BELASTINGKAMER
Nr. 02/02638
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
Uitspraak van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, derde meervoudige Belastingkamer, op het beroep van X B.V. te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraken van het Hoofd van de eenheid Particulieren/Ondernemingen P van de rijksbelastingdienst (hierna, evenals de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Z van de rijksbelastingdienst, die thans ten aanzien van belanghebbende bevoegd is, aan te duiden als: de Ontvanger) op het administratief beroep betreffende na te melden beschikking waarbij aan belanghebbende kosten in rekening zijn gebracht voor het betekenen van een dwangbevel met bevel tot betaling.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is onder aanslagnummer 1 over het tijdvak 1 januari 1996 tot en met 31 december 1997 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd ten bedrage van fl. 37.140,-- aan belasting, alsmede bij beschikking een vergrijpboete van fl. 18.403,--.
De naheffingsaanslag en de boetebeschikking zijn, na daartegen bij brief van 14 september 2001 gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken, gedagtekend 1 maart 2002, gehandhaafd. Tegen deze uitspraken is door belanghebbende beroep ingesteld, welk beroep bij het hof is ingeschreven onder nummer 02/01800.
Ter zake van deze naheffingsaanslag en boetebeschikking is door de Ontvanger op 11 januari 2002 een dwangbevel met bevel tot betaling uitgevaardigd, welk dwangbevel op 18 januari 2002 aan belanghebbende is betekend. Voor het betekenen van dit dwangbevel is door de belastingdeurwaarder een bedrag van € 1.135,- aan kosten in rekening gebracht.
Tegen het in rekening brengen van deze kosten heeft belanghebbende administratief beroep ingesteld bij de Ontvanger, die bij de bestreden uitspraak het bedrag van de in rekening gebrachte kosten heeft gehandhaafd.
1.2. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 218,--.
De Ontvanger heeft een verweerschrift ingediend.
1.3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 3 juni 2005 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord namens belanghebbende de heer A, advocaat te Q, vergezeld van de heer B, verbonden aan C te R en de heer D, alsmedede Ontvanger.
1.5. Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof en aan de wederpartij. Voorts heeft belanghebbende ter zitting een stuk met het opschrift "CHIKWADRAATTOETS" voorgedragen en overgelegd aan het Hof en de wederpartij. Het hof rekent deze pleitnota en dit stuk tot de stukken van het geding.
1.6. De Ontvanger heeft ter zitting, zonder bezwaar van de wederpartij, een stuk overgelegd met het opschrift "Tegenstrijdigheden in werkstaten en "kasadministratie"" aan het hof en de wederpartij. Het hof rekent dit stuk tot de gedingstukken.
1.7. Het hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast:
2.1. Op 18 oktober 1999 is bij belanghebbende een boekenonderzoek gestart. Bij dit onderzoek is de aanvaardbaarheid onderzocht van de over de periode 1 januari 1995 tot en met 31 december 1997 ingediende aangiften voor de inkomsten-, vennootschaps-, omzet-, en loonbelasting.
2.2. Met dagtekening 28 augustus 2001 is aan belanghebbende over de jaren 1996 en 1997 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd ten bedrage van fl. 37.140,-. Bij deze naheffingsaanslag is een vergrijpboete opgelegd ten bedrage van fl. 18.403,-.
2.3. Het bezwaarschrift van belanghebbende tegen deze naheffing en boete is op 18 september 2001 binnengekomen.
2.4. Op 10 oktober 2001 is het verzoek om uitstel van betaling ter zake van deze naheffingsaanslag en boete afgewezen. Op 19 oktober 2001 is tegen de afwijzing van het verzoek tot uitstel van betaling administratief beroep ingesteld. Dit beroep is door de directeur Belastingdienst/Directie Ondernemingen E op 12 december 2001 afgewezen. Daarop heeft de Ontvanger het uitstel van betaling ingetrokken op 19 december 2001.
2.5. Op 11 januari 2002 is voor de eerdergenoemde naheffingsaanslag een dwangbevel uitgevaardigd dat op 18 januari 2002 is betekend aan belanghebbende. Daarbij zijn de in geding zijnde kosten in rekening gebracht door de belastingdeurwaarder.
2.6. Tegen het in rekening brengen van kosten is administratief beroep ingesteld bij brief van 14 februari 2002, welk beroep door de Ontvanger bij de bestreden uitspraak is afgewezen.
2.7. Met dagtekening 1 maart 2002 is het bezwaar tegen de naheffingsaanslag en de boetebeschikking afgewezen. Tegen die uitspraken is belanghebbende in beroep gekomen bij het hof, alwaar dit beroep is ingeschreven onder nummer 02/01800.
2.8. Bij uitspraak van heden heeft het Hof in de zaak betreffende de naheffingsaanslag en de vergrijpboete het beroep gegrond verklaard en de naheffingsaanslag en de vergrijpboete vernietigd.
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1. Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
a. Is de heffing van kosten in strijd met het recht op ongestoord genot van eigendom, omdat de in rekening gebrachte bedragen in geen verhouding staan tot de werkzaamheden die door de belastingdeurwaarder zijn uitgevoerd.
b. Is het mede berekenen van de kosten op basis van een nog niet onherroepelijk vaststaande vergrijpboete in strijd met het vermoeden van onschuld?
