ECLI:NL:GHSHE:2006:BA4731

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04/02458
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen opgelegde boete bij naheffingsaanslag loonbelasting

In deze zaak gaat het om een beroep van X B.V. tegen een opgelegde boete in het kader van een naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen voor het tijdvak van 1 januari 1999 tot en met 31 december 1999. De boete van € 3.156,= werd opgelegd omdat de belasting niet was betaald, wat volgens het hof te wijten was aan het opzet van de belanghebbende. Het hof oordeelt dat zowel de belanghebbende als zijn gemachtigde zich bewust moesten zijn van de verplichting om loonbelasting in te houden over de tantième en dat het onjuist was om aangifte te doen zonder deze tantième te verwerken. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag, maar de Inspecteur handhaafde de beschikking. Tijdens de zitting op 19 april 2006 werd het standpunt van de belanghebbende besproken, waarbij hij stelde dat de aangifte niet correct was gedaan door de persoon die als zijn gemachtigde was bedoeld. De Inspecteur betwistte dit en concludeerde dat er sprake was van opzet. Het hof oordeelde dat de opgelegde boete van 50% terecht was, gezien de omstandigheden van de zaak en de wetgeving omtrent bestuurlijke boeten. De beslissing werd op 4 augustus 2006 uitgesproken, waarbij het hof het beroep ongegrond verklaarde.

