ECLI:NL:GHSHE:2005:AU4728

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 augustus 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/01800
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslag omzetbelasting en vergrijpboete door X B.V. te Y

In deze zaak gaat het om een beroep van X B.V. tegen een naheffingsaanslag in de omzetbelasting en een vergrijpboete opgelegd door de Inspecteur. De naheffingsaanslag betreft het tijdvak van 1 januari 1996 tot en met 31 december 1997, waarbij een bedrag van fl. 37.140,-- aan belasting en een vergrijpboete van fl. 18.403,-- is opgelegd. De Inspecteur handhaafde deze besluiten na bezwaar, waarop belanghebbende in beroep ging bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De kern van het geschil draait om de vraag of de naheffingsaanslag en de boete terecht zijn opgelegd, waarbij de Inspecteur stelt dat belanghebbende niet heeft voldaan aan de administratie- en bewaarplicht zoals voorgeschreven in de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). Het hof oordeelt dat de administratie van belanghebbende gebreken vertoont, wat leidt tot de omkering van de bewijslast. Belanghebbende heeft onvoldoende bewijs geleverd dat de naheffingsaanslag onjuist is. Het hof concludeert dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, maar vermindert de vergrijpboete tot fl. 16.562,--. Tevens wordt het griffierecht vergoed aan belanghebbende en worden de proceskosten aan de zijde van belanghebbende vastgesteld op € 290,-. De uitspraak is openbaar gedaan op 26 augustus 2005.

Uitspraak

BELASTINGKAMER
Nr. 02/01800
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
U I T S P R A A K
Uitspraak van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, derde meervoudige Belastingkamer, op het beroep van X B.V. te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraken van het Hoofd van de eenheid Particulieren/Ondernemingen P van de rijksbelastingdienst (hierna, evenals de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Z van de rijksbelastingdienst, die thans ten aanzien van belanghebbende bevoegd is, aan te duiden als: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende na te melden naheffingsaanslag en de daarbij gegeven boetebeschikking.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is onder aanslagnummer 1 over het tijdvak 1 januari 1996 tot en met 31 december 1997 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd ten bedrage van fl. 37.140,-- aan belasting, alsmede bij beschikking een vergrijpboete van fl. 18.403,--.
De naheffingsaanslag en de boetebeschikking zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.
1.2. Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij het hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 218,--.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend, welk verweerschrift de Inspecteur heeft aangevuld bij zijn schrijven van 1 juli 2003.
1.3. Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht hebben belanghebbende en de Inspecteur vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij en behoren tot de stukken van het geding.
1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 3 juni 2005 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord namens belanghebbende de advocaat, vergezeld van de heer A, verbonden aan Administratiekantoor A te Y en de heer B, de heer C en de heer D, alsmede, namens de Inspecteur, de heer E.
1.5. Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof en aan de wederpartij. Voorts heeft belanghebbende ter zitting een stuk met het opschrift "CHIKWADRAATTOETS" voorgedragen en overgelegd aan het Hof en de wederpartij. Het hof rekent deze pleitnota en dit stuk tot de stukken van het geding.
1.6. De Inspecteur heeft ter zitting, zonder bezwaar van de wederpartij, een stuk overgelegd met het opschrift "Tegenstrijdigheden in werkstaten en "kasadministratie"" aan het hof en de wederpartij. Het hof rekent dit stuk tot de gedingstukken.
1.7. Het hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast:
2.1. De aandelen in belanghebbende zijn op 11 februari 1994 verworven door mevrouw F. Vervolgens heeft belanghebbende de tomatenkwekerij verworven die tot dan toe in de vorm van een maatschap werd gedreven door de heer B, zijn echtgenote mevrouw G en hun zoon de heer H. Laatstgenoemde is de partner van mevrouw F.
2.2. De heer H was bedrijfsleider van de kwekerij. Daarnaast waren in de kwekerij werkzaam de heer B en mevrouw G. Mevrouw F was statutair directeur van belanghebbende. Voorts waren nog enige andere personen werkzaam op de kwekerij, waaronder de vader van mevrouw F en enige scholieren die seizoensarbeid verrichtten.
2.3. In 1995 werden op de kwekerij vleestomaten geteeld, daarna trostomaten. De tomaten werden verhandeld via een veiling en rechtstreeks aan particulieren. De verkoop aan particulieren vond plaats op de kwekerij à contant. Een belangrijk deel van de verkopen aan particulieren (in de stukken en hierna ook wel aangeduid als: huisverkopen) vond plaats in D-marken.
