BELASTINGKAMER
Nr. 02/04633
HET GERECHTSHOF TE ’s-HERTOGENBOSCH
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, negende enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van mevrouw X te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraken van de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst Z (hierna: de Inspecteur) op de bezwaarschriften betreffende na te melden aanslagen.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende zijn onder de aanslagnummers 0000.00.000.H87, -H97 en -H07 over de jaren 1998, 1999 ,2000 navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen van respectievelijk ƒ 59.499, ƒ 94.201,-- en ƒ 114.116,-- alsmede bij beschikking boeten van respectievelijk ƒ 4.905,--, ƒ 9.523,-- en ƒ 13.497,--.
De navorderingsaanslagen en de boetebeschikkingen zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.
1.2. Belanghebbende is tegen die uitspraken in één geschrift in beroep gekomen bij het hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 29,--.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.3. Het onderzoek ter zitting heeft voor wat betreft de enkelvoudige belasting met gesloten deuren en voor wat betreft de boeten in het openbaar plaatsgehad op 24 september 2004 te Eindhoven.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, tot bijstand vergezeld van mevrouw A, de heer B en de heer C, alsmede de heer D, gemachtigde van belanghebbende. Namens de Inspecteur is verschenen, mevrouw E.
De Inspecteur heeft ter zitting, zonder bezwaar van de wederpartij, een kopie overgelegd van een verklaring van belanghebbende, gedagtekend 4 september 2002.
1.4. Van het overigens ter zitting verhandelde, waaronder de verklaringen van de ter bijstand verschenen en onder 1.3. vermelde personen, is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
1.5. Het hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.
1.6. Het hof heeft in deze zaak op 8 oktober 2004 mondeling uitspraak gedaan. Afschriften van het proces-verbaal van die uitspraak zijn op 13 oktober 2004 aan partijen verzonden.
Belanghebbende heeft op 27 oktober 2004 verzocht de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Het hiervoor verschuldigde recht van € 51,-- is op 3 december 2004 betaald.
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast:
2.1. Belanghebbende heeft op 3 februari 1998 alle aandelen in F B.V (hierna: de B.V.) verworven. Vanaf 1 mei 1998 is zij bij de B.V. in dienstbetrekking.
2.2.Bij de Rijksdienst voor het Wegverkeer staat, voor zover van belang, de B.V. ingeschreven als houdster van de voertuigen:
* Mercedes Benz, kenteken XX-XX-00, catalogusprijs ƒ 192.000,--, van 18 juli 1996 tot 6 februari 2000;
* Hyundai Galopper, kenteken 00-XX-XX, catalogusprijs ƒ 60.990,--, vanaf 1 december 1999;
* Mercedes Benz, kenteken XX-XX-11, catalogusprijs ƒ 277.021,--,
Vanaf 1 februari 2000.
2.3. De heer D, broer en tevens gemachtigde van belanghebbende, voert in de uitoefening van zijn bedrijf, G in Y, werkzaamheden uit ten behoeve van de B.V. Ten behoeve van die werkzaamheden alsmede voor privé-doeleinden heeft hij gebruik gemaakt van de onder 2.2. genoemde Mercedessen (hierna: de personenauto’s). Voor zijn ten behoeve van de B.V. verrichte werkzaamheden bracht hij een vergoeding in rekening, waarbij geen rekening werd gehouden met de omstandigheid dat hij gebruik kon maken van de personenauto’s. Ook anderszins is door D geen vergoeding betaald of verschuldigd geworden ter zake van het gebruik van deze personenauto’s. Van de met de personenauto’s gereden kilometers is geen administratie bijgehouden.
2.4. Bij de Rijksdienst voor het wegverkeer staat de heer D gedurende de periode 1998 t/m 2000 ingeschreven als houder van diverse personenauto’s en bestelwagens. Gedurende deze periode stond hij steeds ingeschreven als houder van ten minste één personenauto.
2.4. De aangiften van belanghebbende over de onderhavige jaren zijn ingevuld door een accountant. Deze heeft in de aangiften geen privé-gebruik auto vermeld.
