op het hoger beroep van
de erven van de heer X,
wonende te Y,
hierna: belanghebbende,
tegen de mondelinge uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 3 augustus 2009, nummer AWB 09/317, in het geding tussen
de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Limburg van de rijksbelastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende na te noemen aanslag en boetebeschikking.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is met dagtekening 8 november 2007 onder aanslagnummer 000.00.000.H36 over het jaar 2003 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 102.857 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.145, alsmede bij beschikking een verzuimboete van € 1.134.
De aanslag en de boetebeschikking zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van de Inspecteur gehandhaafd.
1.2. Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank geen griffierecht geheven.
Bij mondelinge uitspraak heeft de Rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
1.3. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende geen griffierecht geheven.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4. Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.5. De zitting heeft plaatsgehad op 24 juni 2010 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, almede de Inspecteur.
Ter zitting zijn de zaken onder nummers 09/00496, 09/00497, 09/00498 en 09/0499 van belanghebbende, alsmede de zaken onder nummers 09/00500, 09/00501, 09/00502 en 09/00503 van de echtgenote van belanghebbende, gelijktijdig behandeld.
1.6. Partijen hebben te dezer zitting ieder een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
1.7. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
1.8. Het Hof heeft het onderzoek gesloten en bepaald dat de schriftelijke uitspraak zal worden gedaan op 20 augustus 2010.
1.9. Bij brief van 3 augustus 2010 heeft de gemachtigde het Hof bericht gestuurd dat belanghebbende op 29 juli 2010 is overleden en dat de verzuimboete naar zijn mening moet worden vernietigd. Het Hof heeft naar aanleiding van deze brief het onderzoek heropend en daarbij bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat. Vervolgens heeft het Hof de Inspecteur verzocht schriftelijk te reageren op evenbedoelde brief, aan welk verzoek de Inspecteur bij brief van 17 augustus 2010 heeft voldaan. Vervolgens heeft de gemachtigde gereageerd bij brief van 20 september 2010 en de Inspecteur bij brief van 12 oktober 2010.
1.10. De nadere zitting heeft plaatsgehad op 25 november 2010 te 's-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende alsmede de Inspecteur.
1.11. Van de nadere zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2.1. De Rechtbank heeft de volgende, in hoger beroep niet bestreden, feiten vastgesteld, welke feiten het Hof als vaststaand overneemt:
"2.1. Belanghebbende en zijn echtgenote, dreven in (onder meer) 2003 een handelsbedrijf in videospellen, in de rechtsvorm van een vennootschap onder firma (vof). De winst werd gelijkelijk over de firmanten verdeeld.
2.2. Voor het jaar 2003 is aangifte gedaan naar (onder meer) een belastbare winst uit onderneming van € 31.567. Voormelde aangifte werd verzorgd door A en is bij de inspecteur ingekomen op 12 mei 2006. Voormeld kantoor nam deel aan de zogenoemde Becon-regeling, een regeling ten behoeve van belastingconsulenten om aangiftebiljetten gespreid in te kunnen leveren.
2.3. Bij een namens de inspecteur bij belanghebbende en zijn echtgenote ingesteld boekenonderzoek hebben de controleurs geconstateerd dat bij het opmaken van de jaarrekening (onder meer) ten laste van de winst is gebracht een generieke afboeking op de debiteuren ter grootte van € 150.099 en reparatiekosten aan de woning van € 342. Voorts is geconstateerd dat het saldo van de kas negatief € 6.245 beloopt volgens de administratie. In het controlerapport is vermeld dat de door belanghebbende aangegeven belastbare winst wordt verhoogd met € 78.343, zijnde 50% van voornoemde bedragen, en met € 1.807 zijnde de gevolgcorrectie zelfstandigenaftrek, in totaal derhalve € 80.150. Met dagtekening 8 november 2007 heeft de inspecteur de onderhavige aanslag opgelegd. De door belanghebbende aangegeven belastbare winst is daarbij verhoogd met € 75.221."
2.2. In aanvulling op de door de Rechtbank vastgestelde feiten stelt het Hof op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting de volgende feiten en omstandigheden vast:
2.3. De onderneming van belanghebbende en zijn echtgenote wordt geëxploiteerd onder de naam B VOF (hierna: de vof).
2.4. In het rapport van het boekenonderzoek van 25 oktober 2007, dat als grondslag heeft gediend voor de thans in geding zijnde correctie, is onder meer het volgende vermeld:
Bij het in 2003 ingestelde boekenonderzoek over de jaren 1996 t/m 1999 is gebleken dat jaarlijks openstaande (onbekende) debiteuren zijn verrekend met openstaande (onbekende) crediteuren. Het betreft hier dan het wegboeken van debiteurenverschillen voor substantiële bedragen met onbekende crediteuren. De adviseur heeft voor het jaar 1998 getracht op deze wijze alle debiteuren- en crediteurenverschillen op te lossen. Het geheel is weggeboekt via de rekening betalingsverschillen.