2.4. Volgens de administratie van belanghebbende bedroeg de productie van de kwekerij in 1995 683.028 kilogram vleestomaten. Daarvan werd 648.068 kilogram verkocht via de veiling en 34.210 kilogram aan huis. Tevens werd 750 kilogram verkocht aan een derde. De gemiddelde prijs was voor veilingverkopen en huisverkopen gelijk en bedroeg fl. 1,17 per kilogram.
2.5. In 1996, na de overstap op trostomaten bedroeg de productie van de kwekerij volgens de administratie van belanghebbende 566.135 kilo, waarvan 541.036 werd geleverd via de veiling en 25.099 door middel van huisverkopen. De gemiddelde verkoopprijs was voor beide afzetkanalen gelijk en bedroeg fl. 2,10 per kilo.
2.6. In 1997 was de totale productie trostomaten volgens de administratie van belanghebbende 663.351, waarvan 638.731 werd verkocht via de veiling en 24.620 door middel van huisverkopen. De gemiddelde prijs was voor beide afzetkanalen fl. 1,92 per kilo.
2.7. Tijdens een bedrijfsbezoek op 23 augustus 1996 is door de heer H aan de bezoekende ambtenaar meegedeeld dat van de huisverkopen per week aantekening werd gehouden, maar dat die aantekeningen niet werden bewaard. Daarop is aan de heer H een schriftelijke waarschuwing inzake de bewaarplicht uitgereikt.
2.8. Op 30 september 1999 zijn de aandelen in belanghebbende verkocht aan mevrouw G.
2.9. Op 18 oktober 1999 is bij belanghebbende een boekenonderzoek gestart. Bij dit onderzoek is de aanvaardbaarheid onderzocht van de over de periode 1 januari 1995 tot en met 31 december 1997 ingediende aangiften voor de inkomsten-, vennootschaps-, omzet-, en loonbelasting.
2.10. Bij de aanvang van het boekenonderzoek op 18 oktober 1999 heeft de heer H tegenover de controlerend ambtenaar verklaard dat tot op die dag geen aantekening werd gemaakt van de contante verkopen over de periode 1995 tot en met 18 oktober 1999 en dat de omvang van de huisverkopen per kwartaal werd bepaald op het saldo van het beginsaldo van de kas per de eerste dag van het kwartaal minus de aantoonbare betalingen aan kosten, betalingen aan scholieren en het eindsaldo van de kas aan het eind van het kwartaal. Deze kwartaalberekeningen zijn tijdens het boekenonderzoek in de administratie aangetroffen. Aan de hand van die kwartaalberekeningen is de kasomzet in de jaarrekeningen verantwoord.
2.11. Nadat aan belanghebbende was medegedeeld dat de hiervoor omschreven verantwoording van de kasomzet niet voldeed aan de daaraan te stellen eisen heeft op 15 februari 2000 een gesprek plaatsgevonden waarbij de controlerend ambtenaar, de heer A en de heer B aanwezig waren. Tijdens dit gesprek verklaarde de heer B dat hij wel dagelijks aantekening hield van de contante verkopen en toonde hij kopieën daarvan. Op verzoek van de controlerend ambtenaar heeft hij vervolgens de originele aantekeningen opgehaald en afgegeven.
2.12. Omdat vermoed werd dat de op 15 februari 2000 afgegeven kasaantekeningen achteraf waren opgemaakt, heeft de Inspecteur de zaak op 22 februari 2000 aan de FIOD doorgegeven met het voorstel om de kasnotities te laten onderzoeken door het Gerechtelijk Laboratorium. In de maand maart 2000 heeft de Inspecteur het rapport van het Forensisch Instituut ontvangen. In dit rapport wordt geen bewijs aangedragen voor de stelling dat de notities achteraf zijn opgesteld.
2.13. Met dagtekening 28 augustus 2001 is de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd. Met dagtekening 28 december 2000 is over het jaar 1995 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd. Tevens zijn met dagtekening 28 december 2000 en 29 augustus 2001 over de jaren 1995, 1996 en 1997 naheffingsaanslagen loonbelasting opgelegd. Ook ter zake van al deze naheffingsaanslagen is door belanghebbende bezwaar en vervolgens beroep ingesteld.