Uitspraak

BELASTINGKAMER
Nr. 04/02458
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
U I T S P R A A K
Uitspraak van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, negende enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van X B.V. te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst P/kantoor Z van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende de na te melden boetebeschikking.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is bij de naheffingsaanslag in de
loonbelasting/premie volksverzekeringen voor het tijdvak 1 januari 1999 tot en met 31 december 1999, aanslagnummer 1, bij beschikking een boete opgelegd van € 3.156,= (ƒ 6.954,=).
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur de beschikking gehandhaafd.
1.2. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 273,=.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 19 april 2006 te
's-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer A te Q, als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heer B.
1.4. Het hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast:
2.1. Bij een boekenonderzoek bij belanghebbende op 19 mei 2003 is
gebleken, dat het feitelijk genoten loon van de werknemer/aanmerkelijk belanghebbende ƒ 120.000,= is, terwijl in de aangiften inkomsten- en loonbelasting slechts ƒ 90.000,= werd aangegeven.
2.2. Bij de onderhavige naheffingsaanslag is over een bedrag van ƒ 30.000,= aan tantième € 6.312,= (ƒ 13.909,=) loonbelasting nageheven en is een boete van 50%, zijnde € 3.156,= (ƒ 6.954,=) opgelegd.
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1. Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de boete terecht is opgelegd.
3.2. Belanghebbende stelt, dat de naheffingsaanslag nader moet worden vastgesteld op € 6.312,= aan belasting en € 450,= aan heffingsrente.
De Inspecteur verklaart, primair, dat sprake is van opzet en concludeert tot verwerping van het beroep.
3.3. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:
Belanghebbende:
Het geschil beperkt zich tot de boete.
Het besluit tot betaling van de tantième is circa begin april 1999 genomen bij het afsluiten van de jaarrekening.
Ik ga ervan uit, dat het verwerkt is als nog te betalen tantième.
Ik kan me niet herinneren, of het in rekening-courant is verrekend.Dat heb ik niet nagekeken, omdat het geschil de boete betreft.
De handelingen daarna zijn verricht door anderen, met name door de curator in het faillissement van mijn praktijk-BV. Daar ben ik, als gemachtigde van belanghebbende, niet bij geweest en belanghebbende is er evenmin bij geweest. U moet weten dat ik mijn praktijk destijds uitoefende door middel van een BV. Belanghebbende had de BV gemachtigd. Zij ging er natuurlijk vanuit dat ik de werkzaamheden feitelijk zou uitvoeren. Tijdens het faillissement van mijn BV zijn veel werkzaamheden verricht door de curator. Inmiddels ben ik persoonlijk door belanghebbende gemachtigd.
Tijdens het hoorgesprek is aan de orde geweest, dat de aangifte niet is gedaan door degene, die belanghebbende als gemachtigde bedoeld had. Dat is belanghebbende niet toe rekenen, zodat er geen grove schuld is. Dit ligt niet vast in de uitspraak, dat klopt.
Ik weet op dit moment niet, wanneer de machtiging van de BV is ingetrokken.
Dit is te lang geleden. Het zal rondom de jaarwisseling gebeurd zijn, dus na het moment waarop de aangifte is gedaan.
De jaarrekening is niet gesanctioneerd door de directie van belanghebbende.
De Inspecteur:
Er wordt nog steeds niet op tijd betaald. Ik verwijs hiervoor naar het controlerapport.
Er was sprake van een langlopend bezwaar. Er waren allerlei afspraken gemaakt, die niet werden nagekomen.
Met name de adviseur is niet bij het hoorgesprek geweest.
Er is verrekend in rekening-courant, dat staat in de stukken,
maar alleen de boete is in geschil.
Dat de aangifte niet is gedaan door degene, die belanghebbende als
gemachtigde had bedoeld, is volstrekt nieuw en tardief.
De machtiging was niet ingetrokken en indien deze ingetrokken was geweest, was dat te laat gebeurd.
De aangiftebiljetten worden meestal naar belanghebbende verzonden.
Ik heb dat niet nagekeken.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. De Inspecteur heeft ter zitting verklaard, dat het standpunt
Van belanghebbende, dat de aangifte niet gedaan is door degene die belanghebbende als gemachtigde bedoeld had en dat dit belanghebbende niet toe is te rekenen tardief moet worden verklaard.
Belanghebbende heeft ter zitting verklaard, dat het geschil zich beperkt tot de boete.
4.2. In geschil is slechts de opgelegde boete.
Volgens het bepaalde in artikel 67f, lid 1, van de Algemene wet
inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) vormt, indien het aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige of de inhoudingsplichtige is te wijten dat belasting welke op aangifte moet worden voldaan of afgedragen niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn is betaald, dit een vergrijp ter zake waarvan de Inspecteur hem een boete kan opleggen van ten hoogste 100 percent van de in het tweede lid omschreven grondslag voor de boete.
Lid 2 van genoemd artikel bepaalt, dat de grondslag voor de boete wordt gevormd door het bedrag van de belasting dat niet of niet tijdig is betaald, voor zover dat bedrag als gevolg van de opzet of de grove schuld van de belastingplichtige of de inhoudingsplichtige niet of niet tijdig is betaald.
Volgens het bepaalde in de paragrafen 25 en 28 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst legt de Inspecteur in geval van opzet bij beschikking een vergrijpboete op van 50%.
4.3. Naar het oordeel van het hof is het aan belanghebbendes opzet te wijten dat de onderhavige belasting welke op aangifte had moeten worden betaald of afgedragen, niet is betaald.
Het hof neemt hierbij in overweging, dat zowel belanghebbende als zijn gemachtigde moet hebben begrepen dat loonbelasting moest worden ingehouden over de tantième en dat het onjuist was aangifte te doen zonder de tantième erin te verwerken.
De door belanghebbendes gemachtigde naar voren gebrachte argumenten betreffende problemen op zijn kantoor kunnen aan het vorenstaande niet afdoen.
4.4. Het bedrag van de tantième is naar het oordeel van het hof noch in absolute noch in relatieve zin verwaarloosbaar.
Uitgaande van dit alles heeft de Inspecteur naar het oordeel van het hof terecht een boete van 50% opgelegd.
4.5. Op grond van de artikelen 30f en volgende van de AWR wordt op aanslagen heffingsrente berekend. Over de jaren vanaf 1997 wordt heffingsrente berekend vanaf de eerste dag na afloop van het belastingjaar. Over de in geding zijnde naheffingsaanslag is over de periode vanaf 1 januari 2000 tot de datum van betaling, zijnde 25 februari 2004, heffingsrente berekend.
Mede onder verwijzing naar de door de Inspecteur als bijlage 9 bij het verweerschrift overgelegde berekening, is naar het oordeel van het hof gezien de ter zake geldende wettelijke bepalingen de heffingsrente tot het juiste bedrag berekend.
4.6. Gelet op het vorenstaande is het gelijk aan de zijde van de Inspecteur en dient te worden beslist als bovenvermeld.
5. Proceskosten
Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. Beslissing
Het hof verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan op 04 augustus 2006
door R.J. Koopman, lid van voormelde Kamer, in tegenwoordigheid van A.W.J. Strik, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op:04 augustus 2006
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in
cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd.
Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.