Hiermee is per 31-12-1998 het verschil in onbekende debiteuren en crediteuren, boekhoudkundig, opgelost. Met de adviseur is de afspraak gemaakt dat debiteurenontvangsten, die betrekking hebben op de verrekende debiteuren, alsnog tot de winst worden gerekend. Omgekeerd geldt hetzelfde voor betalingen aan crediteuren. De controlerend ambtenaar merkt hierbij op dat bij een nauwgezette administratie deze verschillen onder de aandacht van de adviseur moeten komen. Voorwaarde hiervoor is echter dat de kasadministratie deugdelijk wordt bijgehouden zodat ook contante (debiteuren)ontvangsten en (crediteuren) betalingen worden geregistreerd. Gelet op hetgeen hiervoor in § 2.3 van dit rapport is opgenomen, kan gesteld worden dat de registratie van de contante ontvangsten en uitgaven niet als zorgvuldig kan worden omschreven.
Uit ons onderzoek blijkt dat in de jaren 2002 t/m 2004 jaarlijks substantiële verschillen ontstaan tussen de balanswaardering en de debiteurenadministratie uit Davilex. Bovendien hebben wij geconstateerd dat ook in 2001 én 2002 debiteuren worden verrekend met crediteuren en dat in de jaren 2001 t/m 2003 debiteuren worden afgeboekt. Tijdens het inleidend gesprek hebben wij vennoot C gevraagd hoe wordt omgegaan met ondernemers waarbij men zowel inkoopt als verkoopt. In dat geval zouden openstaande verkoopfacturen verrekend kunnen worden met openstaande inkoopfacturen.
Vennoot C verklaarde dat verrekeningen sporadisch voorkomen. Hiervan zijn altijd notities of facturen aanwezig. Crediteuren worden door vennoot C altijd, redelijk snel, betaald. Eventuele verrekeningen die plaats hebben gevonden betreft dan gevallen waarbij de het debiteurenbedrag hoger is dan het crediteurenbedrag.
Aangezien er volgens de vennoten dus altijd een notitie of factuur is gemaakt van de verrekeningen, gaan wij er van uit dat de administratieve medewerkers dit juist hebben verwerkt. De verrekeningen zoals deze aan de hand van deze bescheiden zijn geboekt, zijn door ons ook geaccepteerd. De verrekeningen die door de adviseur hebben plaatsgevonden om verschillen weg te boeken, zijn door ons niet geaccepteerd.
In de loop van het onderzoek is de administratie over 2002 door D opnieuw opgezet. De adviseur, dhr E, heeft telefonisch verklaard dat hij heeft geconstateerd dat in een aantal gevallen in 2002 zowel de pro-forma inkoopfacturen als de uiteindelijke factuur is ingeboekt. Op deze wijze zijn inkopen dubbel in de administratie terecht gekomen.
(....)
2.4.2 de jaren 2002 t/m 2004
De verschillen in 2002 t/m 2004 zijn door ons als volgt geanalyseerd:
2002 2003 2004
Saldo 01-01 vlgs financiële administratie € 932.018 870.444 518.500
Mutaties debiteuren vlgs auditfiles € 219.886 -311.103 -213.091
Theoretisch saldo 31-12 € 1.151.904 559.341 305.409
Debiteuren vlgs balans € 870.444 518.500 254.593
Verschil 1 € 281.460 40.481 50.816
Theoretisch saldo 31-12 € 1.151.904 559.341 305.409
Saldo volgens Davilex-lijst vennoten € 870.444 668.599 363.395
Verschil 2 € 281.460 109.258 57.986
(.....)
2003
De debiteurenlijst van de vennoten wordt door ons als uitgangspunt gehanteerd. De vennoten zijn in principe de partij die het beste in staat is om aan te geven hoe groot de vorderingen en schulden zijn.
In 2003 is er een verschil van € 150.099 tussen de Davilex-lijst van de vennoten en de waardering op de balans. Dit verschil is voor ons niet geheel traceerbaar aangezien wij niet de beschikking hebben gehad over het accountantsdossier. Hoewel wij de heer F hierom gevraagd hebben, en dit ook bij de huidige adviseur hebben aangekaart, is het accountantsdossier niet verstrekt. Hierdoor hebben wij geen beschikking gehad over de voorafgaande journaalposten, eventuele correctieposten en de motiveringen die hieraan ten grondslag liggen.