2.14. Bij een waarneming ter plaatse op 24 juni 2002 zijn op de kwekerij van belanghebbende Poolse werknemers aangetroffen die niet beschikten over de juiste papieren. De heer B heeft verklaard dat de lonen voor deze werknemers uit de kas werden betaald. Deze betalingen komen echter niet voor in het kasboek. Ter zake van dit kasboek heeft de heer B verklaard dat het saldo van de huisverkopen wordt bepaald door de uitgaven te boeken en het werkelijke kassaldo te vergelijken met het theoretische saldo. Het verschil betreft volgens deze verklaring de opbrengst uit de huisverkopen. De heer B heeft bij deze gelegenheid voorts verklaard dat geen aparte vastlegging van de verkopen "op klad" wordt bijgehouden.
2.15. Tijdens een gesprek ter inspectie op 11 september 2002 heeft de heer B een notitieboekje getoond waarin de huisverkopen per dag zijn vastgelegd. Desgevraagd heeft de heer B verklaard dat hij de voorafgaande vragen over de (klad-)vastleggingen van de kasverkopen waarschijnlijk verkeerd begrepen heeft.
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1. Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
a. Is de onderhavige naheffingsaanslag terecht en tot een juist bedrag opgelegd?
b. Is terecht een vergrijpboete bij de naheffingsaanslag opgelegd?
c. Is terecht heffingsrente in rekening gebracht?
Belanghebbende is van oordeel dat deze vragen ontkennend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:
Belanghebbende
De door de Inspecteur uitgevoerde Chi-kwadraattoets deugt niet. De kas bestond uit een sigarenkistje. Er was geen echte kassa die telstroken produceert. De kasadministratie die door belanghebbende op 15 februari 2000 is afgegeven werd opgemaakt op basis van een telling van alleen de bankbiljetten. Munten werden niet geteld. D-marken werden als guldens geteld. Voor een goede toepassing van de Chi-kwadraattoets op de enkele guldens en de tientallen is nodig dat bekend is in welke mate er biljetten van fl. 10,-, fl. 25,-, fl. 50,-, en eventueel fl. 5,- aanwezig waren.
De kwekerij is vlak bij de grens met Duitsland. De huisverkopen vonden voor een belangrijk deel plaats aan in Duitsland woonachtige Turken. Zij kochten de tomaten per kistje van ongeveer 6 kilo en betaalden met D-marken. Als een kistje fl. 4,- kostte moest er ook 4 D-mark voor betaald worden. De D-marken werden bij de bank omgewisseld. Als er uit de kas geld werd genomen om bepaalde uitgaven te doen, werd daar niet direct aantekening van gemaakt. De bonnen van de uitgaven en het wisselgeld werd teruggelegd in de kas. Zo konden de onttrekkingen aan de kas worden bijgehouden. De eerste keus tomaten werden verhandeld via de veiling. De tweede keus tomaten werden aan huis verkocht. De prijs voor deze aan huis verkochte tomaten kwam niet uit boven de veilingprijs voor de eerste keus tomaten. De kopers waren zeer prijsbewust en konden ook terecht bij andere kwekers in de buurt.
De heer B regelde de huisverkopen. Hij hield de kasadministratie bij. Hij ontving geen vergoeding voor zijn werk. Hij deed het om zijn zoon en schoondochter te helpen. Ook de vader van mevrouw F hielp gratis mee in de onderneming.
De heer A heeft nooit verklaard dat de kasadministratie niet betrouwbaar was. De heer H en zijn partner mevrouw F kwamen niets te kort ondanks het lage privé waarover zij beschikten volgens de vermogensvergelijking van de Inspecteur. De ouders van mevrouw F droegen bij in hun kosten. Zij betaalden ook de vakantie naar Amerika.
De zogenoemde KWIN-normen kunnen niet zomaar op het bedrijf van belanghebbende worden toegepast. Wij hebben de aannames uitgebreid besproken en daartegen is geen inhoudelijk verweer gevoerd door de Inspecteur.
