ECLI:NL:GHSHE:2006:AV7600

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05/00493
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verticale splitsing en vestiging van recht van vruchtgebruik in onroerende zaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 8 maart 2006 uitspraak gedaan in een geschil over de vestiging van een recht van vruchtgebruik op een onroerende zaak. De belanghebbende, samen met zijn echtgenote, bewoont een gedeelte van de woning, terwijl zijn ouders een ander gedeelte bewonen. De vraag die centraal staat is of de onroerende zaak zich leent voor verticale splitsing en of er een geldig recht van vruchtgebruik kan worden gevestigd op het gedeelte dat door de ouders wordt bewoond. Het hof oordeelt dat de feitelijke situatie zodanig is dat deze zich naar verkeersopvatting leent voor splitsing, ondanks het feit dat de ouders gebruik maken van de WC en douche in het gedeelte van de belanghebbende. Het hof stelt vast dat het technisch mogelijk is om in het gedeelte van de ouders een eigen WC en douche aan te leggen, waardoor splitsing haalbaar is.

Het hof verwijst naar eerdere overwegingen van de Hoge Raad en concludeert dat, indien het bouwwerk zich leent voor splitsing, er sprake is van twee verschillende genothebbenden: de belanghebbende als eigenaar van zijn gedeelte en zijn ouders als vruchtgebruikers van het andere gedeelte. Het hof oordeelt dat de gemeente in 1981 bezwaar heeft gemaakt tegen de splitsing, maar dit doet niets af aan de mogelijkheid van splitsing op basis van de huidige feiten. De akte waarin het recht van vruchtgebruik is gevestigd, wordt als rechtsgeldig beschouwd, wat leidt tot de conclusie dat de aanslag in de rioolrechten terecht aan de belanghebbende is opgelegd.

De beslissing van het hof is dat het beroep ongegrond wordt verklaard, en er zijn geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad.