Wel hebben wij over 2003 een tweetal jaarrekeningen ontvangen. In de jaarrekening die aansluit met de ingediende aangiften inkomstenbelasting blijkt dat voor € 25.000 extra aan een voorziening debiteuren wordt toegevoegd ten opzichte van het bedrag van € 15.841 dat in de eerst ontvangen jaarrekening is opgenomen. Per saldo is voor € 40.841 (verschil 1) aan debiteuren een voorziening gevormd waarvan geen onderbouwing aanwezig is. De noodzaak van deze voorziening kan ons niet duidelijk worden gemaakt en wordt daarom door ons niet geaccepteerd. Wij gaan er van uit dat eventuele debiteurenverschillen in privé zijn ontvangen.
Correctie 4: Meer winst 2003 / minder dotatie voorziening debiteuren € 40.841
Het resterende verschil van € 109.258 (verschil 2) is voor ons niet traceerbaar. Duidelijk is dat volgens de opgave van de vennoten € 109.258 meer aan debiteuren openstaat dan dat volgens de adviseur, na afwaardering, het geval is. Dat zou kunnen betekenen dat niet alle verkopen in de jaarrekening terecht zijn gekomen. Het verschil kan door de vennoten en de adviseur niet worden verklaard of toegelicht. Wij zullen dit verschil in ieder geval niet zonder meer accepteren.
Correctie 5: Meer winst 2003 € 109.258."
2.5. Bij de vof was sinds begin 2001 een medewerker, de heer G (hierna: G), in dienst die de administratie bijhield met het computerprogramma Davilex.
2.6. Voor het indienen van de aangifte IB/PVV over 2003 was door de Inspecteur uitstel verleend tot 1 april 2005. De aangifte is op 12 mei 2006 door de Inspecteur ontvangen. Uit het systeemoverzicht van het "Proces afhandelen aangifte" blijkt dat een vijfde verzuim is geregistreerd.
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1. Het geschil in hoger beroep betreft het antwoord op de volgende vragen:
I. Is de correctie van de winst voor zover deze betrekking heeft op de afboeking op de debiteuren, terecht;
II. Is de verzuimboete terecht en tot het juiste bedrag opgelegd.
Belanghebbende is van mening dat deze vragen ontkennend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2. Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Voor hetgeen zij hieraan ter zittingen hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van deze zittingen opgemaakte proces-verbaal.
Voor hetgeen ter eerste zitting door de getuige G is verklaard wordt verwezen naar de hiervan opgemaakte en ondertekende verklaring die aan het proces-verbaal is gehecht.
3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en de Inspecteur, vermindering van de aanslag en de beschikking heffingsrente en vernietiging van de boetebeschikking. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.
4.1. Ter eerste zitting voor het Hof heeft de gemachtigde bewijs aangeboden door als getuige te horen de heer H, degene die administratieve werkzaamheden voor de vof verrichtte vóór G bij de vof in dienst trad.
Gelet op het feit dat G in dienst trad bij de vof begin 2001 en blijkens zijn verklaring begon met achterstanden uit 2000 en 2001, is het Hof van oordeel dat de heer H geen verklaring zal kunnen afleggen over de thans in geding zijnde jaren.
Voor zover de heer H zou kunnen verklaren over met de Belastingdienst in het verleden gemaakte afspraken, merkt het Hof het volgende op. Het vorige boekenonderzoek heeft plaatsgevonden in 2003, toen de heer H niet meer werkzaam was voor de vof. Indien al afspraken gemaakt zouden zijn tijdens dat onderzoek, was de heer H er niet bij betrokken, zodat hij daarover naar het oordeel van het Hof niets kan verklaren.
Gelet op het voorgaande heeft het Hof hierin geen aanleiding gezien
tot aanhouding en evenmin tot heropening van het onderzoek.
4.2. Belanghebbende is na de eerste zitting voor het Hof en vóór de toen aangekondigde datum van de uitspraak, overleden.
De gemachtigde heeft in zijn brief van 3 augustus 2010 gesteld:
"Gezien het feit dat in de betreffende hoger-beroepsprocedures tevens vergrijp- en verzuimboetes in geschil zijn, meen ik dat deze vernietigd dienen te worden."
Hierop heeft het Hof het onderzoek heropend om de Inspecteur gelegenheid te geven zijn reactie daarop te geven. De heropening van het onderzoek is derhalve beperkt tot de vraag of de verzuimboete in verband met het overlijden van belanghebbende komt te vervallen.
Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 13 november 2009, 08/03055, NTFR 2009-2456, is het Hof niet gehouden andere punten die partijen daarbuiten opwerpen alsnog in de procedure te betrekken. Aan het (hernieuwd) verzoek van de gemachtigde tot het horen van de heer H als getuige alsmede het verzoek tot oproeping door het Hof van twee andere getuigen, gaat het Hof dan ook voorbij. Hetzelfde geldt ten aanzien van hetgeen door belanghebbende en de Inspecteur overigens is gesteld in hun brieven van 20 september 2010 respectievelijk 12 oktober 2010.
Ten aanzien van de vraag of de correctie van de winst voor zover deze betrekking heeft op de afboeking op de debiteuren, terecht is.
4.3. De Rechtbank heeft als volgt overwogen:
"2.13. Volgens goed koopmansgebruik dient de waardering van vorderingen ter bepaling van de jaarlijkse winst te geschieden met inachtneming van alle omstandigheden, waardoor de grootte of de waarde der vorderingen op de balansdatum kan worden beïnvloed, zoals die omstandigheden ten tijde van het opmaken van de balans bekend zijn of na onderzoek bekend kunnen zijn. Goed koopmansgebruik verzet zich er niet tegen dat een waardering per afzonderlijke vordering wordt toegepast, en daarnaast alle overige vorderingen gezamenlijk worden gewaardeerd. Bij zulk een gezamenlijke waardering mag belanghebbende slechts dan met het risico van oninbaarheid rekening houden, indien aannemelijk is dat dit risico naar de toestand op de balansdatum aanwezig was. Van een afwaardering heeft belanghebbende de bewijslast.
2.14. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende tegenover de gemotiveerde weerspreking door de inspecteur op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat de vof de vorderingen in 2003 met € 150.099 mocht afwaarderen. Het vermoeden van belanghebbende dat de debiteurenstand per 1 januari 2003 tot een te hoog bedrag in zijn administratie is opgenomen doordat correcties over voorgaande jaren foutief in zijn administratie zijn verwerkt, is daarvoor onvoldoende. Daar komt bij dat een dergelijke correctie dan zowel op 1 januari 2003 als op 31 december 2003 zou moeten worden doorgevoerd en dus geen gevolg zou hebben voor de winst van dit jaar. Belanghebbende heeft geen overzicht verstrekt van de werkelijke stand van de debiteuren per 1 januari en 31 december 2003. De rechtbank kan daardoor de juistheid van de afboeking niet verifiëren. De bewijslast van de juistheid daarvan rust echter op belanghebbende. Nu belanghebbende geen enkel bewijs heeft bijgebracht, ziet de rechtbank geen aanleiding om de navorderingsaanslag [Hof: bedoeld zal zijn: de aanslag ]te verminderen. De afwaardering is dan ook terecht gecorrigeerd."
4.4. Het Hof verenigt zich met deze overwegingen van de
Rechtbank en voegt daar nog het volgende aan toe:
4.5. Voorafgaand aan de eerste zitting voor het Hof zijn door belanghebbende diverse bescheiden overgelegd. Een deel van deze bescheiden behoorde reeds tot de gedingstukken. Voor zover het nieuwe stukken betreft is het Hof van oordeel dat daarmee geen onderbouwing is gegeven van belanghebbendes standpunt dat de afwaardering van de vorderingen terecht is. Cijfermatig is geen enkele aansluiting te maken.
4.6. Vraag I onder 3.1 moet gelet op het voorgaande bevestigend worden beantwoord.
Ten aanzien van de vraag of de verzuimboete terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd.
4.7. Ingevolge artikel 5:42, lid 2, van de Algemene wet bestuursrecht, vervalt een bestuurlijke boete indien zij op het tijdstip van overlijden van de overtreder niet onherroepelijk is. De Inspecteur heeft in het schrijven van 17 augustus 2010 onder verwijzing naar genoemd artikel gesteld dat de boete dient te vervallen. Het Hof verenigt zich met dit standpunt.
4.8. Nu de verzuimboete tengevolge van het overlijden van belanghebbende is komen te vervallen behoeft vraag II onder 3.1 geen beantwoording.
Ten aanzien van de proceskosten
4.9. In het onderhavige geval vervalt de verzuimboete door het overlijden van belanghebbende en niet als gevolg van een inhoudelijke beoordeling aan de hand van door belanghebbende aangevoerde gronden. Gelet op het feit dat het hoger beroep van belanghebbende niet slaagt ziet het Hof geen reden voor een vergoeding van proceskosten.
- verklaart het hoger beroep van belanghebbende ongegrond;
- bepaalt dat de verzuimboete is vervallen.
Aldus gedaan op 30 december 2010 door V.M. van Daalen-Mannaerts, voorzitter, P.J.M. Bongaarts en J. Swinkels, in tegenwoordigheid van A.W.J. Strik, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH 's-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a) de naam en het adres van de indiener;
b) een dagtekening;
c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d) de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.