De Inspecteur
Wat betreft de Chi-kwadraattoets ben ik het met belanghebbende eens dat het geen zin heeft om naar de enkele guldens te kijken. Maar ook de tientallen, honderdtallen en duizendtallen geven uitkomsten die extreem onwaarschijnlijk zijn. Ik blijf erbij dat de door belanghebbende op 15 februari 2000 afgegeven kasverantwoording achteraf is opgemaakt. Dat blijkt niet allen uit de Chi-kwadraat-toets, maar ook uit het feit dat er voordien en nadien is verklaard dat een zodanige vastlegging niet bestond, dat de controlerend ambtenaar die stukken bij de controle niet in de administratie heeft aangetroffen, uit het feit dat het drie uur duurde voordat de heer B terugkwam met de originele stukken die er kunstmatig oud gemaakt uitzagen, met verse vlekken, en uit het feit dat er verkopen zijn ingeboekt in weken dat de heer B volgens de werkbriefjes niet aanwezig was. Verder vormt het feit dat in 2002 Poolse werknemers op het bedrijf zijn aangetroffen die contant uitbetaald kregen, zonder dat dit in de kasadministratie werd verwerkt, een aanwijzing dat belanghebbende met de administratie rommelde. Uit branchegegevens opgenomen in de Kwantitatieve Informatie voor de glastuinbouw (KWIN-normen) blijkt ook dat de opbrengt per vierkante meter kas en de arbeidsbehoefte hoger moet zijn geweest dan uit de administratie volgt. Ik concludeer daaruit dat belanghebbende een deel van de niet aangegeven omzet heeft gebruikt om zwarte lonen uit te betalen en opzettelijk onjuist aangifte voor de loonbelasting heeft gedaan. Ook het beschikbaar privé voor H en zijn partner mevrouw F is erg laag.
Verder is in de bankafschriften niets terug te vinden over stortingen van D-marken, al ben ik daar niet honderd procent zeker van. Ik heb die controle niet zelf uitgevoerd.
Zelfs al zou de op 15 februari 2000 afgegeven kasverantwoording origineel zijn, dan is deze nog absoluut onvoldoende. Immers, de munten worden niet geteld, D-marken worden als guldens geteld en onttrekkingen worden niet bijgehouden. Het enkel in de kas deponeren van bonnetjes is volstrekt onvoldoende.
De loonadministratie van belanghebbende is op zichzelf bezien in orde, maar uit de overige feiten blijkt dat er loonbetalingen zijn verzwegen. Geconcludeerd moet worden dat belanghebbende niet heeft voldaan aan de administratie- en bewaarplicht, dat de bewijslast daarom moet worden omgekeerd en dat de geschatte extra omzet terecht is nageheven.
3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak, de naheffingsaanslag, de boetebeschikking, de in rekening gebrachte heffingsrente en tot veroordeling van de Inspecteur in de kosten van de bezwaar- en beroepsfase.
De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Op grond van het bepaalde in artikel 52, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) zijn administratieplichtigen gehouden van hun vermogenstoestand en van alles betreffende hun bedrijf, zelfstandig beroep of werkzaamheid naar de eisen van dat bedrijf, dat zelfstandig beroep of werkzaamheid op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde hun rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegeven hieruit duidelijk blijken. Volgens het vierde lid van dit wetsartikel (tekst 1995) zijn administratieplichtigen verplicht de in de daaraan voorafgaande leden bedoelde gegevensdragers gedurende tien jaren te bewaren. Voorts staat in artikel 29, eerste lid, van de AWR (tekst 1995) voor zover hier van belang dat de rechter het beroep afwijst indien niet volledig is voldaan aan de verplichtingen ingevolge artikel 52, tenzij gebleken is, dat en in hoeverre de uitspraak onjuist is.
4.2. De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat de wel als omkering van de bewijslast aangeduide regel van artikel 29 AWR moet worden toegepast omdat belanghebbende niet aan haar administratieve verplichtingen heeft voldaan.
4.3. Bij de beoordeling van het geschil moet vooropgesteld worden dat een administratie van de kasontvangsten rechtstreeks van belang is voor de heffing van omzetbelasting. Bij de beantwoording van de vraag of bepaalde gebreken aan de kasadministratie van voldoende gewicht zijn om toepassing van de zware processuele sanctie van omkering van de bewijslast te rechtvaardigen moet acht geslagen worden op de ernst van de gebreken, de omvang van de contante geldstroom in de onderneming en de aard en omvang van de onderneming zelf.
