ECLI:NL:GHSHE:2005:AT8620

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 mei 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/00277
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen boetebeschikking na suppletieaangifte omzetbelasting

In deze zaak heeft belanghebbende, Autobedrijf X V.O.F., een suppletieaangifte omzetbelasting ingediend voor het tijdvak van 1 januari 2000 tot en met 31 december 2000, waarin een nog verschuldigd bedrag aan omzetbelasting van fl. 8.888,= werd aangegeven. De Inspecteur heeft naar aanleiding van deze aangifte een naheffingsaanslag opgelegd, vergezeld van een boete van 5% van de niet betaalde belasting, wat resulteerde in een boete van fl. 444,=. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze boete, maar de Inspecteur heeft deze gehandhaafd. Het Hof heeft op 28 april 2005 de zaak behandeld, waarbij belanghebbende noch haar gemachtigde aanwezig was. Het Hof heeft vastgesteld dat de uitnodiging voor de zitting correct was verzonden en dat belanghebbende niet aan de voorwaarden voldeed om de boete achterwege te laten.

Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard en de bestreden uitspraak vernietigd. De opgelegde boete is verminderd tot € 181,=, en de Inspecteur is veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende, vastgesteld op € 161,=. Het Hof heeft geoordeeld dat de Inspecteur terecht een boete heeft opgelegd, maar heeft een vermindering van de boete met 10% toegepast vanwege overschrijding van de redelijke termijn van behandeling. Het Hof benadrukt dat het de verantwoordelijkheid van de ondernemer is om tijdig en correct belastingaangifte te doen, en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn gesteld die de boete zouden rechtvaardigen.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. De indiener moet een afschrift van de uitspraak overleggen en het beroepschrift moet aan bepaalde vereisten voldoen.