Uitspraak

BELASTINGKAMER
Nr. 05/00493
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
U I T S P R A A K
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, derde meervoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar van de gemeente Z (hierna aan te duiden als: de verweerder) op het bezwaarschrift betreffende na te melden aanslag in de rioolrechten.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is met dagtekening 31 oktober 2001 voor het jaar 2001 een aanslag in de rioolrechten van de gemeente Z opgelegd ten bedrage van fl. 168,76 (€ 76,58). Belanghebbende heeft tegen deze aanslag bezwaar gemaakt. De verweerder heeft de aanslag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd. Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij het gerechtshof te Arnhem. Bij uitspraak van 18 november 2003, nummer 02/00750, heeft genoemd hof de bestreden uitspraak en de aanslag vernietigd. Burgemeester en wethouders van de gemeente Z hebben tegen deze uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Belanghebbende heeft incidenteel beroep in cassatie ingesteld. Bij arrest van 30 september 2005, nr. 40.315 heeft de Hoge Raad het principale en het incidentele beroep in cassatie gegrond verklaard en de bestreden uitspraak behoudens de beslissing omtrent het griffierecht vernietigd en de zaak naar dit hof verwezen ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van het arrest.
1.2. Belanghebbende en de verweerder hebben schriftelijk op het arrest gereageerd. Belanghebbende heeft als bijlagen bij de conclusie de gemeentelijke rioolverordening met toelichting overgelegd, alsmede tekeningen van de woning, de kadastrale informatie en de koopakte waarbij tevens het recht van vruchtgebruik is gevestigd.
1.3. Het onderzoek ter zitting heeft in het openbaar plaatsgehad op 26 januari 2006 te 's-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende en diens echtgenote alsmede zijn gemachtigde en de verweerder.
1.4. De gemachtigde legt een pleitnota met een bijlage over. Het hof rekent deze tot de stukken van het geding.
1.5. Het hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.
2. Feiten
Het hof neemt over wat het gerechtshof te Arnhem als feiten heeft vastgesteld. Ter zitting is verder nog komen vast te staan dat het door belanghebbendes ouders en het door belanghebbende en zijn echtgenote bewoonde deel van de onroerende zaak elk een eigen ingang en elk een eigen kookgelegenheid hebben. Belanghebbendes ouders voeren geen gezamenlijke huishouding met belanghebbende en zijn echtgenote. De ouders kunnen via een eigen trap naar de door hen gebruikte bovenverdieping. Alleen het gebruik van de WC en de douche is gezamenlijk. Deze bevinden zich in het door belanghebbende en zijn echtgenote bewoonde deel en zijn toegankelijk via een deur tussen beide delen van de woning. De woning heeft één aansluiting voor gas, voor electra en voor water en ook één afvoer op het riool.
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1. In het verwijzingsarrest heeft de Hoge Raad onder 7. overwogen:
'7.1. Het verwijzingshof dient zich op de hoogte te stellen van (1) de inhoud van de uiteindelijk verleden akte waarbij het vruchtgebruik is gevestigd; (2) de kadastrale registratie van de inschrijvingen met betrekking tot de in die akte genoemde percelen; en (3) de bouwkundige bijzonderheden van het daarop gestichte bouwwerk, voorzover van belang in verband met de hiervoor in 6.4 bedoelde maatstaf.
7.2. Indien het bouwwerk zich, beoordeeld naar die maatstaf, leent voor splitsing in de in de akte omschreven gedeelten, en die akte aldus moet worden uitgelegd dat beoogd is uitsluitend een recht van vruchtgebruik te vestigen op het gedeelte dat bij de ouders in gebruik is, dient het verwijzingshof het beroep ongegrond te verklaren. In dat geval is immers sprake van twee zaken, met verschillende genothebbenden (belanghebbende krachtens eigendom van de ene zaak, zijn ouders krachtens vruchtgebruik van de andere), zodat aan elk van beide een aanslag mocht worden opgelegd.
7.3. Indien het bouwwerk zich niet leent voor een splitsing als hiervoor bedoeld en noch krachtens uitleg noch krachtens conversie de hiervoor in 6.5 omschreven werking aan de akte kan worden toegeschreven, is geen (geldig) recht van vruchtgebruik gevestigd. Ook in dat geval dient het beroep ongegrond te worden verklaard, omdat belanghebbende dan enig genothebbende (krachtens eigendom) van de (in dat geval: ene) eigendom is, zodat de aanslag terecht aan hem is opgelegd.
