ECLI:NL:GHSHE:2006:AX9337

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 maart 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04/00744
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid belastingplichtige voor motorrijtuigenbelasting bij wijziging tarief

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 maart 2006 uitspraak gedaan in een belastingkwestie betreffende de motorrijtuigenbelasting. De belanghebbende, een particulier, had een Daihatsu Jeep gekocht in 1997, in de veronderstelling dat zij belasting moest betalen naar het tarief voor bestelauto's. De belanghebbende stelde dat zij nooit was geïnformeerd over de wijziging in de belastingtarieven en dat zij schade had geleden door de hogere belasting die nu verschuldigd was. Het Hof oordeelde dat de belastingplichtige zelf verantwoordelijk is voor het berekenen en tijdig betalen van de verschuldigde belasting, zoals vastgelegd in artikel 14 van de Wet motorrijtuigenbelasting 1994. Dit betekent dat de belastingplichtige niet kan vertrouwen op de juistheid van de rekeningen die door de belastingdienst zijn verzonden.

Het Hof erkende dat de rekeningen de indruk kunnen wekken dat de belastingdienst het bedrag heeft vastgesteld, maar benadrukte dat de verantwoordelijkheid voor een juiste aangifte bij de eigenaar blijft. De belanghebbende had niet aangetoond dat de belastingdienst haar had geïnformeerd over de wetswijzigingen die van invloed waren op haar belastingverplichtingen. Het Hof concludeerde dat de wetgever deze verantwoordelijkheid uitdrukkelijk heeft gewild en dat de rechter de wet niet buiten toepassing kan laten, ook al zou deze onredelijk lijken. Uiteindelijk verklaarde het Hof het beroep ongegrond en wees het verzoek om proceskostenvergoeding af, aangezien het beroep niet succesvol was.