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1. Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
3.1.1. Heeft de Inspecteur terecht de correcties wegens het privé-gebruik auto aangebracht?
3.1.2. Zijn de boeten terecht opgelegd?
Belanghebbende is van oordeel dat deze vragen ontkennend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:
De heer D is mijn broer en tevens mijn gemachtigde. Aangezien ik een eigen auto had, heb ik nooit in de personenauto’s gereden. Ik heb er niet aan gedacht dat de B.V. aan mijn broer een vergoeding zou moeten vragen voor het gebruik van de personenauto’s. Mijn broer gebruikte de personenauto’s om werkzaamheden, zoals toezicht en acqusitie, te verrichten voor de B.V..
De heer D, mevrouw A, de heer B en de heer C kunnen verklaren dat door mij niet met de personenauto’s is gereden.
Met de Mercedes met kenteken XX-XX-00 en de Mercedes met kenteken XX-XX-11 is door mij altijd gereden. Bij het uitvoeren van de werkzaamheden voor de B.V. heb ik steeds gebruik gemaakt van de Mercedessen. Met deze personenauto’s is door mij zowel zakelijk als privé gereden. In verband met de werkzaamheden die ik voor de B.V. verrichtte heb ik facturen aan de B.V. verzonden. Op die facturen is niet vermeld dat door mij met de personenauto’s is gereden. Evenmin is door mij voor het gebruik van de personenauto’s op een andere manier een vergoeding betaald of verschuldigd geworden aan de B.V. Uitsluitend het onderhoud van de personenauto’s is door mij betaald. De B.V. heeft de personenauto’s aan mij ter beschikking gesteld, omdat ik zorgdraag voor door de B.V. uit te voeren opdrachten. De facturen die ik aan de B.V. zend hebben uitsluitend betrekking op de levering van materialen, zij hebben geen betrekking op de personenauto’s en evenmin hebben zij betrekking op de werkzaamheden die ik met door mij ingehuurde personen verricht. De personenauto’s stonden mij ter beschikking, de navorderingsaanslagen hadden dan ook aan mij moeten worden opgelegd. Mevrouw X heeft weliswaar schriftelijk verklaard dat zij in de personenauto’s heeft gereden, maar zij bedoelde daarmee te zeggen dat zij slechts naast mij in de auto heeft gezeten. Ik zou graag willen dat de navorderingsaanslagen vernietigd worden.
Tijdens het boekenonderzoek is nauwkeurig gekeken naar de door de broer van belanghebbende verzonden facturen. Tevens zijn alle verrichtte werkzaamheden besproken. Het betrof zeker niet weinig werkzaamheden. Van alle verrichtte werkzaamheden is een factuur aan de B.V. gezonden. Ik betwist dat de personenauto’s aan de broer van belanghebbende ter beschikking zijn gesteld. Ik ben van mening dat de personenauto’s aan belanghebbende in haar hoedanigheid van werknemer ter beschikking zijn gesteld. Voor zover haar broer in de personenauto’s heeft gereden, moet dat hebben berust op een bevoordeling in de privé-sfeer. Het als bijlage 11 bij het verweerschrift gevoegde lijstje is niet opgesteld door de controlerend ambtenaren, maar is opgesteld door degenen waarmee de controlerend ambtenaren hebben gesproken.
Het privé-gebruik van de aan belanghebbende ter beschikking gestelde Hyundai Galopper met kenteken 00-XX-XX is niet in geschil.
3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep en vernietiging van de bestreden uitspraken, navorderingsaanslagen en boeten. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Nu de Rijksdienst voor het wegverkeer de vennootschap als houder van de personenauto’s met de kentekens XX-XX-11 en XX-XX-00, beiden van het merk Mercedes Benz, aanmerkt en deze ook door de vennootschap geleased zijn, staat vast dat deze personenauto’s, waarvoor belanghebbende in de heffing is betrokken, door de vennootschap worden gehouden.