4.4. Wat betreft de ernst van de gebreken is in de eerste plaats van belang dat het hof aannemelijk acht de stelling van de inspecteur dat de door belanghebbende op 15 februari 2000 afgegeven kasverantwoording achteraf is opgemaakt en niet de werkelijke kasontvangsten weergeeft. Het hof stoelt dit oordeel op de verklaringen van de heer H, weergegeven in onderdeel 2.7 en 2.10, en van de heer B, weergegeven in onderdeel 2.13, op de omstandigheid dat de externe administrateur de op 15 februari 2000 overgelegde verantwoording niet kende en dat de controlerend ambtenaar die verantwoording niet bij de administratie aantrof. Dit oordeel vindt voorts bevestiging in de uitkomst van de Chi-kwadraattoets, ten aanzien van de honderdtallen en duizendtallen.
Daar komt nog bij dat deze op 15 februari 2000 afgegeven verantwoording op zichzelf bezien geen deugdelijke administratie van de kasstroom vormt, aangezien zij is gebaseerd op tellingen van uitsluitend bankbiljetten, D-marken als guldens werden geteld en onttrekkingen aan de kas uitsluitend door middel van het achteraf in de kas leggen van aankoopbonnen werden verantwoord.
4.5. De omvang van de contante verkopen bedroeg volgens de administratie van belanghebbende in 1996 25.099 kilo maal fl. 2,10 ofwel ruim fl. 52.000,- en in 1997 24.620 kilo maal fl. 1,92 ofwel ruim fl. 47.000,-. Naar het oordeel van het hof is deze omzet van een zodanig gewicht, zowel in absolute zin als in verhouding tot de totale omzet van de onderneming, dat een zorgvuldige vastlegging daarvan mag worden verlangd en belanghebbende een zwaarwegend verwijt kan worden gemaakt dat zij op dit punt in gebreke is gebleven. Dit klemt te meer nu reeds bij het bedrijfsbezoek in 1996 een waarschuwing inzake de bewaarplicht is uitgereikt en het belanghebbende uit dien hoofde duidelijk moet zijn geweest dat het van belang was dat de contante verkopen deugdelijk werden geadministreerd. De omstandigheid dat deze waarschuwing aan de heer H is uitgereikt, en niet aan een persoon die formeel bevoegd was belanghebbende te vertegenwoordigen, kan de Inspecteur in dit verband niet tegengeworpen worden, omdat de heer H zich bij die gelegenheid presenteerde als bedrijfsleider, en de daaruit voortvloeiende indruk van vertegenwoordigingsbevoegdheid niet door belanghebbende is weggenomen terwijl dat wel op haar weg had gelegen.
4.6. De vraag of de aard en omvang van de onderneming van belanghebbende rechtvaardigen dat minder strenge eisen aan haar kasadministratie worden gesteld moet naar het oordeel van het hof ontkennend worden beantwoord. Omstandigheden die tot een bevestigend oordeel zouden kunnen leiden zijn gesteld noch gebleken.
4.7. Het vorenoverwogene brengt het hof tot het oordeel dat belanghebbende niet heeft voldaan aan de op haar rustende administratieplicht en dat het beroep ongegrond moet worden verklaard tenzij blijkt dat en in hoeverre de uitspraak van de Inspecteur onjuist is.
4.8. Naar het oordeel van het hof is de onjuistheid van de uitspraak van de Inspecteur niet gebleken. De onderhavige naheffingsaanslag berust op een redelijke schatting op basis van zorgvuldig gekozen uitgangspunten. De onjuistheid van die uitgangspunten is niet gebleken.
4.9. Belanghebbende heeft nog een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel, stellende dat tijdens het bedrijfsbezoek in 1996 het vertrouwen is gewekt dat een vastlegging van de kasontvangsten per week door de Inspecteur zou worden geaccepteerd. Dit beroep kan echter niet slagen omdat van een daadwerkelijke en overigens behoorlijke vastlegging van de kasontvangsten per week geen sprake was. De op 15 februari 2000 afgegeven verantwoording is immers pas achteraf opgemaakt en geeft niet de werkelijke verkopen weer en verder was er alleen maar de kwartaalopstelling weergegeven in onderdeel 2.10.
4.10. Belanghebbende verweert zich tegen de aan haar opgelegde vergrijpboete in de eerste plaats door te stellen dat het Nederlandse stelsel van administratieve boeten niet in overeenstemming is met het internationaal recht door het ontbreken van een tweede feitelijke instantie voor de beoordeling van de hoogte van de boete. Gelet op hetgeen de Hoge Raad heeft overwogen en beslist in zijn arrest van 23 januari 2004, nr. 38 923, BNB 2004/197, kan deze stelling belanghebbende niet baten. Het is aan de wetgever om aan degenen aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd de vereiste graad van rechtsbescherming te verlenen. De wetgever heeft zich inmiddels van die taak gekweten door middel van de op 1 januari 2005 van kracht geworden Wet belastingrechtspraak in twee feitelijke instanties.