Belanghebbende is van oordeel dat deze vragen bevestigend moeten worden beantwoord. De Ontvanger is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben zij daaraan geen nieuwe stellingen of argumenten toegevoegd.
3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en de beschikking waarbij de kosten in rekening zijn gebracht en tot veroordeling van de Ontvanger in de kosten van deze procedure.
De Ontvanger concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. In zijn uitspraak van heden in de procedure tegen de naheffingsaanslag en de boetebeschikking heeft het hof het beroep gegrond verklaard, de naheffingsaanslag gehandhaafd en de
de opgelegde vergrijpboete verminderd tot één ten bedrage van fl. 16.562,-. Dit brengt, mede gelet op het bepaalde in Hoofdstuk XII, paragraaf 3, tweede gedachtestreepje, van de Leidraad Invordering, mee dat de onderhavige kosten in elk geval moeten worden verminderd tot € 1.131,-.
4.2. De stelling van belanghebbende dat het in rekening brengen van de onderhavige kosten strijdig is met haar recht op ongestoord genot van haar eigendommen kan haar niet baten. Zij heeft door niet te voldoen aan haar betalingsverplichting de onderhavige kosten veroorzaakt en het is geenszins onredelijk of in strijd met het recht op een ongestoord genot van eigendommen dat zij die kosten moet dragen. Het staat de wetgever in beginsel vrij om voor de berekening van deze kosten een forfaitaire regeling als de onderhavige in het leven te roepen, ook al zou deze regeling er in individuele gevallen toe kunnen leiden dat een hoger bedrag moet worden betaald dan in werkelijkheid met de betekening van het dwangbevel zijn gemoeid. Dit is mogelijk anders indien er in een individueel geval een aperte wanverhouding tussen de werkelijke kosten en het in rekening gebrachte bedrag ontstaat waardoor de belanghebbende ernstig zou worden gedupeerd. Dit is in het onderhavige geval echter gesteld noch gebleken.
4.3. Belanghebbende stelt nog dat het mede berekenen van de kosten op basis van een nog niet onherroepelijk vaststaande vergrijpboete in strijd met het vermoeden van onschuld. Als deze stelling juist is, dan zou het betekenen van het dwangbevel ter zake van de boete onrechtmatig zijn en zouden er in zoverre ook geen kosten in rekening mogen worden gebracht.
4.4. In zijn arrest van 23 juli 2002, nr. 36985/97, BNB 2003/2, heeft het Europese Hof voor de Rechten van de Mens ten aanzien van een door de Zweedse autoriteiten opgelegde bestuurlijke boete beslist, dat (dwang-)invordering toegestaan was vóórdat die boete definitief vaststond. Wel overweegt het Europese Hof: "A system that allows enforcement of considerable amounts of tax surcharges before there has been a court determination of the liability to pay surcharges is (...) open to criticism and should be subjected to strict scrutiny".
4.5. Naar het oordeel van het hof kunnen in het onderhavige geval de invorderingsmaatregelen die genomen zijn voordat de boete definitief vaststond de toets der kritiek doorstaan. Daarbij is van belang dat tegen de weigering uitstel tot betaling te verlenen en tegen de betekening van het dwangbevel rechtsmiddelen openstaan die de executie schorsen. Verder is van belang dat gesteld noch gebleken is dat ter zake van de onderhavige boete bij belanghebbende beslag is gelegd of andere executiemaatregelen zijn genomen. Tenslotte heeft het hof meegewogen dat bij een vernietiging van de boete door de rechter, het bedrag van de boete met rente en een vergoeding voor proceskosten en eventuele overige schade aan belanghebbende wordt terugbetaald, zodat effectief rechtsherstel mogelijk is. Ook de kosten worden terugbetaald bij een vernietiging van de boete.
4.6. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen moet het beroep gegrond worden verklaard. De bestreden uitspraak moet worden vernietigd en de in rekening gebrachte kosten moeten worden verminderd tot € 1.131,-.
Gelet op artikel 8:74, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht dient aan belanghebbende het door haar betaalde griffierecht te worden vergoed.
Nu het beroep gegrond is, acht het hof termen aanwezig de Ontvanger te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij het hof redelijkerwijs heeft moeten maken.
Het hof stelt deze kosten, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op 2(punten) x € 322,= (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) x 1,5 (factor samenhangende zaken) is € 966,-. Nu de zaken met hofkenmerken 02/02635, 02/02636, 02/02637 en 02/02638 samenhangende zaken zijn in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht zal het hof in ieder van die zaken een proceskosten veroordeling uitspraken tot en bedrag van € 242,-. Het hof acht geen termen aanwezig om in dit geval af te wijken van het puntenstelsel dat is neergelegd in de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht.
Het hof:
* verklaart het beroep gegrond,
* vernietigt de bestreden uitspraak,
* vermindert de in rekening gebrachte kosten tot € 1.131,-,
* gelast dat aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 218,-, en
* veroordeelt de Ontvanger in de kosten van het geding aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 242,-, en
* wijst de Staat aan als de rechtspersoon die de proceskosten en het griffierecht moet vergoeden.
Aldus gedaan door R.J. Koopman, voorzitter, N. van Beelen, en J.W. Zwemmer voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van J.W.J. van der Heijden griffier, in het openbaar uitgesproken op: 26 augustus 2005.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op:26 augustus 2005.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in
cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd.
Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.