4.2. Het hof is van oordeel dat de onder 4.1. bedoelde personenauto’s belanghebbende ook ter beschikking zijn gesteld. Dit baseert het hof op het zogenaamde lijstje (bijlage 11 van het verweerschrift) waarop de naam van belanghebbende staat vermeld achter het kenteken XX-XX-11. Het hof acht de verklaring van de Inspecteur aannemelijk dat dit lijstje tijdens de controle door belanghebbende en haar adviseur is opgesteld om duidelijk te maken welke werknemers van de vennootschap welke personenauto’s ter beschikking gesteld hebben gekregen. Ook heeft het hof geen redenen te twijfelen aan de verklaring van de Inspecteur dat belanghebbende tijdens het boekenonderzoek heeft gesteld dat de personenauto met het kenteken XX-XX-11 de opvolger was van de personenauto met het kenteken XX-XX-00 welke haar voordien ter beschikking stond. Deze laatste verklaring neemt het hof daarom als vaststaand aan. (In de stukken worden deze personenauto’s ook wel aangeduid als “de Mercedes” of “de Mercedessen”). Dat belanghebbende in haar brief van 4 september 2002 stelt dat zij de Hyundai Galopper ter beschikking heeft gesteld gekregen om inspecties uit te voeren op het werkterrein, daar waar de Mercedes niet kon komen, ondersteunt hofs waardering van de verklaringen van de Inspecteur. De gemachtigde van belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat belanghebbende bedoeld heeft dat zij slechts naast gemachtigde in de Mercedes heeft gezeten. Het hof acht overigens deze nadere verklaring ongeloofwaardig omdat de brief in de “ik-vorm” is geschreven en houdt het erop dat belanghebbende schriftelijk heeft erkend zelf de Mercedes Benz te hebben bestuurd.
4.3. De stelling van belanghebbende dat de personenauto’s aan haar broer de heer D (tevens gemachtigde) ter beschikking zijn gesteld, acht het hof onaannemelijk nu de heer D direct noch indirect enige vergoeding voor het gebruik van de personenauto’s heeft betaald, hij volgens de gegevens van de Rijksdienst voor het wegverkeer in de jaren 1998 tot en met 2000 diverse andere personenauto’s op zijn naam had staan en er tevens een sluitende kilometeradministratie die belanghebbendes stelling zou kunnen ondersteunen, ontbreekt. Weliswaar hebben de heer D , mevrouw A, mevrouw H en de heer C, op verzoek van belanghebbende ter zitting verklaard dat belanghebbende nooit in de personenauto’s reed en dat de personenauto’s uitsluitend aan de heer D ter beschikking stonden en dat hij steeds in deze personenauto’s reed, zowel privé als zakelijk, echter dit brengt naar het oordeel van het hof niet met zich mee dat de personenauto’s belanghebbende niet ter beschikking stonden. De heer D was immers noch werknemer, noch aandeelhouder van de vennootschap en door hem is geen vergoeding voor het gebruik van de personenauto’s betaald aan de vennootschap. Het moet er daarom naar het oordeel van het hof voor gehouden worden dat belanghebbende het gebruik van de personenauto’s welbewust aan haar broer heeft gelaten om redenen die in de privé-sfeer liggen. Dit laatste impliceert dat zij de personenauto’s voor privé-gebruik van de vennootschap ter beschikking had gekregen. Belanghebbende heeft ter zitting weliswaar gesteld dat de heer D de personenauto’s gebruikte om werkzaamheden, zoals toezicht en acquisitie, te verrichten ten behoeve van de vennootschap, doch dit doet aan het voorgaande niet af. Immers, ter zitting heeft belanghebbende onweersproken verklaard – en het hof neemt deze verklaring daarom als vaststaand over - dat de heer D een zakelijke vergoeding voor deze werkzaamheden in rekening bracht en ook ontving, waarbij geen rekening werd gehouden met de omstandigheid dat hij gebruik kon maken van de Mercedessen. Ook overigens is gesteld noch gebleken dat de heer D op enigerlei wijze direct of indirect een vergoeding voor het gebruik van de personenauto’s betaalde. Ten slotte acht het hof in dit verband van belang dat de heer D volgens zijn eigen onweersproken verklaring ter zitting steeds, zowel zakelijk als privé, in de personenauto’s reed. Nu er vanuit moet worden gegaan dat de personenauto’s door de vennootschap aan belanghebbende ter beschikking zijn gesteld en gesteld noch gebleken is dat deze personenauto’s aan belanghebbende ter beschikking stonden in een andere hoedanigheid dan die van werknemer van de vennootschap is het hof van oordeel dat de correcties privé-gebruik auto terecht zijn aangebracht.