4.11. Voorts verweert belanghebbende zich tegen de opgelegde vergrijpboete door te stellen dat haar zaak niet binnen een redelijke termijn behandeld is. Die stelling slaagt. De naheffingsaanslag is opgelegd op 28 augustus 2001, het beroepschrift is bij het hof binnengekomen op 29 maart 2002 en de zitting heeft plaatsgevonden op 3 juni 2005. Mede gelet op de totale duur van de procedure tot nu toe, de ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van belanghebbende en haar gemachtigden op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de Inspecteur en het hof is behandeld, is het hof van oordeel van dat de boete moet worden verminderd met 10 percent ten opzichte van de boete die overigens passend en geboden moet worden geacht.
4.12. Ten slotte komt belanghebbende tegen de opgelegde boete op met de stelling dat het gezamenlijk bedrag van de in de samenhangende procedures opgelegde boeten niet in overeenstemming is met de ernst van de gepleegde feiten. Bij de over de jaar 1995 opgelegde naheffingsaanslag omzetbelasting is een boete opgelegd, en na bezwaar gehandhaafd, van in totaal fl. 4.042,-. Het totaal van de opgelegde en in stand gebleven boeten bedraagt daarmee fl. 22.445,-. Naar het oordeel van het hof is dit bedrag in overeenstemming met het aan belanghebbende te maken verwijt en daarmee passend en geboden.
4.13. Al het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep gegrond is. De naheffingsaanslag moet in stand blijven. De vergrijpboete moet worden verminderd tot een ten bedrage van fl. 16.562,-.
4.14. Het beroep strekt zich ook uit tot de berekening van heffingsrente. Dienaangaande heeft belanghebbende echter geen afzonderlijke grieven aangevoerd. Het hof gaat er daarom vanuit dat belanghebbende slechts beoogd heeft te stellen dat bij een verlaging van de naheffingsaanslag de te betalen heffingsrente dienovereenkomstig moet worden verminderd. Nu de naheffingsaanslag niet wordt verlaagd, is voor een vermindering van de te betalen heffingsrente geen plaats.
5. Schadevergoeding
In de samenhangende zaak met nummer 02/01254 is al een vergoeding voor de kosten van de bezwaarfase toegekend. Naar het hof begrijpt ziet de door belanghebbende berekende en door het hof in die zaak gevolgde omvang van de schade op de kosten van alle samenhangende bezwaarprocedures inzake de loon- en omzetbelasting over 1995 tot en met 1997 te zamen. Voor een afzonderlijke schadevergoeding in deze zaak is daarom geen plaats.
6. Griffierecht
Gelet op artikel 8:74, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht dient aan belanghebbende het door haar betaalde griffierecht te worden vergoed.
7. Proceskosten
Nu het beroep gegrond is, acht het hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij het hof redelijkerwijs heeft moeten maken.
Het hof stelt deze kosten, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op 2(punten) x € 322,- (waarde per punt) x 1,5(factor gewicht van de zaak) x 1,5(factor samenhangende zaken) is € 1.449,-. Nu de zaken met hofkenmerken 02/01254, 02/01263, 02/01265, 02/01800 en 02/01801 samenhangende zaken zijn in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht zal het hof in ieder van die zaken een proceskosten veroordeling uitspraken tot en bedrag van € 290,-.
Het hof acht geen termen aanwezig om in dit geval af te wijken van het puntenstelsel dat is neergelegd in de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht.
8. Beslissing
Het hof:
* verklaart het beroep gegrond,
* vernietigt de bestreden uitspraken,
* handhaaft de naheffingsaanslag,
* vermindert de opgelegde vergrijpboete tot één ten bedrage van fl. 16.562,-,
* handhaaft de beschikking waarbij heffingsrente in rekening is gebracht,
* gelast dat aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 218,-,
* veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 290,-, en
* wijst de Staat aan als de rechtspersoon die de proceskosten en het griffierecht moet vergoeden.
Aldus gedaan door R.J. Koopman, voorzitter, N. van Beelen, en J.W. Zwemmer voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van J.W.J. van der Heijden griffier, in het openbaar uitgesproken op: 26 augustus 2005
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 26 augustus 2005
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd.
Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.