Uitspraak

BELASTINGKAMER
Nr. 03/00277
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
PROCES-VERBAAL MONDELINGE UITSPRAAK
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, negende enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van Autobedrijf X V.O.F. te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Hoofd van de eenheid particulieren/ondernemingen Q van de rijksbelastingdienst (hierna, evenals de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/QQ van de rijksbelastingdienst, die thans ten aanzien van belanghebbende bevoegd is, aan te duiden als: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende de aan belanghebbende gelijktijdig met de naheffingsaanslag in de omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2000 tot en met 31 december 2000, aanslagnummer 0000.00.000.F.00.0000, ingevolge artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelasting (hierna: AWR) opgelegde boetebeschikking.
Het onderzoek ter zitting
Het onderzoek ter zitting heeft met gesloten deuren plaatsgevonden op 14 april 2005 te 's-Hertogenbosch.
Aldaar is toen verschenen en gehoord namens de Inspecteur, mevrouw B.
Belanghebbende noch haar gemachtigde is verschenen. De griffier heeft verklaard dat hij de gemachtigde van belanghebbende bij op 8 maart, met nummer 3SRRRL1340416, aangetekend naar het door de gemachtigde van belanghebbende zelf opgegeven adres verzonden uitnodiging, waarvan een afschrift tot de stukken behoort, heeft kennis gegeven van datum, plaats en tijdstip van de zitting.
Tot de stukken van het geding behoort een kopie van het op de onderhavige uitnodiging betrekking hebbende gedeelte van de lijst van aangetekende verzendbewijzen en een schermprint van de op dat verzendbewijs betrekking hebbende statusinformatie. Uit deze statusinformatie blijkt dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op 11 maart 2005 is uitgereikt door het afhaalkantoor.
Na de behandeling van de zaak heeft het Hof heden, 28 april 2005, de volgende mondelinge uitspraak gedaan.
De beslissing
Het Hof:
- verklaart het beroep gegrond,
- vernietigt de bestreden uitspraak,
- vermindert de bij beschikking opgelegde boete tot een bedrag van € 181,=,
- gelast dat aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 218,=,
- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding aan de zijde van de belanghebbende, vastgesteld op € 161,=, en
- wijst de Staat aan als de rechtspersoon die het griffierecht en de proceskosten aan belanghebbende moet vergoeden.
De gronden voor de beslissing
1. Belanghebbende heeft over het onderhavige tijdvak bij schrijven van 10 december 2001 een zogenoemde suppletieaangifte omzetbelasting ingediend, waaruit een nog verschuldigd bedrag aan omzetbelasting volgt van fl. 8.888,=. In deze suppletieaangifte verzoekt belanghebbende de Inspecteur na te heffen zonder het opleggen van een boete.
2. De Inspecteur heeft naar aanleiding van deze suppletieaangifte een naheffingsaanslag opgelegd ten bedrage van fl. 8.888,=. Gelijktijdig met de vaststelling van deze naheffingsaanslag heeft de Inspecteur bij beschikking tevens een boete opgelegd van 5% van de aanvankelijk niet betaalde belasting, zijnde fl. 444,=. Na bezwaar is de Inspecteur niet aan belanghebbende tegemoetgekomen en heeft hij de boete gehandhaafd.
3. In geschil is het antwoord op de vraag of de Inspecteur terecht na de vrijwillige verbetering door belanghebbende een verzuimboete heeft opgelegd van 5% van de niet betaalde belasting.
4. Aangezien belanghebbende de door haar verschuldigde belasting welke op aangifte dient te worden voldaan niet tijdig heeft betaald, vormt dit op grond van artikel 67c AWR een verzuim ter zake waarvan de Inspecteur haar een boete van ten hoogste fl. 10.000,= kan opleggen. Omdat in het geval van belanghebbende sprake is van vrijwillige verbetering heeft de Inspecteur conform het bepaalde in paragraaf 24, tweede lid van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 een verzuimboete opgelegd van 5% van de verschuldigde belasting. De Inspecteur heeft daarbij tevens in aanmerking genomen het besluit van de staatssecretaris van Financiën van 24 december 1999, nr. AFZ99/3304M, waarin onder voorwaarde een boete als de onderhavige achterwege kan blijven. Tot het achterwege laten of niet opleggen van de boete heeft dit echter niet geleid omdat niet is gebleken dat belanghebbende aan deze voorwaarden voldoet.
5. Op grond van het vorenoverwogene is het Hof van oordeel dat de Inspecteur terecht onderhavige boetebeschikking heeft opgelegd. Belanghebbende heeft geen andere omstandigheden gesteld, noch zijn aan het Hof omstandigheden gebleken op grond waarvan de boete zou moeten worden vernietigd. Voor zover belanghebbende bedoelt te stellen dat haar geen enkel verwijt treft omdat suppleties als de onderhavige onvermijdelijk zijn, kan het Hof haar daar niet in volgen. Het is de verantwoordelijkheid van de ondernemer om tijdig en juist de belasting op aangifte te voldoen en die maatregelen te nemen om deze verantwoordelijkheid na te komen. Bijzondere omstandigheden op grond waarvan belanghebbende in dit geval door overmacht of anderszins geen enkel verwijt treft ter zake van het betalingsverzuim zijn gesteld noch gebleken.
6. Desalniettemin acht het Hof een vermindering van de boete met 10% op zijn plaats op grond van overschrijding van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid van het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. De overschrijding van de redelijke termijn is gelegen in de behandelingsduur bij het Hof zelve. Het Hof acht een boete ten bedrag van fl. 399,= (€ 181,=) passend en geboden.
7. Belanghebbende heeft geen omstandigheden gesteld, noch zijn aan het Hof omstandigheden gebleken op grond waarvan de boete verder zou moeten worden verminderd.
8. Uit het vorenoverwogene volgt, dat het gelijk gedeeltelijk aan de zijde van belanghebbende is. Het beroep dient gegrond te worden verklaard.
Proceskosten en griffierecht
Nu het beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken. Het Hof stelt deze kosten, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op 1 x € 322,= (waarde per punt) x 0,5(factor gewicht van de zaak) is € 161,=.
Gelet op artikel 8:74, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht dient aan belanghebbende het door haar betaalde griffierecht te worden vergoed.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
Aldus gedaan door R.J. Koopman, lid van voormelde Kamer, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van A.R. Veldt, griffier, in het openbaar uitgesproken op 28 april 2005.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 3 mei 2005
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in
cassatie is gericht.
d. de gronden van het beroep in cassatie
Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt de indiener de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de Hoge Raad.
In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.