ECLI:NL:GHSHE:2007:BB3111

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/00465
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de status als ondernemer in het kader van de omzetbelasting

In deze zaak heeft het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch op 18 juli 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen belanghebbende en de Inspecteur over een naheffingsaanslag in de omzetbelasting. De naheffingsaanslag, opgelegd onder aanslagnummer 000.00.000.F01.0501, betreft het tijdvak van 1 januari 1998 tot en met 31 december 2000 en bedraagt € 2.112, met een beschikking heffingsrente van € 295. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de Inspecteur heeft de aanslag gehandhaafd. Het gerechtshof te Arnhem bevestigde deze uitspraak op 13 juli 2005. Vervolgens heeft de Hoge Raad de uitspraak van het gerechtshof te Arnhem op 15 december 2006 vernietigd en de zaak verwezen naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling.

Tijdens de zitting op 1 juni 2007, waar de Inspecteur aanwezig was, maar belanghebbende niet, is het geschil beperkt tot de vraag of belanghebbende in het tijdvak van de naheffingsaanslag nog als ondernemer kan worden aangemerkt. De Inspecteur betwistte dit, terwijl belanghebbende dit bevestigde. Het hof oordeelde dat het aan belanghebbende was om aan te tonen dat de uitgaven die hij had gedaan, gericht waren op het verrichten van economische activiteiten. Het hof concludeerde dat belanghebbende onvoldoende objectieve gegevens had aangeleverd om zijn standpunt te onderbouwen.

Het hof oordeelde dat het gelijk aan de zijde van de Inspecteur ligt en verklaarde het beroep ongegrond. De beslissing werd genomen zonder veroordeling in de proceskosten, aangezien het hof geen termen aanwezig achtte voor een dergelijke veroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

BELASTINGKAMER
Nr. 06/00465
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
U I T S P R A A K
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, eerste meervoudige Belastingkamer, op het beroep van X (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst Z, (hierna aan te duiden als: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende na te melden naheffingsaanslag in de omzetbelasting.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is onder aanslagnummer 000.00.000.F01.0501 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 1998 tot en met 31 december 2000 opgelegd ten bedrage van € 2.112. Het aanslagbiljet vermeldt tevens een beschikking heffingsrente groot € 295. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
1.2. Belanghebbende is tegen de uitspraak in beroep gekomen bij
het gerechtshof te Arnhem. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 136. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.3. Het gerechtshof te Arnhem heeft bij schriftelijke uitspraak van 13 juli 2005, nr. 04/00581, de uitspraak van de Inspecteur bevestigd.
1.4. Op het beroep in cassatie van belanghebbende heeft de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 15 december 2006, nr. 42 506, V-N 2006/65.21, de uitspraak van het gerechtshof te Arnhem vernietigd en het geding verwezen naar het gerechtshof te 's-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest.
1.5. De Inspecteur heeft naar aanleiding van het arrest een conclusie na verwijzing ingediend; belanghebbende is in de gelegenheid gesteld op het arrest en op die conclusie te reageren, doch heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt.
1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad met gesloten deuren op 1 juni 2007 te 's-Hertogenbosch. Aldaar is toen verschenen en gehoord de Inspecteur.
Belanghebbende is niet verschenen. De griffier heeft verklaard dat hij belanghebbende bij op 17 april 2007 onder nummer BK 06/00465 aangetekend naar het door belanghebbende zelf opgegeven adres verzonden uitnodiging, waarvan een afschrift tot de stukken behoort, heeft kennis gegeven van datum, plaats en tijdstip van de zitting. Tot de stukken van het geding behoort een kopie van het op de onderhavige uitnodiging betrekking hebbende gedeelte van de lijst van aangetekende verzendbewijzen en een schermprint van de op dat verzendbewijs betrekking hebbende statusinformatie, waarin onder meer is vermeld "Zending afgeleverd".
1.7. De Inspecteur heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof.
1.8. Het hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.
2. Feiten
Voor dit geding staat vast hetgeen door het gerechtshof te Arnhem in zijn voormelde uitspraak onder 'Feiten' is vastgesteld.
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1. Na verwijzing is het geschil beperkt tot het antwoord op de vraag of belanghebbende in het tijdvak van de onderwerpelijke naheffingsaanslag nog als ondernemer kan worden aangemerkt.
Belanghebbende beantwoordt die vraag bevestigend, de Inspecteur ontkennend.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
De Inspecteur heeft daaraan ter zitting geen argumenten toegevoegd.
3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en van de naheffingsaanslag.
De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. In 1996 zijn aan belanghebbende voor het eerst aangiftebiljetten voor de omzetbelasting uitgereikt. Zowel in 1996 als in 1997 heeft de Inspecteur hem als ondernemer in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet) geaccepteerd.
In de jaren 1998 tot en met 2000 zijn op grond van in de aangiften begrepen geachte verzoeken teruggaven van omzetbelasting
verleend van aan hem in rekening gebrachte bedragen aan omzetbelasting ter zake van uitgaven in verband met het gebruik van een auto en uitgaven voor huisvesting, kantoor, telefoon, administratie en advies, advertenties, verzekeringen, contributies en vakliteratuur.
4.2. Aan het in artikel 7 van de Wet gebezigde begrip bedrijf komt geen andere betekenis toe dan aan het begrip economische activiteiten zoals gehanteerd in artikel 4 van de Zesde richtlijn (thans artikel 9 van Richtlijn 2006/112/EG). Het begrip economische activiteiten omvat alle werkzaamheden van een fabrikant, handelaar of dienstverrichter. Daaronder zijn begrepen (voorbereidende) werkzaamheden die zijn gericht op een duurzaam deelnemen aan het economische verkeer dan wel werkzaamheden die worden verricht ter zake van de beëindiging van een onderneming.
4.3. Nu de Inspecteur zulks betwist, ligt het op de weg van belanghebbende om aan de hand van objectieve gegevens aannemelijk te maken dat hij de sub 4.1 bedoelde uitgaven heeft gedaan met het oogmerk economische activiteiten, als sub 4.2 omschreven, te verrichten.
4.4. Belanghebbende heeft geen, althans onvoldoende, objectieve gegevens bijgebracht, op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat het doen van de onderwerpelijke uitgaven was gericht op het verrichten van economische activiteiten in de in 4.2 bedoelde zin.
4.5. Gelet op het vorenoverwogene is het gelijk aan de zijde van de Inspecteur, zodat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
5. Proceskosten
Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. Beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan op 18 juli 2007 door G.J. van Muijen, voorzitter, A. Bijlsma en G.D. van Norden, in tegenwoordigheid van M.J.J. van Oorschot, griffier. De beslissing is op die datum in het openbaar uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20 303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in
cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd.
Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.