4.4. Vervolgens komt de vraag op of de Inspecteur de vergrijpboeten van 50% terecht heeft opgelegd. Het hof acht op grond van het hiervoor overwogene bewezen dat belanghebbende welbewust het gebruik van de personenauto’s aan haar broer heeft gelaten teneinde hem in de privé-sfeer te bevoordelen, dat zij wist dat de personenauto’s haar in de hoedanigheid van werknemer van de vennootschap ter beschikking stonden en dat zij het voordeel uit het privé-gebruik van de aan de vennootschap toebehorende personenauto’s opzettelijk niet in de aangiften inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen heeft vermeld. De opzet is eens te meer bewezen omdat een accountant de aangiften van belanghebbende heeft ingevuld en verzuimd heeft het privé-gebruik auto aan te geven, terwijl er redelijkerwijs van uitgegaan moet worden dat hij wist of had moeten weten, dat de vennootschap personenauto’s hield en deze ter beschikking stelde aan de directrice. Verwacht mag namelijk worden dat deze accountant weet hoe de regelgeving met betrekking tot het privé-gebruik auto dient te worden toegepast. Diens kennis dient belanghebbende te worden toegerekend.
4.5. Nu naar het oordeel van het hof opzettelijk geen privé-gebruik auto in de onderhavige jaren is aangegeven is de opgelegde vergrijpboete van 50 percent van de nagevorderde belasting in beginsel in overeenstemming met de ernst van het feit. Echter, ter zitting heeft belanghebbende onweersproken gesteld dat de vennootschap failliet is, dat zij geen vermogen van enige omvang bezit, dat door de fiscus beslag is gelegd op de inboedel van haar woning en dat zij thans in haar levensonderhoud voorziet door halve dagen te werken als hulp in de huishouding. Het hof acht deze verklaring geloofwaardig en neemt haar als vaststaand aan. Omtrent de oorzaak van de slechte financiële situatie van belanghebbende is niets komen vast te staan, maar het hof acht die oorzaak van geen, of althans ondergeschikt, belang. Op grond van deze bijzondere omstandigheden en de ernst van het feit acht het Hof de volgende vergrijpboeten passend en geboden:
Over het jaar 1998: ƒ 2.452,
Over het jaar 1999: ƒ 4.761,
Over het jaar 2000: ƒ 6.748.
4.6. Gelet op het voren overwogene is het gelijk voor wat betreft de vergrijpboete ten dele aan de zijde van belanghebbende. Het beroep moet gegrond worden verklaard
Gelet op artikel 8:74, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht dient aan belanghebbende het door haar betaalde griffierecht te worden vergoed.
Nu het beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig de verweerder te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.
Het Hof stelt deze kosten, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op een bedrag aan reiskosten van belanghebbende zelf ad € 11,60.
8. Beslissing
Het hof:
* verklaart het beroep gegrond,
* vernietigt de bestreden uitspraken, voorzover deze de vergrijpboetes betreft,
* handhaaft de navorderingsaanslag over het jaar 1998,
* vermindert de bij die navorderingsaanslag opgelegde vergrijpboete tot één ten bedrage van ƒ 2.452,--,
* handhaaft de navorderingsaanslag over het jaar 1999,
* vermindert de bij die navorderingsaanslag opgelegde vergrijpboete tot één ten bedrage van ƒ 4.761,--,
* handhaaft de navorderingsaanslag over het jaar 2000,
* vermindert de bij die navorderingsaanslag opgelegde vergrijpboete tot één ten bedrage van ƒ 6.748,--,
* gelast dat aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 29,00,
* veroordeelt de verweerder in de kosten van het geding aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 11,60, en
* wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die het griffierecht en de proceskosten moet vergoeden.
Aldus gedaan door R.J. Koopman, lid van voormelde kamer, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van A.A. van Wendel de Joode, griffier, in het openbaar uitgesproken op:18 januari 2005
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 18 januari 2005
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in
cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd.
Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.