7.4. Indien het bouwwerk zich niet leent voor splitsing en aan de akte wel de hiervoor bedoelde werking dient te worden toegekend, zijn belanghebbendes ouders genothebbenden krachtens vruchtgebruik van de (in dat geval: ene) eigendom, naast belanghebbende, die daarvan genothebbende krachtens eigendom is. In dat geval had slechts één aanslag mogen worden opgelegd, en wel aan de ouders van belanghebbende, zulks ingevolge de hiervoor in 3.3 aangehaalde beleidsregels; de aan belanghebbende opgelegde aanslag dient dan te worden vernietigd. Daarbij verdient opmerking dat het Hoofd in zijn uitspraak op bezwaar (...) alsmede in zijn verweerschrift voor het Hof te kennen heeft gegeven zich niet - ook niet subsidiair - erop te beroepen dat het door belanghebbende bewoonde gedeelte een zelfstandige gebruikseenheid zou kunnen zijn als bedoeld in artikel 3 van de Verordening'.
De overwegingen 6.4. en 6.5. waarnaar de Hoge Raad verwijst, luiden als volgt:
'6.4. Het door belanghebbendes ouders bewoonde gedeelte is echter slechts dan een afzonderlijke zaak in civielrechtelijke zin (en slechts dan potentieel object van een tot dat gedeelte beperkt vruchtgebruik) indien met betrekking tot dat gedeelte en het andere gedeelte sprake is van twee onafhankelijk van elkaar te gebruiken bouwsels, die zich naar verkeersopvatting lenen voor verticale splitsing van de eigendom (HR 29 mei 1985, nr. 22739, BNB 1985/234, NJ 1986,274. Daaromtrent heeft het Hof echter niets vastgesteld.
6.5. Indien naar de in evengenoemd arrest neergelegde maatstaf geen sprake zou zijn van afzonderlijke zaken in civielrechtelijke zin, dan behoeft daaruit niet noodzakelijkerwijs de conclusie te worden getrokken dat geen geldig recht van vruchtgebruik is gevestigd. In dat geval is immers geenszins uitgesloten dat - zo niet krachtens uitleg van de vestigingsakte, dan toch in elk geval krachtens artikel 3:42 BW - aan de akte de werking moet worden toegekend dat het vruchtgebruik is gevestigd op de gehele (in dat geval: ene) onroerende zaak, waarbij echter bij de akte nader is bepaald dat de vruchtgebruiker slechts het in de akte omschreven gedeelte daadwerkelijk gebruikt en belanghebbende en zijn gezin het andere gedeelte'.
Het geschil betreft de vraag of de onroerende zaak zich beoordeeld naar de maatstaf genoemd in de hiervoor opgenomen rechtsoverweging 6.4 van de Hoge Raad zich voor splitsing leent in de in de akte omschreven gedeelten en die akte aldus moet worden uitgelegd dat beoogd is uitsluitend een recht van vruchtgebruik te vestigen op het gedeelte dat bij de ouders in gebruik is. Indien het bouwwerk zich niet voor splitsing leent, betreft het geschil vervolgens de vraag of een geldig recht van vruchtgebruik is gevestigd.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken
3.3. Ter zitting heeft belanghebbende verklaard dat de gemeente bij de verbouwing in 1981 bezwaar heeft gemaakt tegen de splitsing van de woning. Technisch kan de woning gemakkelijk worden gesplitst door het maken van een afzonderlijke WC en douche in het door belanghebbendes ouders bewoonde gedeelte en het dichtmaken van de toegangsdeuren tussen beide gedeelten.
3.4. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot vernietiging van de aanslag. De verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Naar het oordeel van het hof is de feitelijke situatie van het door belanghebbende en zijn echtgenote bewoonde gedeelte en het door belanghebbendes ouders bewoonde gedeelte zodanig dat deze zich naar verkeersopvatting lenen voor verticale splitsing en derhalve ook voor vestiging van een recht van vruchtgebruik op het door de ouders van belanghebbende bewoonde gedeelte. Daaraan doet niet af dat belanghebbendes ouders gebruik dienen te maken van de WC en de douche in het door belanghebbende en zijn echtgenote bewoonde gedeelte nu is komen vast te staan dat in het door belanghebbendes ouders bewoonde gedeelte gemakkelijk een WC en een douche kunnen worden aangelegd en splitsing derhalve technisch gemakkelijk te verwezenlijken is.
4.2. Aan het vorenstaande doet niet af dat de gemeente in 1981 tegen een splitsing bezwaar heeft gemaakt, nog afgezien van de vraag of de gemeente dit standpunt thans nog huldigt.
4.3. Nu in de akte is gesteld dat het recht van vruchtgebruik is gevestigd op het verkochte deel van de woning met uitzondering van het reeds bij de koper in gebruik zijnde gedeelte van het woonhuis is naar het oordeel van het hof derhalve een rechtsgeldig recht van vruchtgebruik gevestigd op het daarvan af te splitsen door belanghebbendes ouders bewoonde gedeelte waardoor sprake is van twee zaken met verschillende genothebbenden.
4.4. Alsdan is aan belanghebbende als eigenaar van het door hem bewoonde gedeelte terecht een aanslag in de rioolrechten opgelegd en moet het beroep ongegrond worden verklaard.
eHet
5. Proceskosten
Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. Beslissing
Het hof verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan op 8 maart 2006 door J.W. Zwemmer, voorzitter, A.J. van Soest en R.J. Koopman, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van J.W.J. van der Heijden, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 8 maart 2006
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in
cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd.
Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.