Uitspraak

BELASTINGKAMER
Nr. 04/00744
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH.
PROCES VERBAAL MONDELINGE UITSPRAAK.
Uitspraak van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, negende enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Hoofd van de eenheid Centrale administratie Autoheffingen te Z van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur), op het bezwaarschrift betreffende de haar opgelegde naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting, aanslagnummer 0000.00.000.Y1.00000.
Het onderzoek ter zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 10 maart 2006 te 's-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Inspecteur.
Na behandeling van de zaak heeft het hof heden, 24 maart 2006, de volgende mondelinge uitspraak gedaan.
De beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
De gronden
1. In beroep voert belanghebbende aan dat zij de auto (een Daihatsu Jeep) te goeder trouw in 1997 heeft gekocht, in de veronderstelling dat zij voor deze auto met een grijs kenteken motorrijtuigenbelasting naar het tarief voor bestelauto's moest betalen. Verder betoogt belanghebbende dat zij nimmer is geïnformeerd over het feit dat voor deze auto motorrijtuigenbelasting naar het personenautotarief verschuldigd is, dat zij steeds rekeningen heeft gekregen naar het bestelautotarief en dat zij de auto nooit zou hebben gekocht als zij had geweten dat zij belasting moest betalen naar dit veel hogere tarief. Belanghebbende stelt voorts schade te hebben geleden doordat zij inmiddels kosten aan de auto heeft gehad en de auto niet meer goed kan doorverkopen, nu vaststaat dat er naar het personenautotarief motorrijtuigenbelasting moet worden betaald voor deze auto.
2. Hetgeen belanghebbende naar voren brengt komt in wezen neer op de stelling dat een particulier erop mag vertrouwen dat een rekening motorrijtuigenbelasting juist is, en dat van haar niet kon worden gevergd dat zij aan de hand van de ingewikkelde en veranderlijke wettelijke inrichtingseisen voor personenauto's zou controleren of de auto terecht als personenauto was aangemerkt. Veeleer, zo begrijpt het Hof het betoog van belanghebbende, lag het op de weg van de overheid, om de benodigde feitelijke informatie omtrent de auto van belanghebbende te vergaren door bijvoorbeeld een vragenbriefje te versturen, als dat voor het correct vaststellen van de rekening nodig was.
3. Naar het oordeel van het Hof kan deze stelling belanghebbende niet baten. Motorrijtuigenbelasting is een belasting die volgens artikel 14 van de Wet motorrijtuigenbelasting 1994 op aangifte moet worden voldaan. Dit betekent dat de belastingplichtige in beginsel zelf de verschuldigde belasting moet berekenen en spontaan tijdig moet betalen. Volgens dit wettelijk systeem is de belastingplichtige zelf verantwoordelijk voor de juistheid en tijdigheid van de betaling.
4. Belanghebbende moet worden toegegeven dat de rekeningen motorrijtuigenbelasting de indruk kunnen wekken dat de belastingdienst het bedrag van de rekening heeft vastgesteld. Ook moet belanghebbende worden toegegeven dat het aanbeveling verdient belastingplichtigen duidelijk te informeren over de hiervoor onder 3 bedoelde verantwoordelijkheid. Dat geldt in het bijzonder in een geval als het onderhavige waarin een auto door wetswijziging tot een andere tariefgroep gaat behoren. De wetgever heeft voor dit geval ook beoogd dat er informatie aan de desbetreffende belastingplichtige wordt verstuurd, getuige hetgeen is opgemerkt bij de parlementaire behandeling van wetsvoorstel 23 215. Daar staat in de Nota naar aanleiding van het eindverslag, Kamerstukken II, 1993-1994, 23 215, nr. 7, onderdeel 3:
"De vulling van het typegoedkeuringsbestand zoals hiervoor omschreven, zal 1 januari 1994 zijn afgerond. Vanaf die datum is het derhalve mogelijk om voor voertuigen van actuele typen de fiscale categorie uit het kentekenregister te halen. Voor alle overige wegenverkeersrechtelijke bedrijfsvoertuigen tot 3500 kg maximum toegestane massa zal de belastingdienst wanneer deze worden overgeschreven op een nieuwe eigenaar/houder hem individueel informeren over de wetswijziging en hem erop wijzen dat hij waarschijnlijk de motorrijtuigenbelasting naar het personenauto-tarief moet voldoen. Gelet op het karakter van een aangiftebelasting, blijft de verantwoordelijkheid voor het doen van een juiste aangifte bij de eigenaar/houder berusten. Pas bij daadwerkelijke controle van dergelijke auto's kan de belastingdienst de individuele auto beoordelen."
5. Belanghebbende heeft onweersproken gesteld dat zij niet is geïnformeerd omtrent de gevolgen van de wetswijziging. Dit neemt echter niet weg dat de uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de juiste voldoening van de belasting op haar is blijven rusten. Voorts kan niet worden gezegd dat door de handelwijze van de belastingdienst jegens haar het in rechte te eerbiedigen vertrouwen is gewekt dat slechts belasting naar het tarief voor bestelauto's verschuldigd zou zijn. Uit de rekeningen die belanghebbende heeft ontvangen mocht zij naar het oordeel van het Hof redelijkerwijs niet afleiden dat de Inspecteur zich een oordeel had gevormd omtrent het tarief dat van toepassing was op haar auto en welbewust het standpunt had ingenomen dat het tarief voor bestelauto's van toepassing was.
6. Voor zover belanghebbende er over klaagt dat het onredelijk is dat de verantwoordelijkheid voor een juiste heffing bij de belastingplichtige wordt gelegd, kan haar dat evenmin baten. De wetgever heeft dit uitdrukkelijk zo gewild en in de wet tot uitdrukking gebracht. De rechter mag de wet niet buiten toepassing laten op grond van de overweging dat die wet onredelijk is.
7. Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
Proceskosten
Nu het beroep ongegrond is, acht het hof geen termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij het hof redelijkerwijs heeft moeten maken.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
Aldus gedaan door R.J. Koopman, lid van voormelde Kamer, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van A.R. Veldt, griffier, in het openbaar uitgesproken op 24 maart 2006.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 28 maart 2006
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in
cassatie is gericht.
d. de gronden van het beroep in cassatie
Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt de indiener de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de Hoge Raad.
In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.