1. De aan belanghebbende opgelegde aanslag rioolafvoerrecht is berekend op basis van de door hem van het waterleidingbedrijf afgenomen hoeveelheid water. Belanghebbende stelt dat hierbij ten onrechte geen rekening is gehouden met de hoeveelheid afgenomen water die is gebruikt voor het besproeien van zijn tuin en daardoor niet door middel van het riool is afgevoerd. Belanghebbende heeft bij conclusie van repliek een gedetailleerde berekening in geding gebracht van de hoeveelheid water die is gebruikt voor het besproeien van zijn tuin. Deze berekening gaat uit van een capaciteit van de besproeiingsinstallatie van 600 liter per uur en een besproeiing gedurende 225 minuten per week, gedurende 21,67 weken in 2003. Aldus komt belanghebbende op een gebruik van leidingwater ten behoeve van besproeiing van 48 m3, op een totale afname van leidingwater van 272 m3. Hij stelt op grond hiervan dat hij 224 m3 water op het riool heeft afgevoerd. Ter zitting heeft belanghebbende desgevraagd verklaard dat hij de capaciteit van de besproeiingsinstallatie heeft vastgesteld door gedurende een uur alleen deze installatie aan te zetten en overigens geen water te gebruiken, en bij aanvang en einde van dit uur de meterstand te noteren. Hiertegenover stelt verweerder dat belanghebbende niet heeft aangetoond hoeveel kubieke meters water van het naar het betreffende eigendom toegevoerde water niet als afvalwater is afgevoerd.
2. Volgens artikel 4, lid 2, van de Verordening op de heffing en de invordering van rioolrechten 2002 van de gemeente Y in de voor 2004 geldende tekst(hierna: de Verordening) wordt het rioolafvoerrecht geheven naar het aantal kubieke meters afvalwater dat vanuit het eigendom wordt afgevoerd. Het derde lid van voornoemd artikel 4 bepaalt, voor zover hier van belang, dat het aantal kubieke meters afvalwater wordt gesteld op het aantal kubieke meters water dat in het laatste aan het begin van het belastingjaar voorafgaande verbruiksperiode naar het eigendom is toegevoerd of opgepompt. Het vijfde lid voegt daar aan toe dat de op de voet van het derde lid berekende hoeveelheid toegevoerd of opgepompt water wordt verminderd met de hoeveelheid water die niet als afvalwater is afgevoerd.
3. Volgens artikel 5, lid 2, van de Verordening bedraagt het tarief voor het rioolafvoerrecht, voor zover hier van belang, voor het aantal kubieke meters afvalwater van 1 tot 250 m3 € 28,62 en van 250 tot 500 m3 € 85,84. De aan belanghebbende opgelegd aanslag bedraagt € 85,84.
4. Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat een belastingplichtige die aanspraak maakt op toepassing van de in het vijfde lid van artikel 4 van de Verordening neergelegde vermindering, stelt en bij betwisting aannemelijk maakt, dat en in hoeverre naar zijn eigendom toegevoerde of opgepompte hoeveelheid water niet als afvalwater is afgevoerd.
5. In het onderhavige geval heeft belanghebbende met de bij repliek overgelegde gedetailleerde berekening aan de op hem rustende stelplicht voldaan. Hiertegenover heeft Verweerder slechts gesteld dat belanghebbende niet heeft aangetoond hoeveel kubieke meters water van het naar het betreffende eigendom toegevoerde water niet als afvalwater is afgevoerd. Verweerder is niet ingegaan op de aan de berekening van belanghebbende ten grondslag liggende uitgangspunten en heeft ook overigens niet onderbouwd waarom die berekening zou moeten worden verworpen. Aldus is naar het oordeel van het Hof de stelling van belanghebbende niet naar behoren betwist. De door belanghebbende gestelde hoeveelheid sproeiwater moet daarom als niet, of althans onvoldoende weersproken, worden aangemerkt vaststaand feit.
6. Verweerder heeft wel aangevoerd dat tegenover het door belanghebbende gestelde sproeiwater, staat dat er ook regenwater door middel van het riool is afgevoerd. Hij stelt in dit verband dat onder het naar de eigendom toegevoerde water in de zin van artikel 4, lid 3, van de Verordening, ook regenwater moet worden verstaan. Belanghebbende stelt dat hieronder alleen van het waterleidingbedrijf afgenomen water kan worden begrepen. Naar het oordeel van het Hof moet het bepaalde in artikel 4, lid 3, van de Verordening zo worden begrepen dat alleen naar de eigendom is toegevoerd, water dat middellijk of onmiddellijk door menselijke hand, of door althans menselijk ingrijpen, naar de eigendom is gebracht. Water dat als neerslag op de eigendom valt, valt hier niet onder. Het standpunt van verweerder moet daarom worden verworpen.
7. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het gelijk aan de zijde van belanghebbende. De aanslag moet worden berekend aan de hand van 224 m3 afvalwater. Het beroep moet gegrond worden verklaard en de aanslag moet worden verminderd tot een ten bedrage van € 28,62.